Tilly Bouwmeester „Soepgroente, dat ben ik" Niemand weet wat 'talent' is Kunstenaars en pedagogen zien weinig meer in kunstscholen Niet onderdanig Talent: mystiek Iedereen kunstenaar Geen vakopleiding Krankzinnig Geen selectie Dolle jaren „Edel trio" door Henk Egbers VADER had ook in Móeder „iets moois" gezien en was bezweken voor haar prachti ge blauwe ogen. Gevolg: mijn komst in de wereld, breuk in de familie en moeder weggestopt in een of ander stil straatje met haar kleine, lastige doch ter". De vader: de grote Louis Bouwmeester (on willekeurig moet ik denken aan andere grootmeesters in het liefhebben. Aan Hen drik VIII bijv.")de moe der: de zuster van „tante Nen" (de 4e vrouw van Louis); de lastige dochter: Tilly Bouwmeester die na de dood van haar echtgenoot Pierre Périn in '61 onopge merkt het toneel heeft verla ten. Als één der laatste Bouwmeesters heeft ze ge zellig babbelend in haar Amsterdamse huis aan de Emmastraat, haar levensge schiedenis verteld aan Mimi Rijpstra - Verbeek. Het werd „ingeblikt" in het boek „Soepgroente" (nitg. Nijgh Van Ditmar - f9,90). De titel van het boek is van Tilly zelf: „Mijn zusje Wies- je (Bouwmeester) gebruikte die uitdrukking als iemand haar vroeg hoeveel vrouwen vader had gehad. Dan zei ze: „Vier wettige en een hele boel soepgroente. Niet-wettig is soepgroente. Dat was mijn lieve moeder en dat ben ik." GreetjePop Tilly („die naam heb ik laiter, toen ik het sacrament van het Vormsel kreeg zelf gekozen) vertelt openhartig over haar jeugd. Haar „oom" Louis had een nieuwe vriendin, toen Til 12 jaar was. Moeder zenuwziek en zij naar het pensionaat St.-Clara in Sil- volde waar ze als „slecht voorbeeld" door de nonnetjes werd weggestuurd. De kweekschool van Heythuizen leverde haar tenslotte op 18-jarige leeftijd als onder wijzeres aan de maatschap pij af. Op 16-jarige leeftijd ontdekt ze dat „oom" „va der" moet zijn. Ze is dolge lukkig. In Apeldoorn, waar haar moeder hotel Neuf run de, werd ze voor korte tijd, onderwijzeres Maar in 1916 laat ze die baan in de steek om voor 40 per maand bij Royaards te gaan figureren. „Ik was nooit op een toneel school geweest, had ook nooit les gehad, maar Roy aards zei: „Je bent een Bouwmeester. Je hebt ta lent." Treffend zijn de anek dotes, die ze vertelt over de hulp die ze daarbij zowel van haar vader als moeder kreeg. Het grootste deel van haar leven speelt zich verder af in Indië (Indonesië). Ze trouw de met Leo Tholen, die ze met aangeplakte snor als pia nist 15 per avond) bij Pi- suisse had ontmoet. Hij werd procuratiehouder in Soera- baja. Het huwelijk liep spaak want: „Ik was geen lief, onderdanig vrouwtje". Terug in Nederland (1922) ontmoet ze Wiesje (dochter van Louis en Marie Braaken- siek), die haar op haar 13e verjaardag vraagt: „Geef mij maar een boekje met 100 schuine moppen." Uit die tijd stamt ook het verhaal, van de struise volksvrouw, die bij Louis komt met: „Ja, meneer Bouwmeester, ik wilde wel es effe met u over me dochter spreke. Toen zij bij u in dienst was, was het een fesoenlijk meissie, maar nou is 't een geknakte lelie." Uit de serie sterke verhalen over Louis-en-de-vrouwen. Terug in Indië trekt ze met een toneelgroep rond; samen met Henri Brondgeest, Caro line van Dommelen, Martha Walden, Gerard Vrolijk en Karei Stoete. Ze speelden Mrs. Warren's bedrijf, Va der (Strindberg). De Vrij buiter (Fabricius) en Het laatste stadium Er werd goed geboerd: ƒ30.000 op de bank. Ze maakt daarom een reis naar China en Ja pan. Haar reisvriend is een van de knapste chirurgen van Londen, die in de le we reldoorlog een shell-shock kreeg. Van hem krijgt ze 'n broche, die bij de inheem sen een grijnslach ver oorzaakt. Het Chinese karak ter erop ontdekt ze veel later betekende: „Ik ben een hoer Een andere aardige anekdote van de reis: „Baboe Ram sliep steeds op het matje voor mijn bed. Op een morgen was Van onze kunstredaktie De creatieve kunste naar is ontdekt als een probleem. Er is voor hem weinig plaats in onze maat schappij. Hij past niet in de oude structuren en ook niet in bijgeschaafde structuren. Sommigen zeggen dat hij dan maar moet verdwijnen. Sommigen zeggen dat uit het gebrek aan plaats voor hem blijkt dat de maat schappij hoognodig moet ver anderen. Velen zeggen hele maal niets, omdat kunst hun niets zegt. Omdat er in hun leven nooit of nauwelijks plaats is geweest voor pci soonlijke creativiteit. Het kunstonderwijs wordt, niet verwonderlijk bij dit alles, onder de loep genomen. De Raad voor de Kunst had nog voor hij de zwaai naar gro ter openheid maakte de be doeling in een aantal ge schriften bij te dragen tot be grip voor de hedendaagse kunstproblemen. De kunst journalist Jan Juffermans kreeg toen de opdracht een boekje samen te stellen over de problemen bij het beel dende kunst-onderwijs. Hij deed dat met een inleiding, een reeks interviews en met een nabeschouwing. Het boekje „Kunstonderwijs op losse schroeven" is net uit, bij de Staatsuitgeverij. De uitlatingen van deze bij de kunst of het kunston derwijs betrokkenen laten niet veel heel van het huidi ge systeem, waarbij ruim 3000 studenten op vijftien „academies" bezig zijn „kunstenaar" te worden dan wel er hevig gefrustreerd af te lopen. Uit de interviews blijkt zonneklaar het directe verband tussen het onderwijs en de cultuur, waarbij de cultuur in onze tijd tot een geconditioneerde civilisatie dreigt te verstarren. De roep: „Hef die kunstscholen maar gauw op" is dan ook veel te beluisteren. Als eeu wenoude maatstaven in de ze tijd gaan wankelen is het geen wonder dat men in de kunst en op de kunstscholen voluit weigert om nog langer met die maatstaven te wer ken. Zoals de maatstaf „talent" Dr. R. Gras (35), hoofd van de afdeling Onderzoek We tenschappelijk Onderwijs van de Utrechtse Universiteit, zegt: „Je kunt nooit zeggen: we ga-an onderzoeken of een leerling talent heeft. Want talent bestaat niet. Talent is je reinste mystiek". En: „Het enige dat je zou kun nen doen is iedereen die die richting op wil, een maand of drie laten werken, in een soort atelier". En tenslotte: „Er is misschien maar één mogelijkheidde opleiding tot beeldend kunstenaar kun je het beste splitsen, in vak ken die in werkplaatsen moe ten gebeuren (maar er moet een grote keuzemogelijkheid zijn) én een aantal theorie vakken, en misschien is het helemaal zo gek nog niet om dait dan te combineren met de universiteiten in ons land" De Friese kunstenaar Gerrit Benner (73) heeft alles zelf geleerd. Hij zegt: „De moed hebben om je te vertonen: om zomaar een kras durven zetten, zelfs dat ontbreekt bij de mensen". Die hang naar „integriteit" inplaats van te vragen naar „talent" blijkt veel aanwezig. Rei- nier Lucassen (31) schilder in Amsterdam, zegt: „Er is maar één artistieke lijn: dat men zich voortdurend af vraagt of men uit integriteit werkt". Paul Schotel (ook 31), directeur van de Ate liers '63 in Haarlem, merkl op: „Het is ondenkbaar dat iemand regelrecht van eer middelbare school hierheen komt. Aansluiting op het on derwijs wordt hier niet ge boden. Onze ateliers beogen geen kunstonderwijs. Kunst. het hele culturele leven moet een bewegingsproces zijn, maar de samenleving legt die beweging voortdurend aan banden, men kijkt uit sluitend naar het produkt. De samenleving tracht zichzelf altijd houvast te geven en be paalt zo valse waarden. Ta lent is zo'n valse norm. Het ijn altijd wel zware woorden, ma-ar „persoonlijke integri teit" is veel belangrijker dan zoiets vaags als „talent". Beeldhouwer, objectenma ker en race-automonteur Shinkichi Tajiri (47) zegj: „Alleen al het feit dat docen ten daar jaren zitten. Dat zegt voor mij al veel van hun eigen intenties ten aan- ien van het kunstenaarschap. Technieken leren kan belang rijk zijn maar wie hard werkt kan in een half jaar vrese lijk bekwaam worden, daar zijn heus geen vijf jaar voor nodig". Hij wijst op de ser vice die de. kunstscholen zou den kunnen geven. „Iemand moet je leren hoe je geld moet investeren, wat een le vensverzekering is, en hoe het met het ziekenfonds en de be lasting zit. Veel kunstenaars hebben geen notie van de so ciale voorzieningen". Wat de toelatingseisen be treft, meent Tajiri: „Ieder een die zo'n opleiding wil vol gen moet de kans krijgen. Om te eisen dat een leerling talent heeft, is onrechtvaar dig omdat niemand weet wat dat is. Je kunt aan de drang waarmee iemand werkt wel zien of hij iets wil en' dat kunnen hangt daar nauw mee samen" En ten slotte: „Het is ook duidelijk te zien dat er steeds meer kunstenaars komen, het is misschien zelfs zo dat ieder een kunstenaar wordt". Toon Verhoef (23) deelnemer aan de Ateliers '63 in Haarlem: „Je moet iedereen toelaten. Ik denk dat in de toekomst geen gezonde samenleving kan bestaan zonder creativi teit. Volgens mij zal deze ei genschap die bij alle mensen potentieel aanwezig is, zelfs de belangrijkste factor wor den in ons leefklimaat". Prof. A. D. de Groot (56) hoogleraar in de psycholo gie aan de Amsterdamse Uni versiteit: „Ik voel voor open instellingen waar iedereen terecht kan, van zondags schilders tot de „meesters", im die term nog maair eens te gebruiken. Ik geloof dat we bij de taakomschrijving voor een deel moeten afstap pen van het idee dat kunst onderwijs een vakopleiding is. Er zijn grote groepen kunstenaars die niet zozeer een vak uitoefenen, als wel met een bepaalde levensop vatting of mentaliteit bezig zijn". Joop Hardy (52) di recteur van de Enschedesche Academie voor Kunst en In dustrie: „Ik geloof dat men >p de academies vooral moet zoeken naar de ideale maat- ichappijvorm. Misschien moeten wij er juist op ge spitst zijn om de samenle ving te veranderen. Wij moe ten ons voortdurend afvra gen of je in dit opzicht wat met kunst uit kunt richten" Een heel ander geluid komt er van de beeldhouwster In geborg Hobbelman (30), die zes jaar op de traditioneel georiënteerde Rijksacade mie studeerde. „Ik zoek naar het menselijke, ik houd me bezig met wat binnen me zelf leeft. Ik zie niet dat mijn visie iets met maatschappij kritiek te maken moet heb ben. Ik wil een beeld maken, mezelf uitdrukken". Aniita Jesse (20) zat even op de Arnhemse kunstacade mie. „Je werd er letterlijk „gekunsteld". Ik kreeg ook lessen in integratieve vak ken met betrekking tot de architectuur en zo, van Struycken. Het was krank zinnig wat je bij hem moest doen. Het ging bovendien ook helemaal tegen mijn wil in. Een jaar lang vierkante papiertjes een toonwa-arde geven en ze dan rangschik ken, twee ochtenden per week. Ik ben er gelukkig net op tijd van af gegaan, na een jaar. We kregen geen maatschappijleer, geen psy chologie, op dat gebied wer den we gewoon achterlijk ge houden". George Lampe (50) directeur van de Vrije Aca demie, die tegenwoordig al weer Psychopolis heet, over de moderniseringen bij de andere kunstscholen: „Het komt er alleen maar op neer dat ze de leerlingen nu plas tic in handen geven inplaats van klei. De normen van de maatschappij blijven weer spiegeld in het huidige kunst onderwijs. Maar wij keren ons tegen de maatschappe lijke orde. Creativiteit is 'n noodzakelijk maatschapppe- lijk gegeven omdat het tot een meer bewuste stellingna- me leidt. Wat wij willen is dat de mensen inzien dat bij na alles in de huidige samen leving abnormaal is. Ze moe ten daarom snel leren iets anders te doen. We staan voor de deur van een maat schappelijke revolutie". Over zijn docenten: „Wij ei sen dat de docenten geen be roepsdocenten zijn. Ze moe ten niet afhankelijk zijn van dat baantje, ze moeten op de eerste plaats weten dat ze hier geen enkele zekerheid hebben". En tenslotte: „We zitten hier om de abnorma liteit van de normen aan te tonen, en niet anders". Bonies (33) Amsterdams kunstenaar en voorzitter van de BBK, „Op de academies zou volledige openheid moe ten zijn. Geen artistieke se lectie, geen artistiek beleid dat allerlei directeuren nog pretentieus menen te voe ren. De academieleerling kan zelf wel uitmaken wat hij van school mee wil nemen". Peter Struycken (31) o.a. leraar aan de Arnhemse academie, met als hobby „de betekenis van de ver houdingen", zegt: „Mijn be zwaar tegen de academies is o.a. het niveau van de leerlingen. Ik geef ze kritiek op de manier zoals ze dat later ook in de praktijk kun- ïen verwachten. Maar het geeft vaak onzettende ruzies en spanningen. Voor mij be tekent dat de ideale werksi tuatie." Drs. J. Hammes en drs. Sjeng Poell, schoolpsycholo gen, zeggen, als uit één mond: „Onderwijsvernieu wing is niet los te zien van de hele maatschappijveran dering. Als de mensen er niet in massa kwaad over worden, bereik je niets". Jan Juffermans, de samen steller van het boekje, pleit tenslotte voor een centrali satie van de bestaande aca demies met allemaal vakken die rechtstreeks in de maat schappij bruikbaar zijn. Daarnaast verlangt hij crea tieve werkplaatsen overal in het land voor iedereen. Tilly Bouwmeester als femme fatale" in haar jonge jaren. Tilly Bouwmeester nu: fit en nog steeds meebabbelend in het Amsterdamse Schiller-milieu. ze weg. Even later komt ze terug: „Minta ampon, Njon- ja, ik vraag vergeving, me vrouw, maar ik heb even een kind gekregen Dolle jaren volgen er Ze trouwt met Piet Périn (voor 32 jaar). Samen met o.a. Atie Crock, Willy Kiehl, Jo- han Elsensohn, Eric van In- ghen, Johan Abendanon, Ge rard Vrolijk trekt ze toneel spelend door heel Indië, waar bij de sterke verhalen niet ontbreken. Het was Tilly Bouwmeester die bij de aan komst van het eerste KLM- toestel met Parmentier en Koppen in Indië (De Pelikaan 1928) de bemanning welkom moest heten en toespre ken op vliegveld Kemajoran. In Soerabaja had Piet Périn een bioscoop en de Holly wood Dancing, waar ze hun eigen programma's met lied jes brachten. Terug in Nederland woonden ze tot 1945 in Westzaan. Piet had het Flora- en Apollo-the- ater in Zaandam. In '45 ves tigden ze zich in Amsterdam. Til werkte mee aan de mu sical „Achttien jaar" maar Wim Kan overtuigde haar: „Je kunt niet zingen, maar wel „zing-zeggen" Het Groot Nederlands Toneel (Frits v. Dijk, Ben Aerden, Johan de Meester) bracht haar een periode van veel succes en goede rollen („Malle Molen" „Kleine Man" „Wat nu"). Daarna was ze gast bij Het Masker (met Gimberg en Ank v.d. Moer) en in '46 zat ze in het cabaret van Cor Ruys. „Daar ontmoette ik Wim Kan en Corry Vonk en niet lang daarna werd het ABC cabaret geboren. Wij begonnen met zo goed als niets. Wim Kan maakte lied jes voor mij. Wat Wim Kan voor mij op het gebied van de kleinkunst is geweest, dat was daarna Cor v. d. Lugt Melsert voor het toneel „Eens speelden we in Zwolle Er komt een jongen binnen die heel beleefd zegt: Goeden avond dames, zou ik mis schien van u een handteke ning mogen. Hef bleek (schooljongen) Henk van Ul- sen te zijn, die zei: „Ik wil zelf óók graag bij het toneel, maar mijn vader wil het niet." Een belangrijk punt is nog de koop van „ruïne" Salva- tori in Amsterdam Met Piet maakte zij er "De Kleine Comedie" van. In 1960 toen Piet stierf - had het maar weinig gescheeld of De Kleine Comedie was bios coop geworden." Het was Jo- pie Defournie die het ge bouw redde. Van 1948 tot 1960 maakte Til ly Bouwmeester deel uit van het gezelschap Johan Kaart. Met hem en Johan Boskamp vormde zij een "edel trio", waarvan haar rol als Rosie in Potasch en Perlemoer ve len in den lande bekend moet zijn. "Ik ben blij en dank baar een Bouwmeester te zijn", zegt ze nu. Ik ben nooit een "top - star" ge weest. Toch geloof ik dat ik een goede bruikbare actrice ben geweest". Haar tegenzin over de huidige ontwikkelin gen in de toneelwereld steekt ze tenslotte niet onder stoe len en banken. Leerlingen heeft ze nog steeds. In de oorlogsjaren gaf ze toneel lessen (o.a. aan Ageeth Scherphuis) nu nog Franse lessen en spraaklessen. Ver der schrijft ze "liedjes zon der pretenties". Zij besluit met o.a "Mijn memoires werden op schrift gesteld. Ik vind dat goed, omdat ik een Bouwmeester ben; een van de laatsten. Er zou nog een boekdeel te vul len zijn met mijn liefdesa vonturen, want die heb ik ge had. Ik zou geen Bouwmees ter zijn als het anders was. ■Je moet schipperen met je natuurlijke en aangeboren verworvenheden. Je kunt er alle kanten mee uit en het teven is het waard dat je er alles uithaalt wat er uit te ha len is. Dan pas..., heb je echt geléérd." Gerrit Benner: „Moed om je te vertonen". F

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1971 | | pagina 9