Elektriciteitsvoorziening wel/niet bij de
tut
maar de soort
deugt niet
I
Stommetje spelen Steeds goedkoper
Eenvoudig boerenbedrog
1
O
*,5
t t t
t t t
ie.?
Anderen mogen
het uitzoeken
Misvatting
over taak
Weinig reden
tot klagen
Mogelijkheden zijn er
Er gebeurt
bijsonder veel
Geld en
mankracht beperkt
binnenland
buitenland
olie.
5 ,2.
0 G. A. Sanders.
DONGEN DEN BOSCH
Itt de zorg, de wereld waar
op wij vertoeven voor nu en
ook voor onze kindskinderen
wat bewoonbaar te laten
bleven milieuzorg noe
men we dat komt meer
en meer een accent te liggen
op de produktie en het ver
bruik van elektriciteit.
Misschien klinkt dat voor
sommige mensen wat wonder
lijk. Want, zo zou je op het
eerste oog zeggen, wat is er
nu schoner en minder milieu
vervuilend dan elektriciteit?
Als je die gebruikt hebt is ie
op. Weg is weg. Er blijven
geen vieze, schadelijke gassen
achter, dus opgeruimd staat
netjes.
Jawel, maar de zaak is wel
wat ingewikkelder. Hoe meer
elektriciteit wij verbruiken
niet alleen voor verlichting en
tv., maar ook voor de ijskast,
ook voor een elektrische boiler
en misschien zelfs wel voor
huisverwarming des te
meer moet er in de centrales
geproduceerd worden. En des
te meer moet er van die cen
trales uit getransporteerd wor
den: naar uw straat en uw
huis, naar winkels, kantoren,
fabrieken en noem maar op.
En daar zit 'm nou de kneep.
Daar begint het grote verschil
van mening tussen de voor- en
tegenstanders van onze huidige
elektriciteitsvoorziening. In
grote lijnen geschetst hebben
die tegenstanders o. a. de
Raad voor Milieudefensie
bezwaar tegen de elektrici-
teitsproduktie van het ogen
blik omdat die, naar gelang de
energieopbrengst teveel fossie-
de brandstoffen (kolen, olie,
aardgas) verbruikt. Vervol
gens hebben ze bezwaar tegen
het „vervoer" van elektriciteit
via hoogspanningsnetten bo
vengronds, niet op de eerste
plaats vanwege ruimtebeslag,
maar meer nog vanwege de
landschapsverpestende lelijk
heid. En tenslotte wordt de
elektriciteitsproducenten ver
weten, dat ze veel te weinig
geld uitgeven aan onderzoeks
werk om tot een andersgeaar-
de elektriciteitsvoorziening te
komen.
Nogal ingrijpende menings
verschillen dus, die de laatste
maanden meer en meer in de
openbaarheid komen. Een van
de „opponenten" tegen de
elektriciteitsproducenten is di
recteur G. A. Sanders van het
Gemeentelijk Lichtbedrijf in
Dongen. Hij heeft al verschil
lende publikaties over dit on
derwerp op zijn naam staan
en dezer dagen verschijnt er
een boekje van zijn hand, dat
aan dit onderwerp gewijd is.
Hij heeft ons een artikel
gestuurd onder de titel: „Wat
is verkeerd met onze elektrici
teitsvoorziening"? Op dat arti
kel hebben wij commentaar
gevraagd van de directie van
de N. V. PNEM, de Brabantse
elektriciteitsproducent dus.
Twee standpunten tegenover
elkaar, over een probleem dat
rich zoals zovele die het
leefmilieu raken jn een
klein en dichtbevolkt land als
Nederland extra naar voren
dringt.
Op dit moment wordt in ons
land elektrische energie ge
produceerd in 21 geografisch
duidelijk gespreide centrales.
Bij een oppervlakte van 34.000
km2 betekent dit gemiddeld
één centrale voor een opper
vlakte van 1.600 km2, dus een
gebied van 40 km bij 40 km.
De verschillende elektriciteits
bedrijven speuren ijverig naar
nieuwe vestigingsplaatsen, ten
einde de produktie van elek
triciteit te doen plaatsvinden
zo dicht mogelijk bij de centra
van verbruik en om het aantal
transportlijnen tot een mini
mum te beperken.
Over de huidige situatie en
over de toekomstplannen en -
mogelijkheden laten we hier
onder zowel de heer Sanders
aan het woord, als ir. J. W. M.
van Rooij, een van de direc
teuren van de PNEM.
Ir. J. W. M. van Rooij.
G. SANDERS t
IR. J. VAN ROOIJ
Onze elektriciteitsmaatschap,
pijen beginnen in hun jaarver
slagen en rapporten enige er
gernis te tonen omdat hun
grootste plannen om Nederland
steeds dichter met centrales
en hoogspanningslijnen te be
dekken, niet met dezelfde
geestdrift worden ontvangen
als bijvoorbeeld twintig jaar
geleden.
Hun roemrijk verleden, als
mede de positie van over
heads- of semi-overheidsinstel-
lingen, welke het tot nu toe
erg gemakkelijk maakten alle
plannen erdoor te drukken,
maken het nu moeilijk te aan
vaarden, dat men door milieu
beschermers tot een extra ver
vuilende. verspillende en lond-
schapsbedervende industrie
wordt gedegradeerd. De ver-
ongelijktheid over zoveel on
dankbaarheid zou op de lach
spieren werken als ze niet on
middellijk gevolgd werd door
de waarschuwing (of het drei
gement?) dat de provincie of
heel Nederland zonder stroom
komt te zitten als bestuurders
en planologen de euvele moed
zullen hebben naar de milieu-
mensen te luisteren in plaats
van alle plannen vlot goed te
keuren. Hebben de milieu
mensen gelijk met hun kri
tiek? Tenslotte werken in alle
landen de elektriciteitsvoorzie
ningen met grote centrales en
hoogspanningslijnen, zodat
verwarmde rivieren, bedorven
landschappen en radio-activi
teit onvermijdelijk lijken.
Laten we eerst vaststellen,
dat de elektriciteitsvoorziening
in ons land goed is in haar
soort, maar helaas deugt de
soort niet! Steeds grotere cen
trales en hogere spanningen,
die tot indrukwekkende kos
tenverlaging hebben geleid,
dragen tevens de kiem van
het bederf in zich.
Het functioneren van onze samenleving is in hoge mate
afhankelijk van de juiste en betrouwbare werking van ons
systeem van elektriciteitsvoorziening. Onze welvaart en ons
welzijn hangen direkt af van de aanwezigheid van goede,
betrouwbare en goedkope energie, en dat velen zich dat niet
dagelijks realiseren betekent alleen maar, dat het systeem
zodanig functioneert, dat er weinig reden tot klagen is.
Wat er gebeurt als de goede werking van de elektriciteits
voorziening stagneert, heeft men kunnen zien in Engeland,
toen aan het begin van dit jaar door de staking bij de mijn
bedrijven de elektriciteitsvoorziening vastliep door gebrek
aan brandstof.
Elektriciteit is een bijzonder veredelde vorm van energie.
Zij is gemakkelijk te transporteren, te transformeren en te
distribueren, en op een zeer eenvoudige en efficiënte wijze
om te zetten in andere vormen van energie. Elektriciteit is
nooit doel in zich. Ze is alleen nuttig en bruikbaar doordat
ze is om te zetten in licht, warmte, drijfkracht en chemische
energie. Al deze omzettingen zijn eenvoudig uitvoerbaar,
efficiënt en leveren geen enkel bijprodukt op. Op de plaats
van het verbruik is elektrische energie absoluut 'schoon'.
Het systeem van elektriciteitsproduktie in Nederland
wordt het best gekarakteriseerd als: een zo goed mogelijk
evenwicht tussen volledige centralisatie enerzijds en maxi
male decentralisatie anderzijds. De decentralisatie (sprei
ding van de produktie) is sterker dan in vele omringde
landen en zal zich in de komende jaren nog wat verder
doorzetten.
G. SANDERS
IR. J. VAN ROOIJ
De opwekking van elektrici
teit met stoomketel en turbine
levert een verlies op van ruim
60 procent, wat behalve een
afschuwelijke verspilling van
onvervangbare brandstof een
onoplosbaar koelwaterpro
bleem oplevert, doordat al die
verlieswarmte in de rivieren
geloosd moet worden. Tran
sport en distributie voegen
hier nog 5 tot 10 procent ver
lies aan toe, zodat de verbrui
ker van elektriciteit slechts 30
tot 35 procent ontvangt van de
energie die aanwezig is in de
brandstof die voor de produk
tie gebruikt is.
Door middel van steeds gro
tere en betere eenheden 'reeft
men in de loop der jaren dit
rendement bereikt, maar ver
dere verbetering is met het
zelfde systeem niet meer mo
gelijk. Het is een onvergeeflij
ke fout van de elektriciteits
bedrijven hierover tegenover
het publiek en de bestuurders
stommetje te spelen en de
suggestie te laten voortbe
staan, dat deze verbetering
zich zal voortzetten. Met na
druk moet hierbij ook worden
gezegd, dat het toverwoord
„kernenergie" hier geen ver
betering brengt, maar de ver
liezen zelfs verhoogt.
In Nederland geschiedt de produktie van elektriciteit op
dit moment nagenoeg geheel door middel van de zogenaam
de stoom-cyclus. Dat is een omvangrijk proces, u>aarin uele
energie-omzettingen plaatsvinden. Daarbij treden inderdaad
verliezen op. In 1950 bedroeg de gemiddelde grootte van een
turbo-generator 50 MW, en was het nuttig effect (het rende
ment) van de cyclus circa 29 procent. Momenteel worden
eenheden van 400 MW in bedrijf gesteld en wordt een rende
ment bereikt van 42 procent. Als de elektriciteitsproduktie
van 1970 zou zijn opgewekt met het rendement van 1960
zou dat 2,5 miljoen ton steenkool extra hebben gevergd, en
een bedrag van globaal 122 miljoen gulden!
Deze rendementsverbetering is mogelijk geweest door de
bouw van steeds grotere eenheden en de toepassing van
steeds hogere stoomdrukken en stoomtemperaturen. De
metaalkundige eigenschappen van de materialen stellen
echter grenzen aan verdere verbetering en het is te voorzien
dat in de komende jaren niet meer dezelfde spectaculaire
ontwikkelingen kunen worden verwacht.
Door de rendementsverbetering is de koelwaterbehoefte
omgekeerd evenredig verminderd. Momenteel 40 m3 per
seconde voor 1.000 MW, in 1950 nog 50 m3.
Deze ontwikkeling is bereikt door gezamenlijke inspan
ning van industrie en elektriciteitsbedrijven, hetgeen tevens
geleid heeft tot prijsdaling in de afgelopen jen jaar.
Stellen we de prijzen in 1959 op 100, dan stonden die voor
elektriciteit in 1969 op 76, maar voor de totale kosten van
levensonderhoud op 145. Ook in vergelijking met omringen
de landen is de prijs van de elektriciteit in Nederland laag,
hetgeen in veel gevallen een wezenlijke factor is geweest bij
industrievestiging en daarmee voor het veilig stellen van een
stuk werkgelegenheid.
G. SANDERS
Het transportsysteem levert
niet alleen een verlies van 5
tot 10 procent op, maar het is
tevens buitensporig duur ver
geleken bij andere energiedra
gers- Volgens het hierbij afge
drukte tekeningetje is het
transport van elektriciteit
ruim 16 maal zo duur als van
olie, ruim 6 maal zo duur als
van gas en zelfs nog ruim 3
maal zo duur als het transport
van kolen per trein. Ook het
schrikbarend ruimteverlies
blijkt uit de tekening. De le
lijkheid van de hoogspan
ningslijnen laat zich door
fraaie foto's in jaarverslagen
niet wegsuggereren. Bij de
centrales komen de lijnen bo
vendien als een weerzinwek
kend spinneweb bij elkaar,
dat spot met elke goed bedoel
de poging om door groenvoor
zieningen de pijn wat te ver
zachten. Ook laat men bewust
of onbewust de suggestie be
staan, dat die bovengrondse
lijnen in de toekomst door ka
bels zullen worden vervangen.
Vrijwel alle deskundigen zijn
het er echter over eens, dat
ondergrondse kabels van
380.000 V en hoger veel te
duur zullen blijven en het
huidige systeem onmogelijk
zouden maken. In de toekomst
zullen bij deze ontwikkeling
bovendien spanningen van 1
miljoen V. en hoger nodig zijn
en die zijn zelfs bij boven
grondse techniek nog niet mo
gelijk.
Mede door onverantwoorde
propaganda verdubbelt het
elektriciteitsverbruik iedere
tien jaar. Het is nu nog maar
een achtste tot een zesde van
het totale energieverbruik.
Wanneer over b.v. veertig jaar
fossiele brandstoffen uitgeput
zouden zijn en alle energie via
kernsplijting als elektrische
energie moet worden opgewekt
en daarna getransporteerd, dan
zouden alle centrales en tran
sportlijnen met minstens 60
moeten worden vermenigvul
digd. Als dat met dezelfde, zij
het wat verbeterde techniek
moet gebeuren, zal alles reeds
lang van tevoren zijn verstikt
door warmte-overlast, land-
schapsbederf en kosten.
Het is eenvoudig boerenbe
drog onder deze omstandighe
den van planologie te spreken,
va-nt er is gewoon geen moge
lijkheid bij deze ontwikkeling
een leefbaar land te bewaren-
Men mag alleen kiezen in
welke soort van soep men ge
kookt wil worden, als deze
ongure plannen doorgaan.
VÊRHOUOIWG TRANSPORTKOSTEN VÊASCHIUÊNOE ÊMeR6C£DRAG£8,>
0
Kolen per fc'ein
eleclrJci'tcit
300- ooo volt
Ruimtebehoefte van SJS- «n electr-icitóEs^nsPort
bij fierce, h öe Y£ «I h
TUOScrimer EnCfiGCfc KtTtRNdTioctflC
rflÊÜ.6^. OVER LORG PUTAtlCfc
IR. J. VAN ROOIJ
De elektrische energie, die in de centrales wordt geprodu
ceerd, moet naar de verbruikers worden vervoerd. Eerst
worden grote hoeveelheden, en dus onder hoge spanning,
naar de verbruikscentra (bijvoorbeeld grote steden) getran
sporteerd. Centraal vindt dan eerst transformatie plaats naar
een lagere spanning, en vervolgens wordt de energie binnen
het centrum van verbruik gedistribueerd. Voor het transport
hoge spanning dus was eind 1970 in Nederland rond
3.300 km transportnet in bedrijf, waarvan 11 procent onder
gronds en 89 procent bovengronds. In dit opzicht wijkt de
situatie in Nederland niet af van die in andere landen: over
al in overwegende mate bovengrondse lijnen.
De redenen hiertoe zijn economisch en technisch. De
kosten van een 150 kV-kabelverbinding zijn vijf tot zesmaal
zo hoog als die van een gelijkwaardige bovengrondse lijn.
Dat wil zeggen, dat alleen al in deze reden de verkabeling
beperkt moet blijven tot bijzondere situaties (zoals in ste
delijke bebouwing). Daarnaast zijn er praktische problemen.
Een tracé voor een 150 kV -kabelverbinding is 7 tot 10 m.
breed en voor de aanleg moet het hele tracé over de volle
breedte worden vrijgemaakt. Raakt zo'n verbinding gestoord
dan is reparatie omvangrijk en tijdrovend en in ueel geval
len hinderlijk voor verkeer en omgeving.
Bij een bovengrondse lijn staan de masten gemiddeld 330
meter uit elkaar en voor iedere mastfundering is een grond
vlak van zo'n 7 bij 7 meter nodig. Bijzonder gering grond
gebruik dus. Landbouw en veeteelt kunnen onder de lijn
normaal voortgang vinden en zelfs bij de aanleg ondervin
den ze weinig of geen hinder.
De bezwaren tegen een bovengrondse lijn in feite uitslui
tend van visuele aard. Daarbij gevoegd, dat in dit dicht
bevolkte land het vinden van planologisch aanvaardbare
tracés steeds moeilijker wordt, betekent, dat in de toekomst
meer en meer transportlijnen ondergronds zullen worden
aangebracht.
Bij de distributie ligt de zaak fundamenteel anders. Eind
1969 was het totale distributienet in Nederland 140.000 km
lang, waarvan 85 procent ondergronds. Hier is Nederland
een typisch kabeltoepassend land. Ieder die wel eens in
zuidelijke richting onze landsgrens overschrijdt zal dat
kunnen onderschrijven. De verwachting is, dat dit percen
tage van 85 in de komend jaren nog zal stijgen.
Telt men alle netten van alle spanningen in ons land bij
elkaar (totaal 145.000 km) dan was daarvan op 1 januari
1970 83 procent ondergronds. Nergens ter wereld wordt dit
percentage, zelfs maar enigzins, benaderd.
De verliezen bij het transport zijn zeer gering, 1 tot 1,5 pet.
Daarbij geteld het verlies bij transformatie van transport-
naar distributiespanning, dan komt men op een totaal verlies
van 2 procent van de over te brengen energie.
Bij distributie gaat meer energie verloren, in totaal 4 tot
5 procent. Maar welk produktiesysteem men ook kiest, hoe
ver men ook decentraliseert, distributie zal steeds moeten
gebeuren, zelfs als men denkt aan kleine total-energy cen
trales.
De vraag is nu, of het in de toekomst mogelijk zal zijn
een deel van de huidige bovengrondse transportnetten door
kabel te vervangen. Het is niet zo, dat men (lees: de elektri
citeitsbedrijven) „bewust of onbewust de suggestie laten
voortbestaan" dat dit mogelijk zal zijn, want de mogelijk
heden zijn concreet aanwijsbaar. De thans bekende en be
proefde kabeltypen worden verder ontwikkeld en er zijn
nieuwe ontwikkelingen gaande, zoals van de buiskabel, de
diep gekoelde weerstandskabel en de suprageleidende kabel.
Als men de daarvan verwachte transportvermogens ver
gelijkt met de berekende landelijke maximale belasting voor
het jaar 2000 van 48.000MW, dat ziet men, dat die transport-
vermogens zeer groot zijn. Het wordt dan duidelijk, dat de
groei van de maximale belasting niet zal leiden tot de be
lachelijke uitbreiding van het transportnet met een factor
60, zoals elders wordt gesuggereerd. Integendeel, de tech
nieken om aan deze ongetwijfeld sterke groei van het nood
zakelijke transport het hoofd te bieden zijn bekend. In het
begin van de jaren 80 zal de nieuwe ontwikkeling duidelijk
merkbaar zijn. Tot aan die tijd het huidige bovengrondse
transportnet, met in verhouding geringe uitbreidingen, die
de groei van de belasting kunnen opvangen.
G. SANDERS
Mijn kritiek zou niet zo
scherp zijn, als er dag en
nacht koortsachtig werd ge
speurd naar een beter systeem
van elektriciteitsvoorziening
door de elektriciteitsproducen
ten. Maar nu wordt alleen het
verbruik hoger opgejaagd en
het zoeken naar verbeteringen
wordt aan anderen overgela
ten- Er wordt nauwelijks 1
procent van de omzet aan re
search uitgegeven en dan nog
hoofdzakelijk voor kernenegie,
die geen oplossing inhoudt
voor koelwater- en transport
problemen.
Andere oplossingen begin
nen zich echter aan te .die
nen:
1. Fabrikage op grote schaal
van water- en zuurstof uit wa
ter met de hoge temperatuurs-
kernreactor en op kleine
schaal door zonne-energie,
wind- en waterkracht. Verdere
ontwikkeling van deze beken
de processen wachten alleen
•p geld «1 mankracht.
2. Transport van deze volko
men zuivere brandstof via een
continentaal buizennet, waar
van de grondslag reeds is ge
legd door het aardgasnet.
3. Voor zover nodig wordt de
ze brandstof in cellen met een
hoog rendement omgezet in
elektrische energie. In de V.S.
is deze brandstofcel al zover
ontwikkeld, dat ze over vijf of
tien jaar tegen redelijke prijs
in de handel kan zijn. Als
tussenfase zullen ze op aard
gas werken.
Andere tussenoplossingen
zijn het omzette nvan steen
kool en olie in een hoogwaar
dig en zuiver gas, dat geleide
lijk het aardgas opvolgt.
Voor zover nog centrales nodig
zijn zullen dat kleine zoge
naamde „total energy centra
les" zijn. Die produceren niet
alleen elektrische energie,
maar met hun afvalwarmte
kunnen ze van vuil water
drinkwater maken, warmte le
veren aan woningen en indus
trie, waardoor het redement
verdubbeld wordt en het
brandstofverbruik
veerd.
gehal-
IR. J. VAN ROOIJ
Elektriciteitsbedrijven en industrie steken veel geld in
de ontwikkeling van de zogenaamde kweekreactoren, met
name in de snelle natriumgekoelde kweekreactor. In de
bouw van een experimentele reactor van dit type (in Kal
kar) nemen elektriciteitsbedrijven, industrie en regeringen
van Duitsland, België en Nederland deel.
Voor de nabije toekomst lijken er goede mogelijkheden
aanwezig voor de toepassing van gecombineerde gasturbine-
stoominstallaties. Op dit moment zijn daarmee al rendemen
ten mogelijk van 45 procent en de verwachting is, dat dit
rond 1980 zal zijn gestegen tot meer dan 50 procent.
Een van de andere veel belovende ontwikkelingen is de
magneto-hydrodynamische generator. Ook hier zijn nog vele
metaalkundige problemen, gesteld door zeer hoge tempera
turen, op te lossen. Rendementen van 50 procent zijn ook
hier bereikbaar.
Dan maakt ook de chemisch-elektrische omzetting in
brandstofcellen kans op praktische toepassing. Tot nu toe
zijn de hoge prijs van de geproduceerde kWh en de eis van
zeer schone brandstoffen een belemmering voor verdere
ontwikkeling.
Er gebeurt op dit moment bijzonder veel. De ontwikkelin
gen zijn echter zeer kostbaar en tijdrovend. Ze zijn zó kost
baar en vergen zoveel intelligentie, dat alleen in internatio
naal verband kans op spoedig succes mogelijk is. Men mag
verwachten, dat de gecombineerde gasturbinejstoominstal-
laties spoedig hun intrede zullen doen. Men experimenteert
thans om de gebruikte brandstof aan een voorbehandeling
te onderwerpen, waardoor geen enkele vorm van luchtver
ontreiniging meer zal optreden. De koelwaterbehoefte van
deze combinatie is, doordat een gasturbine geen koelwater
nodig heeft, zeer gering (30 tot 40 procent van die van een
conventionele centrale).
G. SANDERS
Ongetwijfeld zal men van
„elektrische zijde" zeggen, dat
dit allemaal toekomstdromen
zijn, die men heus wel zou
willen als de installaties pas
klaar tegen haalbare prijs be
schikbaar zijn. Hier ligt echter
de grote misvatting over hun
taak, die op het algemeen be
lang op lange termijn gericht
moet zijn en niet op een zo
groot mogelijk omzet op korte
termijn, waarbij men de mi
lieubezwaren maar op de ge
meenschap afschuift.
De electriciteitsbedrijven
behoren hier geen passieve of
afwerende houding aan te ne
men, maar hun volle macht en
kennis achter deze ontwikke
ling te stellen, teneinde een
leefbare wereld in plaats van
een soort inferno te schep
pen.
IR. J. VAN ROOIJ
Uit het voorgaande moge blijken, dat de elektriciteitsbedrij
ven een actieve en positieve houding aannemen ten opzichte
van de ontwikkelingen die de toekomstige elektriciteits
voorzieningen moeten veilig stellen. Dit hebben ze ook in het
oerleden steeds gedaan. Sterker nog: aan vele ontwikkelin
gen nemen de bedrijven deel door inbreng van geld en/of
intelligentie. Daarbij moet men wel zo nuchter zijn om te
bedenken, dat het uitgesloten is aan alle ontwikkelingen op
een vooraanstaande plaats deel te nemen.
Geld en mankracht zijn nu eenmaal niet onbeperkt be
schikbaar. Maar ook wat elders (in het buitenland) wordt
ontwikkeld kan zonder enige vertraging voor de Nederland
se elektricitietsvoorziening beschikbaar komen.
Het actief deelnemen aan en het stimuleren van belang
wekkende ontwikkelingen is overigens een zaak, waarbij de
Nederlandse industrie eveneens ten nauwste is betrbkken.
Ten faveure van de toekomstige werkgelegenheid.