Boer of tuinder vervangen bij ziekte of met vakantie Bedrijfsverzorging: nieuw verschijnsel in landbouw ONDERWIJSBELEID EIS VAN DE TIJD Werkverdelershebben verzorgers binnenland buitenland Aanvoelen Gorssel Drempelvrees (Van een onzer verslaggevers) DEN HAAG Bedrijfsverzorgingsdiensten in de landbouw zijn er om de boer of tuinder bij ziekte of met vrije dagen een vervanger te geven, of in drukke perioden voor enkele dagen een hel per. Er zijn ruim 200 bedrijfsverzorgingsdien sten in Nederland. Samen hebben zij ongeveer 330 „verzorgers" als werknemers vast in dienst. Ook wordt gewerkt met losse krachten en week endhelpers. De verzorgingsdiensten bestaan nog niet zo lang. Vroeger hadden de meeste boeren een knecht of meewerkende zoons. Nu steeds meer agrarische bedrijven eenmansbedrijven zijn geworden, staat het bedrijfshoofd er alleen voor. Bovendien is als gevolg van rationalisatie en me chanisatie op het boerenbedrijf steeds meer des kundigheid vereist. Deze twee ontwikkelingen maken het agrarisch eenmansbedrijf kwetsbaar voor ziekte of ongeval. Dat geldt vooral voor de veehouderij (melkvee, varkens, kippen, kalve ren) en de tuinbouw, met name de glastuinbouw. Bij de akkerbouw speelt dit probleem veel min der. Daar bestaan dan ook nauwelijks verzor gingsdiensten. Sinds 1964 schoten de diensten als paddestoe len uit de grond, vooral in de oostelijke pro vincies (Overijssel, Drente, Gelderland) en het Friese weidegebied. In het westen van het land begon de ontwikkeling later, zodat daar nog aan merkelijk minder boeren van een verzorgings- dienst lid zijn. In Groningen, Zeeland en ook Limburg komen nog weinig diensten voor. Een kleine dertigduizend bedrdjfshoofden, bij na een kwart van het totaal, zijn lid van een verzorgingsdienst. Maar de helft maakt regel matig gebruik van de dienst. De meesten zien hun lidmaatschap als een vorm van verzekering tegen ziekten of ongeval, of tegen druktepieken, waarin men zelf het werk niet meer aankan. Voor vrije dagen of vakantie wordt nog maar weinig op de dienst een beroep gedaan (ruim tien procent van de gevallen). Hier ligt overi-^ gens nog wel een toekomst voor de diensten. Want van de veehouders bijvoorbeeld gaat slechts eenvijfde met vakantie, blijkens een on derzoek naar de bedrijfsverzorgingsdiensten door het Landbouw-Economisch Instituut (LEI). Eenderde van de veehouders had in 1968 zelfs geen enkele vrije dag. Gemiddeld hadden ze dat jaar acht vrije dagen. Veel veehouders wensten wel meer vrije tijd, maar vonden de verzorgings dienst daarvoor toch wel een dure oplossing. De leden van de verzorgingsdiensten zijn veel al jongere boeren met eenmansbedrijven van middelbare grootte, die meer dan de gemiddel de boer landbouwonderwijs hebben gehad, ge middeld meer vrije dagen genieten, maar toch minder tevreden zijn met hun vrije tijd. De „verzorgers" komen vrijwel allen zelfs uit uit de landbouw. Veel zijn landarbeider geweest, of zelfstandig landbouwer en er is er ook een groot aantal boerenzoons onder. Een verzorgingsdienst is meestal een vereni ging van een aantal boeren uit dezelfde plaats of streek. Sommige diensten zijn verbonden aan een zuivelfabriek of een veiling. Het lidmaatschap ligt in de meeste gevallen tussen 60 en 250 gul den per jaar. De verzorger kost dan nog 3 tot 9 gulden per uur. De kosten van het inschakelen van een verzorger ingeval van ziekte of onge val kan de agrariër echter vergoed krijgen, als hij een vrijwillige verzekering tegen arbeidson geschiktheid heeft afgesloten. Tijdens het LEI- ondereoek van begin 1969 had evenwel 30 pro cent van de leden niet zo'n verzekering. De grote politieke partijen zijn het erover eens dat voor de zelfstandigen een verplichte arbeids ongeschiktheidsverzekering „volksverzekering WAO") moet worden ingesteld, zoals die voor werknemers bestaan. Landbouw en middenstand pleiten daar ook al enige jaren voor. Tuinder J. W. A. van Dijk (links) met zijn bedrijfsverzorger Jan Eikelboom, die gedurende de gedwongen rustperiode van tuinder Van Dijk diens bedrijf verzorgt. (Van een onzer verslaggevers) DEN HAAG „Ik heb er geen woorden voor", zegt Hans (J. W. A.) van Dyk (32) kort, krachtig, en met overtuiging. Het is zijn antwoord op de vraag of hy tevreden is over zijn „bedrijfsverzorger". Van Dijk had al lan ger wat last van zyn rug gehad, maar met Pasen (11 april) was het afgelopen. Toen hij in het ziekenhuis kwam voor controle, moest hij er meteen blijven. Het was hernia en er moest geopereerd worden. Voor mevrouw Van Dijk was dat niet zo eenvoudig. De fa milie Van Dijk vader, moeder en een doch tertje heeft in De Lier in het Westland (sinds 1965) een tuinbouwbedrijf (eenmans bedrijf). Onder het glazen dak van het waren huis, bijna een halve hectare groot, stond een tomatengewas te groeien. Het was rond Pasen juist de drukste en voor het gewas meest kwetsbare periode. Maar mevrouw Van Dijk wist wat haar te doen stond. Haar man was lid van de „Tuinbouw-Bedryfsverzorgings- dienst Delft en omstreken". Die werd gebeld. En de volgende morgen om zes uur stond be drijfsverzorger Jan Eikelboom (24) uit Schip luiden op de stoep. of extra kracht op hun bedrijf nodig hebben. Toen we het bedrijf van de familie Van Dijk bezochten, kwam „de baas" net terug van een fietstochtje. Juist daags daarvoor was hij weer thuis uit het ziekenhuis. Trots stappend over het gazon gooit Qgeil leegloop hij zijn benen een voor een op tot heuphoogte, om te laten zien dat hij het weer kan. Pasen is intussen al twaalf weken voorbij. De tomatenoogst is voor meer dan de helft achter de rug. Van Dijk steekt zijn lof voor Jan Eikelboom niet onder stoelen of banken. Ook zijn charmante echtgenote hoeft geen seconde na te denken, als haar gevraagd wordt of ze tevreden is over de manier waarop het be drijf gaande gehouden is. Jan zelf houdt niet zo van die lofprijzingen. Hij houdt van zijn werk en vindt dat hij niet anders gedaan heeft dan van hem verwacht mooht worden. Hij heeft een broer die glas tuinder is. Hij had het zelf ook willen worden, maar daar komt heel wat voor kijken, vooral erg veel geld. Hij heeft een tuinbouwa- vondcursus gevolgd en de afgelopen jaren werkte hij op verschillende tuinbouwbedrijven. Sinds 1 maart j. 1. is hij vast in dienst als jongste bedrijfsverzorger bij de Verzor gingsdienst Delft en Omstreken, Hij is niet de eerste de beste. Hij is een vakman. Een tomatengewas onder glas is geen aardappelveldje, waar je in de lente de poters inlegt, en dan zo ongeveer kunt wachten tot september om te rooien. In de kas moet een uitgerekend klimaat steeds in stand gehouden worden. Er moet op tijd worden gegoten en gelucht, er moet worden gemest, de planten moeten worden „gediefd" om de overbodige jonge loten weg te halen, en later moet de kop eruit, omdat het gewas anders eindeloos blijft groeien. En dan zijn er nog „de witjes": de witte vlieg, dit jaar meer dan andere jaren een plaag. Dit insect moet bestreden worden. Het besmeurt de groeiende vruchten en de plantebladen met plakkerig vocht, zodat de poriën verstopt ra ken en de plant snel aftakelt. Eikelenboom heeft de afgelopen tijd dan ook heel wat verantwoorde lijke beslissingen genomen. Van Dijk onderstreept dat. Een halve dag de kas vergeten, en het gewas kan totaal naar de knoppen zijn. Wanneer er nog geen tomaat geoogst is, en het gewas is totaal vernield, dan berekent Van Dijk de schade op zeker 20 gulden per vierkante me ter. Voor een bedrijf van een 4200 vierkante meter valt de strop dan gemakkelijk uit te rekenci.. Nu zal het niet snel voorkomen, dat een gewas onder verwaarloosde of ondeskundige verzorging geen en kel goed tomaatje meer te plukken geeft. Maar een kleine verzorgings- fout of onachtzaamheid komt de tuinder al snel op honderden gul dens te staan. „Er zijn meer slechte tuinders dan slechte tuinen", zegt Van Dijk dan ook wijs. Jan, met zwart ringbaardje, en de handen donkergroen van het werken in de tomaten: „Je moet het aanvoelen. Dan denk je er ook niet bij na dat het zo belangrijk is, wat je hebt beslist". Behalve Jan Eikelenboom heeft de Verzorgingsdienst Delft E. O. nog drie werknemers vast in dienst. Meestal wierken ze maar enkele da gen achter elkaar bij dezelfde tuin der, vertelt L. G. van Nieuwkerk, tuinder uit Nootdorp. Hij is voorzit ter van de verzorgingsdienst, een vereniging van ruim honderd leden tuinders, ontstaan uit de contacten die de tuinders met elkaar hadden via de veiling Delft. Van Nieuwkerk is ook de „werkverdeler". Bij hem melden de tuinders in nood zich aan als ze een paar dagen een vervanger Van Nieuwkerk moet zorgen dat de vier werknemers van de vereni ging constant werk hebben. Dat is niet al te moeilijk, want meestal krijgt hij eerder teveel dan te wei nig aanvragen. Bovendien zijn de leden volgens de statuten verplicht in minder drukke tijden voor enkele dagen een verzorger op hun bedrijf te nemen, ook al hebben ze er direct niet zo'n grote behoefte aan. Ook de veiling Delft maakt bij ziektegeval len wel eens gebruik van de dienst. Zo wordt leegloop van de verzorgers voorkomen. Want anders zou het de vereniging teveel gaan kosten. Moet de werkverdeler wel eens „nee" zeggen als een tuinder om hulp vraagt? Van Nieuwkerk: „Met ziekte nooit, ziekte of ongeval gaat altijd voor. Dan helpen we a la minute. Net vandaag tussen de mid dag word ik gebeld. Ongeluk. Of er een bedrijfsverzorger kan komen. Ik zeg: morgenvroeg staat er een op de stoep. Die haal ik dan ergens anders weg, waar het minder dringend is". Daar is het de verzorgingsdienst ook om begonnen, om de leden ze kerheid te geven dat het bedrijf geholpen is, wanneer plotseling ia- mand mocht uitvallen door ziekte of ongeval. Ook is in de praktijk dit de meest voorkomende reden waarom een beroep op de verzorgingsdienst wordt gedaan. De tweede belangrijke reden is drukte. Wanneer een lid-tuinder in een zeer drukke periode het werk alleen niet meer afkan, bestelt hij voor een paar dagen een verzorger. In dit opzicht werkt de verzorgings dienst als een uitzendbureau van agrarische arbeidskrachten. De tuin ders moeten zich dan wel een dag of wat tevoren melden, anders wordt het voor de werkverdeler wel moei lijk alle wensen te vervullen. De verzorgingsdienst kan ook worden ingeschakeld voor vakantie of vrije weekends. Van Nieuwkerk: „Op het ogenblik is er één tuinder met zijn gezin met vakantie. Daar wordt het bedrijf nu helemaal door een van onze verzorgers gerund. Maar over het algemeen komt dat niet veel voor". Misschien in de toekomst meer. Het sociale goed „vakantie" is door de verzorgingsdienst in elk geval toegankelijk gemaakt voor agrariërs met bedrijven als in de veehouderij en de tuinbouw, waar praktisch steeds iemand op het be drijf aanwezig moet zijn. In deze takken van landbouw is het ver schijnsel van de verzorgingsdiensten dan ook het verst ontwikkeld. In tegenstelling tot de zuivere akker bouw, waarin vrijwel geen diensten voorkomen. De bedrijfsverzorgingsdiensten zijn het eerste ontstaan in de ooste lijke provincies. In 1958 nam de Protestantse Stichting voor Maat schappelijk' werk in Gorssel bij Zutphen de eerste bedrijfsverzorger vast in dienst. Doel was de hulpver lening aan boeren in noodsituaties. De dienst in Gorssel is intussen een vereniging met 305 leden-boeren geworden. Werkverdeler is G. Loh- man, een van de mannen van het eerste uur, en tevens secretaris van de Bond van Bedrijfsverzorgings- dienst in Overijssel, Drente en Gel derland. De diensten v. de bond tel len samen 11.500 leden, meest agra riërs met een gemengd bedrijf of met veehouderij (kop van Overijs sel). Ook in het oosten gaat het om hulp bij ziekte of ongeval. „De con tributie van de vereniging is in onze opzet een soort verzekeringspremie", vertelt Lohman. De meeste diensten in zijn gebied hebben de vorm van een coöperatie ve vereniging. Ze ontstonden steeds op initiatief van de samenwerkende plaatselijke afdelingen van de drie (r.-k„ prot. chr. en algemeen) land bouworganisaties. In het oosten werken de diensten meer samen. Lohman: „We gaan naar grotere eenheden. In Twente zijn negen verenigingen bezig te komen tot één exploitatie met één werkverdeler. Dat maakt de organi satie efficiënter, en de kosten kun- T/- nen over negen verenigingen wor- JYOSteil den uitgesmeerd. Bovendien kun je eerder een verzorger erbij in dienst nemen, wanneer het werk teveel is geworden.. Vier verenigingen bij voorbeeld die ieder een halve kracht tekortkomen kunnen samen twee verzorgers erbij ner"or" „De meesten hier nemen vrij tussen de melktijden in, als ze een vrije dag willen hebben", aldus Lohman. „Vrije dagen leveren ons als verzor gingsdienst maar heel weinig werk uren. Het zijn meest jonge boeren met opgroeiende kinderen, die met vakantie gaan. Heel weinig boeren van boven de veertig. In de Noord- Oost polder ligt het anders, daar gaat men gemakkelijker weg". Lohman pleit voor een „vakantie geld" voor de agrariërs, zoals de Noorse boeren dat hebben. Die krij gen per jaar een 1000 gulden om te besteden aan een bedrijfsverzorger tijdens vakantie of druktepieken. Maar Lohman ziet dat in Nederland nog niet zo snel komen. De diensten worden al wel gesubsidieerd door de overheid. Het Ontwikkelings- en Sa neringsfonds voor de Landbouw geeft een bijdrage aan de koepelor ganisaties van verzorgingsdiensten. Verder wordt subsidie gegeven om plaatselijke initiatieven tot oprich ting van een dienst te helpen. In het Westlands tuindersgebiH viel er tussen de verzorgingsdiei sten nog niet samen te werken. De vereniging Delft E. O., vier jaar geleden gestart, was tot voor kort nog de enige in het gebied. Maar sinds een paar maanden is een grote verzorgingsdienst gestart, met als zetel Naaldwijk. Drie veilingen en de plaatselijke afdelingen van de drie standsorganisaties hebben daar besloten een verzorgingsdienst op te richten. Een probleem met bedrijfsverzor- gers is soms de drempelvrees bij de boer. Veel verzorgingsdiensten laten de verzorgers daarom buiten de drukke tijden enige dagen op de verschillende bedrijven werken. Boer en verzorger leren elkaar zo een beetje kennen. Voor de familie Van Dijk uit De Lier was dit geen probleem. Het was voor hen de eerste keer dat zij een verzorger inschakelden. Maar ze hadden er geen enkele moeite mee hun bedrijf in handen te geven van Eikelenboom. Mevrouw Van Dijk: „Wij kenden Jan al. Hij was hier al 'ns vaker langs geweest. Hans wilde daarom ook per se deze jongen hier hebben". Er is trouwens al veel contact. Wanneer er een dringend verzoek om hulp binnenkomt bij een werk verdeler en hij heeft zelf geen ver zorger meer vrij, dan belt hij de buurtvereniging. Lukt het dan nog niet, dan wordt de bond te hulp geroepen. „Hulp in nood moet ge vonden wordien" zegt Lohman met nadruk. Het is voor een werkverde ler een erezaak om nooit „nee" te verkopen. Ik durf zeggen: geen en kel lid vraagt ons tevergeefs om hulp. Wel kan het 's zijn, bijvoor beeld in de drukke hooiperiode, dat hij een dag moet wachten". Ook in het oosten wordt de ver zorgingsdienst nog zeer weinig inge schakeld voor vakantie of vrije dag. Een grotere moeilijkheid vormen de kosten. Het lidmaatschap van Delft E. O. is 125 gulden per jaar. Voor de verzorger wordt dan nog 8,50 per uur betaald. Van 's morgens zes tot 's middags vijf, vijf dagen in de week en dan meerdere maanden achter elkaar, dat begint flink aan te tikken. Van Dijk: „Eerst vond ik het ook wel veel. Ik kon de tomaten ook uitbesteden aan de buren. Maar dan heb je niet voortdurend een tuinder op het bedrijf. Maar ja, ik dacht: je gezondheid is niet te koop. Je moet er effe overheen, over die kosten". Gezien zijn levenslust maakt hij be paald niet de indruk van zijn beslis sing spijt te zullen krijgen. Van Dijk is trouwens verzekerd: een vrijwillige verzekering tegen arbeidsongeschiktheid. Lang niet al le tuinders hebben zo'n verzekering. Maar heit is beslist noodzakelijk. Een nadeel voor Van Dijk is, dat zijn ver zekering een eigen risico heeft van 3 maanden. En dat is achteraf toch wel wat te veel. Voor de familie Van Dijk zal 1971, vooral ook door de teleurstellende tomatenprijs, daarom niet tot de vette jaren gaan behoren. Jan Eikelenboom is intussen al weer opgestaan van het koffiedrin ken. Er is een vrachtwagen het erf opgereden om de geplukte tomaten op te halen en naar de veiling te brenlglen. Hans laat het helemaal aan hem over. Ze bespreken het wel eens samen, maar dan zijn ze 't altijd eens", vertelde mevrouw Van Dijk. Zelf helpt ze alleen met het to maten plukken en het sorteren. Over enige tijd moet haar man weer helemaal de oude zijn. Intussen mag hij al weer voorzichtig een klein beetje helpen. TILBURG Nederland heeft vorig jaar 7,8 procent van zijn nationale inkomen in het onder- trijs gestoken. Geen kleinigheid. Meer dan een kwart van de rijks uitgaven om precies te zijn 27 procent ging toen naar ons schoolwezen, van kleuterschool tot en met universiteit. Ieder zin nig mens zou daaruit de logische conclusie kunnen trekken dat wij voor die veelomvattende sector precies ons beleid hebben uitge stippeld. Nou, vergeet het maar! Studie en onderzoek moeten in ons schoolwezen hun plaats nog ver overen. Wat bestuur en beheer be treft, verkeert ons schoolwezen nog in het ambachtelijke stadium. Geen industrieel concern zou zich kunnen veroorloven wat ons land zich ver oorlooft bij het onderwijs. Directies van grote bedrijven weten dat on derzoek en studie zoor een vrucht baar beleid noodzakelijk zijn. En zij weten ook dat een duidelijk en doelgericht beleid voorwaarde is voor vruchtbaar onderzoek. Het grote vraagstuk lijkt te zijn dat we niej. goed weten op welke manier we voor ons schoolwezen tot een onderwijsbeleid moeten komen. Of eigenlijk, we weten het zo lang zamerhand wel, maar we kunnen o.u, niet losmaken van allerlei tradi tionele ingewortelde opvattingen over ons schoolwezen. Wij zijn te zeer gewend aan de tendentie in ons politieke stelsel, traditie bepaald, onderwijscompro- missen te sluiten. En daardoor kan er nauwelijks een echt onderwijsbe leid ontwikkeld worden. Daardoor mist onze onderwijspolitiek de vaart die in deze tijd vereist lijkt. Dat dreigt zo langzamerhand fu nest te worden. Want de feiten dwingen ons reeds lang de onder- wijsbakens te verzetten. Dat wil zeggen, een onderwijsbeleid te voe ren dat is gebaseerd, niet uitsluitend maar wel voor een belangrijk deel, op een doelbewuste keuze uit de gegevens die studie en onderzoek ons op dat terrein opleveren. Welke voorwaarden daarvoor moeten worden vervuld, vertelt pro fessor dr. Ph. J. Idenburg ons in zijn zojuist verschenen boek „Theo rie van het onderwijsbeleid". Hij gaat ervan uit dat een nieuwe on derwijsstrategie vereist is en dat een radicale herziening van het on derwijsbeleid onontkoombaar is ge worden. Ook dat daarbij het school wezen als een geheel moet worden beschouwd en dat het evenwicht tussen de onderdelen van dat geheel hersteld moet worden. Vernieuwing, zo stelt hij, zal van dat moderne schoolwezen een doorlopend aspect zijn. Educatie moet een manier van leven worden. In zijn inleiding zegt Idenburg allerlei dingen die ieder die met onderwijs enige aanraking heeft wel weet. Hij plaatst zijn opmerkingen echter in het kader, als basis zou men kunnen zeggen, van zijn weten schappelijke beschouwing over de manier waarop wij kunnen komen tot die organen die bij het bepalen van een onderwijsbeleid hun bijdra ge moeten gaan leveren. Een onder wijsbeleid dat gebruik maakt van onderwijskundige studies en onder zoekingen. Een onderwijsbeleid dat de relatie van het schoolwezen met de maatschappij kent, weegt en overweegt. Een onderwijsbeleid ook dat rekening houdt met de noodzaak van voortdurende bijsturing. Dat past in de kennis-explosie waarvan we het begin nog maar aan het beleven zijn. Idenburg weet hoe moeilijk het zal zijn vanuit die opvattingen tot een echt beleid te komen. Voor de onderwijsmensen zelf en in niet mindere mate voor de politici die tot nu toe uitzonderingen daarge laten niet de visie kunnen op brengen om eindelijk de discrepan tie tussen maatschappelijke veran deringen en het op het verleden gebaseerde schoolwezen weg te ne men. Niet door incidenteel, meestal goed bedoeld, lapwerk. Maar door de moed te hebben naar de toe komst toe te werken. Het is verleidelijk uit dit studie boek van Idenburg te citeren. Maar dan doet men zijn totaal betoog geen recht. De geïnteresseerden moeten zijn boek maar lezen. Geen gemakkelijke lectuur. Daarvoor is het ook een studieboek. Het eerste in zijn soort in onze taal verschepen. Men kan slechts hopen dat de uitge ver nog de kans ziet er voor alge mener gebruik een editie van te bezorgen die wat minder prijzig is. Wij menen dat dit werk thuishoort in de boekenkast van ieder die rechtstreeks of zijdelings met het schoolwezen te maken heeft, ook in de beleidssector. JACQUES LEVIJ PROF. DR. PH. J. IDENBURG, „Theorie van het onderwijsbeleid" (Uitg. Wolters-Noordhoff, 270 pag., f 29.50).

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1971 | | pagina 7