de laatste mens zal ook een hovenier zijn bestuursscholen leiden ambtenaren op rest l.b.o. en l.a.v.o. werken aan de toekomst 1972 zakenman mestvaalt boerenzoon overschakelen toekomst hogere opleiding yerdieping t f door wim koek de buren achter ons hele gezin hadden gestaan, sinds vader, naar menselijk oordeel veel te vroeg, was gestorven. Ik begon te tuinieren op de volle grond en als ik iets niet wist dan vroeg ik het de buurman. Toen heb ik ook ontdekt hoe moeilijk het vak van hovenier was. Mijn buurman was een vakman, maar toen ik hem eens vroeg hoeveel wortelzaad ik op een bed moest strooien, toen zei hij „Dat weet ik niet. Ik begin altijd maar te strooien en dan zie ik op een gegeven moment wanneer het genoeg is". Hij heeft me met m'n worteltjes op die manier geholpen. Zijn teeltplan klopte altijd precies. Zijn planten hadden altijd de juiste grootte en waren altijd op de juiste tijd volgroeid zodat ze weer plaats konden maken voor iets anders. Ik begreep al gauw dat ik dat niet kon leren. Dat je dat in vingers of in de hoofd moest hebben. Ik schakelde toen over op kassen en onze belangrijkste produkten zijn nu sla, komkommer en torhaten. Voor andere groenten moet mijn vrouw ook naar de winkel". „Dat was veertien jaar geleden. Nu kun je zo niet meer beginnen. Er is ontzettend veel geld nodig om op de dag van vandaag een rendabel bedrijf op te zetten. Heb je er eenmaal een, dan moet je meer ondernemer zijn dan tuinder in de klassieke betekenis van het woord. Je moet zakenman zijn en ook een beetje technicus. Je moet er veel voor over hebben, maar als de ambitie er is, dan is het heus wel te doen. Je hoeft je er ook niet voor kapot te werken, zoals sommige stedelingen denken. Je hebt natuurlijk je bezigheden, maar het is licht werk. Het zware werk wordt gedaan door machines". Hun „bezigheden" hebben ze welElke avond bespreekt de heer Lambregts met zijn broer het werkprogramma voor de volgende dag. 's Morgens om zeven uur, nog voor het ontbijt, lopen ze alle kassen af om de thermostaten te controleren of bij te stellen. De heer Lambregts steekt dan de neus in de wind, bekijkt de lucht nauwkeurig en stelt aan de hand van zijn bevindingen z'n eigen weersvoorspelling op. Daarnaar regelt hij de kastemperaturen voor die dag.. Intussen arriveert ook het personeel en nadat met hen het werk voor de dag is doorgesproken, staat eindelijk de ontbijtkoffie klaar. In de zomer speelt dit ochtendgebeuren zich minstens een uur (of twee vroeger af. Ook de c.a.o. voor tuinbouwpersoneel kent winter- en zomerwerktij den. De eerste slavracht'is al lang naar de De heer Lambregts is een boerenzoon. Het ouderlijk huis (op de lijst van monumentenzorg geplaatst) ziet hij staan vanuit de woonkamer van zijn bungalow. Achter de oude boerderij schittert het glas van het grootste kascomplex 2 hectaren waarover het bedrijf dat hij samen met zijn broer runt, beschikt. Uit de grote deuren daar rolden vanmorgen de vrachten vers gesneden sla die nog vanavond de grens over zullen zijn. „De prijs was goed vandaag", zegt Lambregts, „de sla is duur". Als je de kranten leest, dan krijg je de indruk dat de boer en de tuinder geen toekomst meer hebben in Nederland en dat er nauwelijks nog een bestaan kan worden gehaald uit de grond. Lambregts: „Nou dat is dan een verkeerde indruk. Er verandert veel. En snel. Voor velen gaat de verandering te snel'. Het is ook nogal abrupt gegaan. Ik ben zelf nog uit een andere tijd. Bij ons thuis op de boerderij werden we opgeleid tot boer zonder dat onze ouders zich afvroegen of er later wel plaats voor zoveel boeren zou zijn. Ik maak ze daar geen verwijt van. Zij konden deze ontwikkelingen doodeenvoudig niet zien aankomen en zo is het met zovelen gegaan. (dichtbij gelegen) veiling gebracht als we, met de heer Lambregts als gids, het grote kascomplex betreden. In een hoek staat een reusachtige „roulette" sla te sorteren en in plasticfolie te pakken. De aanblik van de honderdduizenden fris-groene slaplantjes is nog verrassender dan de behaaglijke temperatuursovergang. Als we het malse jonge groen tussen de vingers laten knisperen, zegt Lambregts: „Als je hier twee weken tussen gezeten hebt, dan wil je nooit iets anders meer doen". Verderop in de kas komt een trekker grommend tot leven. Even later komt hij voorbij, beladen met kisten sla. „Morgen liggen die kroppen in de boodschappentassen van Duitse, Engelse of Franse huisvrouwen", zegt Lambregts bijna met spijt in zijn stem alsof het hem wat doet al die sla te zien verdwijnen. Lambregts: „Wat doen. Ja ja, je hebt er je werk aan gehad. Je zorgen. Maar tenslotte is dit de goede manier waarop het nu verdwijnt. Daar heb je het voor gekweekt. Maar als het met karrevrachten de deur uitgaat om doorgedraaid te worden, dat doet zeer. Niet zozeer vanwege de financiële strop, want daar heb jé mee leren leven. Dat hoort bij het vak. Maar het gaat je werkelijk aan het hart al dat goede, verse en malse spul op de mestvaalt te zien belanden. Met dat gevoel leer je niet leven. Dat komt telkens weer terug. Temeer omdat je weet dat er op de wereld zoveel zijn die het goed hadden kunnen gebruiken". Heeft de tuinder toekomst in Nederland 7 Lambregts: „Absoluut. Maar hij zal straks een ander soort bedrijf hebben dan zijn vader had. Er zit voor een jongeman een goede toekomstkans in. Voorwaarde is dat hij zich al vroeg richt op het vak en er bewust naar toe werkt. Die tuinder zal een ondernemer zijn. Een zakenman. Het familiebedrijf zal hoewel ik dat doodjammer vind waarschijnlijk verdwijnen. Maar toekomst is er zeker. Per slot v«n rekening is Nederland 's werelds leidende tuinbouwland. Het heeft er het beste klimaat voor. En nog iets: de eerste mens was een hovenier en de laatste mens zal ook een hovenier zij%. Want hij zal ook nog moeten eten Buiten vriest het tien graden maar achter en onder het glas werken ze, tussen de kroppen sla, in een lekker lentetemperatuurtje. „Het is niet altijd lekker hier. 's Zomers kan het wel eens bloedheet zijn maar soms ook koeler dan buiten. Vooral tussen de volwassen wordende tomatenplanten". Aan het woord is groentekweker (tuinder) A. Lambregts, een man die eigenlijk boer had willen worden maar die ook tussen zijn sla, tomaten en komkommers behoorlijk zijn draai heeft, gevonden. Zou hij, ondanks zijn succes als tuinder en zijn enthousiasme voor dit vak, ook nu nog boer willen worden als dat kon Hij hoeft niet lang na te denken over een antwoord: „Zeker Maar dan wel op een groot bedrijf. Niet zoals hier in Brabant". In de IJsselmeerpolders „Ja, de later uitgegeven bedrijven tenminste. De eerste bedrijven daar, in de Noord-Oost Polder, vind ik al weer te klein". Ik heb geluk gehad. Ik moest bijna van de ene dag op de andere overschakelen. Maar de buren stonden achter mij, zoals Het aantal mensen dat in Nederland zijn brood verdient in de directe agrarische produktie, neemt duidelijk af. Het aantal mensen dat advies geeft aan die eerste groep neemt evenwel toe. Er zijn in die randdiensten (bedrijfsverzorgingsdiensten, controlestations, keuringsdiensten, proefstations enz.) zeer uitéénlopende mogelijkheden. Behalve de al genoemde vormen van l.b.o. lager beroeps onderwijs) heeft de iesde klasser nog de keus uit: a) lagere agrarische scholen. Hiertoe behoren de lagere landbouw-, tuinbouw-, bosbouw- en landbouwtechnologische school. Al deze vormen van agrarisch onderwijs kennen a) een 4-jarige cursus. De animo voor de lagere agrarische scholen is de laatste tien jaar wel gedaald, maar de middelbare en hogere agrarische scholen bloeien. Men kent op de lagere agrarische scholen een A- en een B-richting. De A-rlchting besteedt meer aandacht aan de theorie. Liefst de helft van alle leerlingen van het lager agrarisch onderwijs studeert al verder op een middelbare agrarische school. Jongens voor wie een lagere agrarische school te moeilijk is, kunnen terecht op een mei-school (een school met een eenvoudig leerplan), b) het nautische onderwijs. Hiertoe behoren de visserijscholen, de scholen voor kust-, Rijn- en binnenvaart en de havenvakscholen. Al deze scholen hebben een 3-jarige opleiding. Bij het l.e.a.o. Is de verdwenen school voor v.g.l.o. al in herinnering geroepen. Veel van die v.g.l.o.-scholen zijn bij de komst van de Mammoet omgezet in vormen van lager beroepsonderwijs. Een klein aantal van die scholen dook echter op onder de naam: l.a.v.o. lager algemeen voortgezet onderwijs). Er zijn in het hele land slechts zo'n 40 lavo-scholen en nogal wat onderwijsmensen beschouwen dit schooltype als een doodgeboren kindje. Een lavo-school heeft twee functies: a) Het Is net als veel vroegere vglo-scholen een „tussenschool" voor kinderen die na de lagere school nog helemaal niet weten wat ze wilfen. b) Het Is ook als veel vroegere vglo-scholen een „restschool" voor kinderen die meer dan genoeg van het onderwijs hebben, maar nog leerplichtig zijn. Overigens Is het onderwijs in het eerste leerjaar in principe gelijk aan het onderwijs in de brugklas van het lager beroepsonderwijs. Het l.a.v.o. is slechts 2-jarig. I. A Een afdeling van een gemeentesecretarie door jacques levij Toegelaten tot de school wordt ieder die in dienst is van de overheid, of dat in ieder geval is als het eindexamen voor G.A.-I wordt gedaan. Men moet dan minstens een vooropleiding hebben gehad van 4 jaar m.a.v.o., 3 jaar h.a.v.o., 3 jaar h.b.s., 3 jaar gymnasium of 3 jaar atheneum. Elk van ,de drie studiejaren heeft 38 tot 35 lesweken. Hét aantal wekelijkse lesuren is 8 gedurende 2 jaar en 6 in het laatste jaar. Het vakkenpakket is zeer veelzijdig. Het omvat: maatschappijleer, sociale economie, inleiding recht, privaat- en strafrecht, staatsrecht, gemeenterecht, bestuursrecht, administratieve organisatie en Nederlandse taal. De bestuursscholen worden nog bestuurd door de provinciale afdelingen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Binnenkort echter zullen de gemeenten dat per provincie zelf gaan doen. Er wordt daarvoor een gemeenschappelijke regeling ontworpen. Het cursusgeld is 900,per jaar, exclusief administratiekosten (ƒ25, aanschaf boeken en reisgeld. Vrijwel alle gemeenten en de provincie geven een vergoeding aan ambtenaren die de school bezoeken van 75 tot 100 procent van die kosten. Men ziet de scholen namelijk duidelijk als beroepsopleidingsinstituten van die lagere overheden. „De scholen zijn nog jong. Ze stoelen echter op jarenlange ervaring van de bestuurspraktijk en de opleiding via particulieren. Reeds nu zien wij een duidelijke ontwikkeling van onze scholen naar instituten voor het hoger beroepsonderwijs. Een soort bestuursakademies. Het volgend studiejaar zullen we waarschijnlijk ook beginnen met de opleiding voor het „hogere" diploma Gemeente-Administratie II en het diploma Gemeente-Financiën". Dat zegt Werken bij „de overheid" vereist in toenemende mate speciale kennis. Dat geldt beslist niet in de laatste plaats voor hen die werken bij een gemeente, een stadsgewest, de provincie. Vroeger, nog niet zo lang geleden overigens, werden die opleidingen verzorgd door ambtenaren met grote praktische kennis van zaken. In hun vrije tijd ontfermden zij zich over jeugdige collega's. Via die opleidingen konden die jongelui dan de diploma's halen, gemeente-administratie I en II. •Sinds enkele jaren echter zijn er „bestuursscholen" gekomen. In elke provincie één. Die verzorgen part-time opleidingen op middelbaar niveau voor de jongeren die een loopbaan willen bij de overheid, het Rijk uitgezonderd. Die middelbare opleiding, anderhalve dag per week gedurende 3 jaren, mondt uit in het behalen van het diploma gemeente-administratie I. Jongelui die in het bezit zijn van het einddiploma van een inrichting voor middelbaar economisch administratief onderwijs (m.e.a.o.), bestuurlijke richting, krijgen op zo'n bestuursschool vrijstellingen en kunnen het diploma G.A.-I dan in anderhalf jaar halen. - Die bestuursscholen zijn ontstaan toen steeds duidelijker werd dat juist de overheid behoefte had aan krachten die naast hun algemene opleiding moesten kunnen beschikken over specialistische kennis. Een kennis die geschraagd moest worden door een breed inzicht in allerlei economische en maatschappelijke verschijnselen zoals ze zich aan de overheid voordoen. instituten voor hoger beroepsonderwijs vindt zijn uitloop op het ogenblik al in een gesprek dat op gang is gekomen met betrokkenen in de universitaire wereld over de vraag of het mogelijk is studenten die zich bekwamen voor het diploma G.A.-2 de opleiding die hogere functies bij de overheid ontsluit toe te laten tot het volgen van bepaalde colleges. „Dat gaat dus om de doorstroming naar het wetenschappelijk onderwijs van die studenten van ons die daarvoor de wetenschappelijke aanleg hebben. Maar ook de andere weg, het opvangen van universiteitsstudenten door ons, zal dan aan de orde moeten komen." De bestuurssector sluit direct aan op de administratieve sector, maar grijpt duidelijk hoger. Besturen betekent: het geven van richtlijnen. De bestuursproblematiek doet zich overigens voor in alle maatschappelijke sectoren en op ieder niveau. de directeur van de Brabantse bestuursschool, de heer M. Boudens. „Het is duidelijk dat de veranderingen in de samenleving met betrekking tot een steeds verdergaande specialisatie ook, nee juist, in de overheidssector gaan doorwerken. Men kan zich voorstellen dat onze opleiding daaraan niet voorbij kan gaan. Het kan gebeuren dat wij, in het kader van de algemene opleiding, aandacht gaan besteden aan specialismen als onderwijs, ruimtelijke ordening, financiën, planologie, om maar enkele zaken te noemen waarmee de overheid, ook administratief, steeds groter bemoeienis heeft." Die groei van de bestuursscholen naar k.'

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1972 | | pagina 21