"Sit
Polari
satie
Prof. dr. L. de Jong over Nederland in de Tweede Wereldoorlog:
X"^.TdnfSi:£ hij JOU jaar nodig hebben
Dertig jaar
schrijven.....
geschiedenis
met de hand
Instituut
Systeem
Hoofdzaak
Geen roddel
^■^MSTERDAM. „Formeel kreeg ik 1 april 1955 opdracht de „Ge
schiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden in de 2de Wereld
oorlog" te schrijven. Van minister Cals. Ik dacht toen nog me in 5,
hoogstens 10, jaren van die taak te kunnen kwijten. Als ik destijds
had kunnen bevroeden dat ik er zo'n 30 jaar aan zou moeten wer
ken, zou ik er waarschijnlijk niet aan zijn begonnen.
Deel XI, de epiloog, zal omstreeks 1985 klaar zijn, Dan ben ik 71
ZATERDAG 18 NOVEMBER 1972
studeren, hoeveel boeken
ik ervoor zou moeten le
zen. Met hoeveel mensen
ik één of meer keren uren
lang zou moeten praten,
omdat zij in die jaren een
voor ons land min of meer
belangrijke rol op een of
ander gebied hebben ge
speeld".
Hij zegt het met rustige op
gewektheid, de man onder
wiens verantwoordelijkheid
het standaardwerk van zijn
generatie over het Nederland
se wel en wee in de tweede
wereldoorlog verschijnt, pro
fessor dr. L. de Jong. En hij
laat in het langdurige gesprek
over de manier waarop hij
werkt en onderzoekt, niet »a
enkele malen te getuigen van
de voldoening die dit werk
geeft. Van zijn dankbaarheid
ook dat hij de kans krijgt dit
levenswerk te mogen volbren
gen. „Wat kan er voor een
historicus mooier zijn dan in
alle rust diepgaand onderzoek
te doen voor de arbeid die hij
verricht". Deze uitsoraak te
kent hem ten voeten uit. Een
slanke grijzende man die
dat blijkt telkens weer elk
detail uit de reeds verschenen
4 delen haarfijn kent. Een be
weeglijk man, die zijn betoog
herhaaldelijk onderstreept met
stukken, die zijn bezoeker pre
cies laat zien hoe hij werkt,
hoe zijn enorm archief hon
derdduizenden fiches met aan
tekeningen en bron verwijzin
gen in solide brandkasten is
opgebouwd.
„Het geschiedwerk", zegt hij,
„is één van de vele projecten
van het Rijksinstituut voor
Oorlogsdocumentatie". Dienst
betoon aan personen en instel
lingen neemt zeker de helft
van de tijd van alle medewer
kers van het Instituut in be
slag. „Weinig spectaculair
werk, maar wel heel noodza
kelijk werk.
Dan zijn er al zo'n 30 publi
caties verschenen en wordt
aan een groot aantal zaken
hard gewerkt. Zoals om
maar enkele onderwerpen te
noemen de uitgave van het
2de deel van de briefwisseling
van Rost van Tonningen, een
studie over de deportatie van
de zigeuners, de algemene
voorbereiding van de Entlö-
sung (de massamoord op de
Joden). En dan, onder andere,
het rapport voor de regering
over Weinreb. „We zijn nu
zover, dat er een duidelijk
beeld is ontstaan. Het is een
krankzinnig ingewikkelde
zaak, waaraan we hier letter
lijk dag en nacht hebben ge
werkt".
Aanvankelijk had de rege
ring vlak na de oorlog vier
historici (waaronder dr. De
Jong) opgedragen de algemene
oorlogsgeschiedenis van Ne
derland te schrijven. In de
practijk bleek dat onmogelijk.
De stof was niet in mootjes te
hakken. Bovendien konden
drie van de vier hoogleraren
er voldoende tijd voor vrij
maken. Toen heeft het bestuur
van het Instituut, op voorstel
van het viertal, de minister
van Onderwijs en Weten
schappen gevraagd het werk
aan dr. De Jong op te dragen.
Die was toen al geruime tijd
„aan het lezen". Een bezigheid
die hij vele, vele jaren zou
moeten volhouden. Om de ber
gen materiaal te verwerken,
om alle aspecten van die jaren
die hij moest beschrijven goed
in zich op te nemen.
Maar hoe kan een mens na
10 of 20 jaar weten waar hij
bepaalde gegevens, feiten, uit
spraken, zienswijzen, verkla
ringen, opvattingen, moet te
rug vinden? „Ik ben meteen
begonnen elk gegeven dat me
van belang leek op aparte
stukken papier te laten tikken.
Met bronvermelding. De stof,
Let archief, groeide met ver
bluffende snelheid, werd toe
gankelijk gemaakt door het
gebruik van een code. Jaren
en jaren achter elkaar heb ik
voor dat archief passages aan
gestreept en die werden dan
getypt. Na 15 jaar zaten twee
grote brandkasten boordevol".
Slechts met de voortdurende
steun van het Instituut achter
zich kon dr. De Jong die stu
die schrijven, het materiaal
ordenen, uitbreiden, bijwerken.
„Zonder de hulp van mijn
medewerkers zou ik er nooit,
maar dan ook nooit zijn uit
gekomen". Men moet zich
scherp voor ogen houden dat
één mens om alles door te
werken wat het Instituut in de
loop der jaren heeft verza
meld en geordend 200 jaren
nodig zou hebben. Dat legde
dus beperkingen op. Waar
begin je me met zo'n opdracht
in je vingers?
„Ik wist natuurlijk al veel.
Ben van het begin af bij de
opbouw van het Instituut ge
weest. Heb het geleid. Ik be
gon met een grondige bestu
dering van alles wat de
enquête-commissie van de
Tweede Kamer in die enorme
delen over haar onderzoek
heeft openbaar gemaakt". Hij
lacht, zegt dan langs de neus
weg dat hij vermoedelijk de
enige Nederlander is die die
rapporten van A tot Z gron
dig heeft gelezen. „Er is nogal
wat kritiek op die enquête
geweest. Ik vind dat er, gezien
ook de tijd waarin het gebeur
de, fantastisch werk is gele
verd. Dat weet ik na die 30.000
grote pagina's te hebben door
geworsteld. Ik kreeg boven
dien de beschikking over alle
niet-gedrukte stukken, de no
tulen, etc. van de enquête
commissie". 75 procent van die
stukken is niet gepubliceerd.
Dat was een goed begin. „Ik
ben gaan praten met velen die
toen gehoord zijn en heb ze
vooral gevraagd naar die za
ken die ze tijdens die verhoren
niet gezegd hadden, of waar
over ze onduidelijk zijn ge
weest. Dat leverde veel nieuw
interessant materiaal op. Vaak
kreeg ik van die mensen nieu
we stukken".
Dr. De Jong kreeg, onder
andere, alle bescheiden van de
vergaderingen van de minis
terraad in Londen en van de
circulatie-stukken van die
ministerraad en de ministe
riële commissies. Met bewon
dering spreekt hij over zijn
herhaalde gesprekken met
koningin Wilhelmina. „Een
bijzondere vrouw. Ik kreeg
zonder enige restrictie toegang
tot haar gehele persoonlijke
archief
Hij las meer dan 2000 boe
ken over Nederland in oor
logstijd. „En Indië, niet te
vergeten". Systematisch werk
te hij alle collecties van het
Instituut door. Aan de hand
van de registerlijsten. Het
waren honderden meters ma
teriaal.
„Ach, mijn grootste zorg
was, en is, dat ik mijn op
dracht in het oog moest hou
den. Ik moet een geschiedenis
0 Prof. dr. L. de Jong: het mag geen roddelkroniek worden
schrijven. Dat is hoofdzaak. Ik
mocht niet steeds maar blijven
lezen, aantekeningen maken.
Ik heb veel moeten overslaan.
Want, en dat moet men wel
weten, over elke paragraaf in
de boeken, zou een apart boek
te schrijven zijn. Maar ik moet
een algemeen beeld geven van
ons koninkrijk in oorlogstijd
op grond van een goed onder
zoek naar de hoofdlijnen".
Hij vertelt dat het hele pro
ject een „enorme steun" heeft
gehad van het werk dat hij
moest doen voor de televisie
serie „De Bezetting". „Ik was
0 Wat kan er voor een historicus mooier zijn, dan in alle rust diepgaand onderzoek te doen voor de arbeid die hij verricht.
daardoor in 1965 gedwongen
me in de totale materie te ver
diepen. Ik ontdekte toen bij
mezelf hiaten in m'n kennis.
Dat gaf als het ware structuur
aan m'n onderzoek. Ik had dat
effect niet voorzien'. Ik zou
echter nooit alle problemen
hebben overwonnen, als ik
toen die tv-serie niet had
kunnen voorbereiden".
Na 1965 begon hij voor de
delen 1, 2 en 3 van de „ge
schiedenis" het bronnenma
teriaal af te ronden. Dat ge
beurde aan de hand van zeer
gedetailleerde plannen voor de
stof die in elk deel behandeld
zou worden. De inhoud van
elk deel wordt minitieus voor
bereid. „Ik heb nu al de com
plete indeling klaar voor de
delen 5, 6 en 7. Aan de hand
daarvan zoek ik de daarbij be
horende fiches op". Dat zijn er
24.000.
De Jong schrijft alles met de
hand op blanco pagina's van
grote schrijfbloks. Er liggen
er steeds 25 voor hem in de
kast. „Ik moest voor deel V
zo'n 10.000 aantekeningen
„verschuiven" naar een vol
gend deel. Men moet ook goed
begrijpen dat je geen enkel
deel goed kunt schrijven, als
het totaalbeeld ontbreekt. Ik
werk bovendien het bronnen
materiaal enkele keren door.
Je vindt er steeds meer in".
Elk concept wordt gelezen
door de medewerkers van het
Instituut, specialisten op be
paalde gebieden van de Ne
derlandse geschiedenis in oor
logstijd. „Hun opmerkingen
geven mij vaak aanleiding tot
veranderingen, aanvullingen,
accentverschuivingen. Daarna
krijgen „buitenstaanders" de
tekst. Met het verzoek op- en
aanmerkingen te maken.
Daarover wordt vergaderd.
Soms enkele dagen. Met be
stuur, adviseurs voor het pro
ject, en staf van het Instituut.
Dat is een gedachtenwisseling.
Ik ben en blijf verantwoorde
lijk. Ik ben ook volstrekt vrij
om te schrijven wat ik wil. Er
is wel eens gesuggereerd dat
ik m'n werk laat censureren.
Belachelijk! Ik laat het lezen
en ben bereid te luisteren naar
de opmerkingen van specialis
ten en deskundigen. Wat ik
met die opmerkingen doe is
mijn zaak".
Een van de moeilijkste op
gaven voor dr. De Jong is dat
hij van z'n wetenschappelijk
werk geen „.roddelrubriek"
wil maken. „Ik weet dJt ik
schrijf over een tijd waarbij
velen direct of via familie be
trokken zijn geweest. Dat legt
mij grote omzichtigheid op.
Ik ben overal heel duidelijk.
Als historicus weet ik dat
naast negatieve passages ook
positieve beoordelingen nood
zakelijk zijn. Maar ik beperk
mij bewust tot het noemen van
de namen van hoofdfiguren.
De „mindere goden" worden
niet met name genoemd. Deze
studie mag geen roddelkro
niek worden. Ik schrijf eerlijk
en ben er niet op uit in een
maximum aan levens een
maximum aan onheil te stich
ten".
Dr. De Jong heeft in de loop
der jaren veel activiteiten,
buiten zijn dagelijkse werk,
moeten afstoten. „Er is voor
mij in dit werk een grote in
nerlijke betrokkenheid ge
groeid. Het heeft me nooit ge
drukt. Ik beschrijf een stuk
bewogen geschiedenis en moet
me in de mensen die haar
maakten verplaatsen. Ergens
is geschiedschrijving visionair.
Ik beleef veel opnieuw, zie het
soms voor me. Dan blijkt dat
later uit die passages. Ik pro
beer te voldoen aan weten
schappelijke normen. Maar ik
besef ook dat doodgewone
mensen die boeken lezen. Om
dat ze er zelf bij zijn geweest.
Met die mensen heb ik, als
hun leeftijdgenoot, een spe
ciale band. We beleefden de
zelfde tijd en dezr'fde gebeur
tenissen. Die betrokkenheid
kan er bij de jongeren niet
zijn. Toch weet ik dat ook heel
veel jongeren m'n boeken met
interesse lezen".
Van de eerste oplaag van
100-000 van deel IV, pas ver-
schenen, is vrijwel niets meer
over. „Dat stemt mij tot vol
doening. Ik weet dat ik een
geweldige taak mag volbren
gen, een zinvolle taak ook. Ik
mag de geschiedenis schrijven
van een verschrikkelijk ver
leden dat ik zelf heb beleefd.
Ik schrijf die natuurlijk van
uit mijn achtergrond, objectief
en wetenschappelijk, maar
met met wegcijfering van me
zelf. Dat kan niet".
Dr. De Jong rekent erop het
werk zelf, in 1985, te' kunnen
voltooien. „Maar ik ben een
mens. Ik heb er voor gezorgd
dat alles wat voor het schrij
ven van de resterende delen
van belang is, vast ligt. In
complete aantekeningen en
materiaal. Ook mijn inzichten
zijn genoteerd. Ik heb echter
een soort instinctief gevoel dat
ik dit mag volbrengen".
En daarna„Ach, ik
wil nog zoveel geschiedenis-
onderwerpen bestuderen, ik
wil graag gaan schilderen, ik
ben een liefhebber van foto-
giafie. Ik houd van goede mu
ziek. Nee, ook na 1985 zal ik
n.e nist hoeven ts verve
len
Tekst: Jacques Levij
Foto: Total Photo
door
Corn. Verhoeven
r\EZER dagen las ik het
J uitstekende boek „Syn
these als actiemodel"
dat onder redactie van dr. J.
Loenen is samengesteld door
een tiental auteurs met onder
ling heel verschillende oplei
dingen. Wat hen gezamenlijk
inspireert is de gedachte dat
tegenstellingen niet het laatste
woord kunnen hebben, dat
conflicten niet op te lossen
zijn als de strijdende partijen
menen voor honderd procent
gelijk te hebben en niet bereid
zijn aan te nemen dat er een
niveau is waarop hun stand
punten verenigd kunnen wor
den. De verzoenende synthese
kan evengoed een actiemiddel
zijn als het conflict en zij heeft
het voordeel dat zij voor beide
partijen een vooruitgang kan
betekenen. Een van de stellin
gen uit het boek (Van Gorcum,
Assen-1972) schrijf ik hier
over: „Polarisatie is in wezen
een machtsstrijd die steeds
uitloopt hetzij op de overwin
ning (e.g. nederlaag) van een
der betrokken delen van een
groep, hetzij op een compro
mis. Polarisatie kan als zoda
nig nooit tot synthese leiden".
(Bladz. 202).
rOCH wordt de polarisa
tie gretig bevorderd: zij
schijnt aan een diepge
wortelde behoefte tegemoet te
komen, zowel voor de toe
schouwers voor wie de match
op die manier spannender
wordt, als bij de deelnemers
die het heldhaftig gevoel krij
gen op leven en dood te stre
den. Op dit moment zijn de
talloze politieke partijen van
ons land weer in een verkie
zingsstrijd gewikkeld. Zij poet
sen daarvoor hun fletse iden
titeit weer eens op. In feite
betekent dit dat de polarisatie
bevorderd wordt, behalve dan
tussen de partijen die zich te
voren op een programma ver
enigd hebben. Voor die polari
satie zijn juist nu allerlei re
denen.
J~i EN er van is dat men de
J2j verschillen zo duidelijk
mogelijk naar voren wil
laten komen om op die manier
een besliste keus mogelijk te
maken. Iedere partij wil een
eigen, herkenbaar gezicht la
ten zien en creëert dat dus. Dat
is een typisch effect van de
verkiezingsstrijden. Alleen al
om die reden verdient het een
diep wantrouwen. Want waar
het om gaat is niet een ver
schil dat in de verkiezings
strijd met nadruk naar voren
gebracht wordt, maar een dat
al lang voor dat beslissende
moment aan het licht geko
men is. Vlak voor de verkie
zingen zijn de partijen in een
soort van bezoeksituatie bij de
kiezer. Maar wie iemand wer
kelijk wil leren kennen kan
hem beter bestuderen vlak
voor of na het bezoek, als de
coulissen nog niet opgebouwd
of afgebroken zijn. Met andere
woorden: de verkiezingsstrijd
zelf vervalst het beeld van de
partijen en bijgevolg is de tijd
waarop wij uitgenodigd wor
den om te kiezen, het meest
ongunstige moment om een
goede keuze te doen.
J' EN tweede reden voor
f die heilloze polarisatie
is dat hardnekkig de
machtsstrijd boven het overleg
gekozen wordt. Ook deze
kemphaanachtige bluf wordt
bij voorkeur in de verkiezings
strijd opgevoerd. Öp alle an
dere momenten is er tussen de
partijen meer overleg. In een
veelvormige samenleving is
dat ook in alle opzichten rede
lijk. Regeren is overleggen, be
langen afwegen, overeenstem
ming bereiken. Uitgerekend
vlak voor de verkiezingen lij
ken de partijen dit redelijk
standpunt op te geven: A wil
niet eens met B praten en C
krijgt al kippevel als hij aan
D denkt. Ieder speelt zijn ei
gen solo, alsof hij alleen iets te
betekenen had. We zouden dat
kinderachtig kunnen noemen,
als we daarachter niet een
dwaze en gevaarlijke pretentie
konden vermoeden: zelfs het
kleinste partijtje gedraagt zich
in de verkiezingsstrijd alsof
het in staat zou zijn helemaal
alleen te regeren. Uitgerekend
in de tijd van de democrati
sche verkiezingen stellen de
partijen zich op alsof zij de de
mocratie alleen maar nodig
hebben om aan de macht te
komen. Het is natuurlijk mo
gelijk dat daar helemaal geen
boos opzet achter zit, maar al
leen onbenulligheid: dat is op
zichzelf ook niet zo'n mooie
aanbeveling.
,Ik mag wel een geweldige
taak volbrengen'
Ik heb gewoon de gecom- /V 11 1
plieeerdheid van de tok (Jffj alleS tC SOU
die ik op me nam onder-
schat. Ik heb niet kunnen
voorzien, om maar iets te 7 Q/i/i 7 7 7 7
ik ervoor zou moeten be-