Zijn miskenning
bepaalde de
levenshouding
van
de
Pithecanthropus -
ontdekker
VOND DE „MISSING LINK
11
Carrière
Java
Missing Link
Nieuwsgierig
Druk
Hilariteit
Bewondering
binnenland
buitenland
Dit jaar is het 80 jaar geleden dat prof. Eugène Dubois
een van de opmerkelijkste vondsten uit de wetenschap
over het ontstaan van de mens deed. Alleen al op grond
an deze vondst dient de eenzame wetenschapsman eigen
lijk aan de vergetelheid ontrukt te worden. Dat geldt dan
zeker voor Limburg waar Dubois geboren is, waar hij
veel jaren van zijn leven heeft doorgebracht en waar hij
tenslotte ook is gestorven. Dubois is onsterfelijk gewor
den door de vondst van de fossiele resten van de Pithec
anthropus erectus de rechtop lopede aapmens. Deze
ontdekking schokte de wetenschappelijke wereld rond
de eeuwwisseling zo hevig dat men Dubois - die de bewijs
stukken in handen had - niet geloofde. Dat dit de toch
al wantrouwende Dubois hevig schokte is begrijpelijk.
Zijn hele levenshouding werd door déze miskenning be
paald en dat maakte dat velen in hem niets meer zagen
dan een vreemde zonderling. Dat is intussen in de weten
schappelijke wereld allang veranderd en de naam Dubois
is daar algemeen erkend. En terecht.
Men moet zich, om het leven en
werk van Eugène Dubois te begrij
pen, de sfeer van die tijd voor de
geest halen. Was Europa enerzijds
op een „Victoriaans" rustpunt geko
men, anderzijds ging de .wetenschap
met sprongen vooruit en verontrust
te de mensen die kennis namen vr^i
wat ontdekt en gedacht werd. De
naam van Darwin genoot al grote
bekendheid. Diens belangrijkste
werken waren verschenen en had
den een storm van verontwaardiging
en kritiek ontketend. Darwin be
weerde dat het ontstaan van de
menselijke soort ingepast moest
worden in het totaal van de evolutie
en dat zijn afstammingslijnen vooral
langs de aapachtigen leidden. Dat
werd ten onrechte uitgelegd met de
eenvoudige stelregel dat de mens
van de aap afstamde. Die theorie
bracht een aantal geleerden ertoe te
veronderstellen dat zich dan ook
ergens fossiele resten moesten be
vinden van een wezen dat qua li
chaamsbouw en geestelijke vermo
gens tussen de mens en de aap in
moest staan. Dubois sprak zelf van
een „missing link", de ontbrekende
schakel in de keten van de evolutie.
Daarbij moet men dan bedenken dat
er in Europa al een paar vondsten
waren gedaan die deze theorie on
dersteunden. De zogenaamde Nean-
derthalmens en de Spy-mens waren
gevonden en men had vastgesteld
dat het hier om oermensen ging die
weliswaar niet geheel leken op het
huidige mensentype, maar daar wel
zeer dicht bij stonden.
Eugène Dubois werd 28 januari
1858 in Eysuen (L) geboren als zoon
van een daar woonachtige apothe
ker. Na zijn lagere school ging hij
naar de Rijks-hbs te Roermond. Men
mag aannemen dat Dubois als bewo
ner van het mergelland al zeer
vroeg vertrouwd raakte met fossiele
vondsten en dat hij op grond daar
van al moet hebben nagedacht over
het ontstaan van de mens. Daar
kwam nog bij dat hij in de Henlce-
put bij Rijckholt twee fossiele men
senschedels had gevonden van zeer
hoge ouderdom. Dat die vondst hem
prikkelde tot een nader onderzoek
laat zich eveneens denken.
Dubois liet zich inschrijven aan de
Universiteit van Amsterdam en stu
deerde medicijnen. Van meet af aan
bleek dat hem een schitterende aca
demische carrière wachtte. Spoedig
werd hij lector in de anatomie en
trad hij op als anatomie-leraar aan
de Rijksschool voor Kunstnijverheid
te Amsterdam. Wat hem er precies
toe gebracht heeft deze carrière op
te geven om naar Indië te gaan om
daar opgravingen te gaan doen, is
niet helemaal duidelijk. De meest
voor de hand liggende theorie is dat
Dubois kennis genomen heeft van
de werken van de Duitse geleerde
Ernst Haeckel die zich zeer intens
bezighield met het ontstaan van de
menselijke soort. Haeckel beweerde,
naar later bleek ten om-echte dat
de mens waarschijnlijk afstamde
van de gibbon-aap. Dubois wist dat
deze apensoort voorkwam op Suma
tra en Java en dat bracht hem
waarschijnlijk op het idee daar te
gaan zoeken naar de fossiele resten
van onze voorouders. Maar dat is
slechts een theorie naar zijn latere
assistent prof. Brongersma thans be
weert. „Dubois zou trouwens nooit
hebben toegegeven dat iemand hem
op dat idee zou hebben gebracht
Daar was hij te eigenwiis voor.
zo iets lag niet in zijn karakter be
sloten. Bovendien weten we nu dat
hij eigenlijk in Afrika had moeten
zoeken en dat de gibbon-theorie niet
klopt. Dat hij naar Indië wilde was
even vreemd als wonderlijk", aldus
prof. Brongersma.
Ondanks het feit dat vele vrien
den Dubois ervan trachtten te weer
houden naar Indië te gaan, tekende
deze toch een contract voor het
KNIL en nam dienst als gewoon
arts. Hier begint een van de won
derlijkste episodes in de speurtocht
naar het ontstaan van de mens en in
Dubois' besluit vielen toeval en in
tuïtie en een bijna geniale eigenzin
nigheid samen. Dubois kwam in de
cember 1887 in Padang op Sumatra
aan. Het wetenschappelijk werk was
voor hem het belangrijkste, ofschoon
hij als hospitaalarts een zeer druk
bezochte praktijk had. Door het
schrijven van een artikel in een
vooraanstaand Indisch tijdschrift
trok hij de aandacht van de autori
teiten en dat leverde hem tenslotte
de opdracht op tot het doen van
„paleontologische onderzoekingen
in de grotten van Sumatra en even
tueel ook Java".
Wat Dubois op Sumatra vond was
niet wereldschokkend. De grote om
mekeer kwam pas toen hem vanuit
Java een fossiele menselijke schedel
werd toegezonden. Hij bewoob he
mel en aarde om naar Java te mo
gen gaan en dat lukte hem tenslotte.
Bij Wadjak in Midden-Java opende
hij een reeks opgravingen en daar
vond hij vrijwel onmiddellijk een
zelfde soort schedel. Maar het' bleek
hier om niet veel meer te gaan dan
de overblijfselen van een zeer oude
mens. Toen Dubois bij Wadjak niets
meer kon vinden begon hij te gra
ven bij Trinil. Hier werd hij gehol
pen door twee korporaals van het
KNIL en een groep dwangarbeiders.
In november 1890 haalde hij uit de
aardlagen een stuk onderkaak te
voorschijn dat onmiskenbaar mense
lijke trekken had. In september
O Een door de Engelse kunstenaar Maurice Wilson geschilderde reconstruct ie van het dagelijks leven van de
Pekingmens, die tot de categorie van de Pithecanthropus behoort.
Dubois er zeker van was dat hij nu
een totale verandering in de opvat
ting over het ontstaan van de men
selijke soort teweeg zou brengen,
bleek de Pithecanthropus erectus
het begin van Dubois' levensdra-
„Men moet zich voorstellen dat de
tijd in Europa nog niet rijp was
voor de missing link", zegt prof.
Brongersma. „Daarbij komt nog dat
Dubois' vondst een ongekende stam
pei veroorzaakte en dat een groot
EUGENE
DUBOIS
1891 kwam een kies te voorschijn
en een maand later stuitte hij op
een schedeldak van een aapachtig
wezen. Dat bleek later de grote
vondst te zijn. Intussen liet Dubois
niets van zich horen en hij borg zijn
vondsten, te zamen met vele andere
fossiele resten van dieren in grote
kisten. Nog geen jaar na .de ontdek
king van de schedel groef Dubois
een bovendijbeen op dat naar zijn
mening behoorde bij de reeds eerder
gevonden schedel. Dubois was en
bleef voorzichtig en omschreef zijn
vondst voorlopig nog als een „chim-
pansee-achtige mensaap".
Toen Dubois de schedel en het
dijbeen nader ging onderzoeken ont
dekte hij dat het echter ging om een
wezen dat precies tussen de mens
en de aap in moest liggen. Metingen
van de herseninhoud van de schedel
wettigden detze veronderstelling. Du
bois was opgetogen: eindelijk was
de rechtoplopende mensaap, de
„missing link" gevonden en kon de
keten van de evolutie aan elkaar
geregen worden. Het duurde overi
gens hog tot 1894 voordat Dubois de
wetenschappelijke wereld kond
deed van zijn vondst. Hij zond een
verslag aan een eveneens zeer opge
togen Haeckel en reisde korte tijd
daarna naar Nederland om de ge
leerden zijn vondst te tonen. Hoewel
en vervreemding tekende zich
steeds duidelijker af en leidde tot
een thans volkomen onbegrijpelijke
climax. Dubois bestelde twee tim
merlieden, liet hen een gat zagen in
de vloer van zijn woning aan de
Haarlemse Zeilstraat en borg de kis
ten met de fossiele resten van de
Pithecanthropus onder de grond. Hel
zou vele tientallen jaren duren voor
dat ze weer te voorschijn kwa
men.
Het is niet onmogelijk dat Dubois'
verbittering nog werd vergroot toen
hem in 1898 het hoogleraarschap in
de anatomie aan de Amsterdamse
universiteit ontging. Met mindere
banen nam hij geen genoegen. „Hoe
komen jullie erbij mij weg te stop
pen in de inferioriteit", merkte hij
eens op. Tenslotte werd hij buiten
gewoon hoogleraar in o.a, de geolo
gie en paleontologie aan de univer
siteit van Amsterdam en hij ken
merkte zich als een slecht docent
maar een zeer knap wetenschaps
man. Zijn onderzoekingen naar de
uit Indië meegebrachte vondsten
kwamen nagenoeg stil te liggen en
hij hield zich onder meer bezig- met
de Tegelse klei, de duinen en de
vennen. Ook nam hij een aantal
commissariaten op zich. Verder
bracht hij veel tijd door in zijn
buitenhuis „De Bedelaar" in Haelen
waar hij zwom in de nabijgelegen
zeer diepe vijver. Studenten werden
voor tentamens naar Haelen ontbo
den en de tentamens werden afge
legd terwijl de hooggeleerde heer in
de vijver zwom en kopje onder
dook om de antwoorden niet te ho
ren. En verder werd zijn leven be
paald door een steeds groter wan
trouwen jegens zijn omgeving. Ach
terdocht werd zijn tweede natuur,
hij leefde in de voortdurende angst
bestolen te worden, hij uitte de
meest dwaze beschuldigingen en
maakte het zijn medewerkers vol
strekt onmogelijk. Zijn correspon
dentie, die zich grotendeels afspeel
de in expresbrieven en telegram-
Door onderzoekingen is thans komen vast te staan dat de aapmensachtigen of pithecantropiden
in de volle zin des woords tot de mensen gerekend moeten worden. Men neemt aan dat ze al kennis
hadden van het vuur en dat ze bepaalde vormen van nijverheid beoefenden. Ze stammen waar
schijnlijk uit het Midden-Pleistoceen, een periode die 120 tot 450 duizend jaren achter ons ligt.
Deze mensen moeten 1.65 tot 1.70 m groot zijn geweest. De pithecanthropus was een wezen met een
zeer laag voorhoofd met zware wenkbrauwen. Inderdaad lijkt de schedel van de pithecanthropus
veel op die van de gibbon-aap.
men, nam ongekende vormen aan in
kwantiteit en onbeleefdheid.
„Amice", schreef hij in een brief
aan een vriend die het gewaagd had
kritiek op hem uit te oefenen, „ik
stel er prijs op je brieven in het
vervolg ongeopend te retourne
ren".
„Maar dat deed hij toch niet, daar
was hij _veel te nieuwsgierig voor",
zegt prof. Brongersma. Intussen
kwam de wetenschappelijke wereld
schoorvoetend tot de overtuiging dat
Dubois' vondsten van ongekend gro
te betekenis waren, maar de geleer
de weigerde hardnekkig zijn kisten
te voorschijn te halen. In deze tijd
wordt prof. Brongersma, nu direc
teur van het Museum voor Natuur
kundige Historie te Leiden, zijn as
sistent. Dat betekende voor de jonge
geleerde niet veel meer dan gipsaf
drukken maken, boodschappen doen
en brieven posten. „Maar in het
buitenland had ik voor deze functie
een uitstekende introductie", stelt
deze nu met genoegen vast.
De internationale druk op Dubois
om zijn vonds te tonen werd steeds
groter. In het midden van de jaren
twintig lukt het de Tjechische ge
leerde Hrdlichka bijna Dubois zover
te krijgen. Maar Dubois vlucht in
een café tegenover zijn woning en
ziet vanachter de gordijnen hoe de
geleerde vergeefs bij hem aanbelt.
Pas in 1927 weet de Duitse geleerde
Weinert Dubois over te halen zijn
kisten te openen, nadat verschillen
de vergeefse pogingen door groothe
den als Weidenreich en Breuil wa
ren ondernomen.
Ook in de grote collectie die er
gens in een huis was opgeslagen
blijkt zich dan nog ontzaglijk veel
belangrijk materiaal te bevinden.
Als Dubois, geholpen door Brongers
ma, tenslotte het materiaal eigen
handig naar het museum te Leiden
brengt, ziet hij onderweg nog aller
lei „duistere figuren" en „verdachte
individuen" die het op de Pithec-
anthrpus gemunt hebben.
Er is sindsdien veel geschreven en
gestudeerd over Dubois' vondsten.
deel van de geleerden zijn vondst
gewoon kraakten. De grote Duitse
geleerde Vircho.w deed de ontdek
king af als een overblijfsel van een
misvormd mens, een idioot wel
licht".
Dubois trok naar congressen in
Leiden, Parijs, Dublin, Brussel, Ber
lijn en Jena, maar kon slec,hts wei
nig geleerden op zijn hand krijgen.
Nog bleek het enthousiasme van
Dubois niet bekoeld. Hij maakte eer.
gipsen reconstructie' van de Pithe
canthropus voor de wereldtentoon
stelling in Parijs maar meer dan
sensatie en hilariteit leverde dit niet
op. Dubois moest voorlopig de er
kenning ontberen die hij verdien
de.
„Dat maakte de alles en iedereen
wantrouwende Dubois nog schichti
ger", zegt prof. Brongersma. En in
derdaad. het proces van afzondering
9 Onder een zware zerk in een
protestantsehoek van de Venlose
begraafplaats ligt Marie Eugène Fran-
gois Thomas Dubois begraven. Boven
op de zerk twee in steen uitgehouwen
beenderen en een zeer platte schedel
Prof. Eugène Dubois stierf 16 novem
ber 1940 te Haelen. Zijn „levenshou
ding" maakte het niet mogelijk om
hem op het kerkhof van die plaats te
begraven.
HÉ li
Weinert heeft een apart werk aan
de Pithecanthropus gewijd. Nog
steeds bezoeken de geleerden de
kluis in het museum waar de vondst
is opgeborgen en de medewerkers
van het museum noemen de Pithec
anthropus tegenwoordig kortweg
„Piet". Na zijn pensionering in 1928
trekt Dubois zich geheel terug op
het landgoed De Bedelaar te Haelen.
Daar sterft hij op 16 december 1940.
Enkele jaren tevoren had hij zijn
huls moeten vergroten omdat hij al
zijn boeken en geschriften naar
Haelen had laten overkomen, een
operatie waarvoor maar liefst twee
grote verhuiswagens nodig waren.
De enige erkenning die hij had ge
kregen was een koninklijke onder
scheiding. Maar die had hij ontvan
gen voor zijn werk ais natuurbe
schermer en niet voor zijn werk als
wetenschapsman. Het is trouwens
bekend dat koningin Wilhelmina
weigerde een tentoonst-'ting te be
zoeken waar iets over de Pithec
anthropus te zien was.
Hoewel Dubois wordt beschreven
als „gek, onmogelijk en dwaas", is
de bewondering voor deze moeilijke
en door iedereen gevreesde man
blijven bestaan. Prof. Brongersma
bracht na de dood van Dubois an
derhalve maand op „De Bedelaar"
loor om de correspondentie te orde
nen; een zwaar karwei omdat de
veleerde z^fs „„„"-i n'ugen van
zijn telefoongesprekken had be
waard.
Hoe belangrijk was Dubois?
Prof. Brongersma: „De inzichten
over de Pithecanthropus hebben eni
ge wijzigingen ondergaan. Naar men
thans aanneemt is de Pithecantropus
niet zo zeer een missing link als wel
een mens, zij het dan een zeer
•irimitieve mens. Ook interpreteerde
hij de ouderdom enigszins verkeerd,
maar dat alles doet aan zijn groot
heid niets af".
De naam van prof. Eugène Dubois
fan men thans in ieder welenschap-
nclijk handboek aantreffen en hij
teniet bij de specialisten de erken
ning die liij verdient. Alleen zijn
teboortestreek is hem vergeten. Een
slechtere dienst had men de nage
dachtenis van deze ongetwijfeld gro-
e Limburger nauwelijks kunnen
bewijzen.