Wegwijzer uit de westerse verwarring Jaap Reuten: „Ik weet wel dat ik niet helemaal snik ben, maar zo zijn er meer, die nog in de boodschap van Christus geloven" te klein moeten wennen artikel HAN FORTMANN'S 'TESTAMENT' aforisme n ogen openen Jaap Reuten. Zegt die naam u iets? En als ik er bij zet: pastoor Jaap Reuten. Dan ook nog niets? Niet Jaap Reuten, maar pastoor Jaap Reuten, heeft een paar dagen in het Franse nieuws gestaan. Waarom? Hij is pastoor boven op de Alp d'Huez, bjj Grenoble, en daar heeft hij het bestaan in zijn kerk schrik niet! te laten boksen. Boksen in de ring! Een bokswedstrijd in een kerk? In het huis des Heren? In het Huis des Gebeds? De eerwaarde bisschop van Grenoble, een zestiger Fransman, werd er bleek van om de neus. Hij zal zich waarschijnlijk, wel bekruist hebben over zoveel verval in zijn bisdom en dat nog wel, hem aangedaan, door een Nederlandse priester. Dat deze contestatair amok make in zijn eigen vaderland, maar niet in de hoge Alpen. Ueber allen Gipfeln ist Ruhe. Dat men hem met rust late, deze bisschop. Een kerk is een kerk en, mon Dieu, geen openbare vermakelijkheid. Hij, de bisschop, zqu aan dat ongehoorde schandaal bijtijds een eind maken. Hij zou het verbieden. Of laten verbieden. En die Hollander, met nog maar amper vier kruisjes achter de rug, zou zich moeten huigen. Zo niet Laat ons op de afloop niet vooruit lopen en zien, wie deze Jaap Reuten is. Reuten, zeggen wij Nederlan ders. Reutèn zeggen de Fransen. Met de klemtoon op de laatste let tergreep. Wie als vreemdeling bo ven op de Alp d'Huez, met grie zelige bochten is aangeland en vraagt naar Jaap Reutèn, krijgt onmiddelijk bescheid. Ziet u daar. onder die glinsterende gletscher- top, die toren? Dat is de Notre Dame-des-Neiges. Loop er maar omheen. Ga er maar binnen en tien tegen één, dat Jaap Reutèn er is. Een kleine man met een baardje. En zonder toog. Op de Alp d'Huez kent iedereen Jaap Reutèn. Zonder toeristen telt de Alp 300 inwoners, van wie 30 praktiserende katholieken. De tradi tionele tien procent, zoals overal in Frankrijk. De rest gelooft het wel. In de wintermaanden telt de Alp d'Heutz 8 a 12.000 toeristen, die er komen skiën. In de zomermaanden zijn het er 4 a 7.000. Een deel ligt dan te zonnen in een van de 50 hotels of in een van de 600 chalets, een klein deel trekt met de telefe- riek naar de hoogste toppen, waar zelfs nog in de maand augustus wintersport is. Tot twaalf uur 's middags. Na twaalven is de sneeuw door de zon nat geworden. De Alp d'Heutz heeft een prachtig klimaat: koel in de zomer, veel, heel veel zon in de winter met behagelijke tempe raturen van 20 tot 22 graden. Idealer kan het haast niet. Bovenop die top kwam pastoor Jaap Reutèn zeg maar gewoon Jaap terecht. De eerwaarde bis schop van Grenoble had hem er heen gehaald met de opdracht: jij bouwt daar een nieuwe kerk. Wist die arme bisschop veel. Had hij geweten, waar hij met die rare Hol lander, aan begon, hij zou zich tien maal, honderdmaal bedacht hebben. Jaap van zijn kant, wist het pre cies. Hij had zijn eigen ideeën in zijn koppige Brabantse kop. Een kerk is een kerk. Dat kon hij zijn bisschop niet tegenspreken. Maar op de kerk als kerk wilde hij zich niet blind staren. Een kerk is ook een Godshuis en wie van dat beginsel uitgaat, stelt het Godshuis open voor iedereen. Zijn er op de Alp d'Heutz in de winter 8 a 12.000 en in de zomer niet 4 a 7.000 toeristen? Wat is het evangelie eigenlijk? Een som bere of een blijde Boodschap? Als het een blijde is, die aan alle crea turen zoals er geschreven staat, moet worden verkondigd, waarom zouden de kerkklokken dan alleen maar drie keer op een dag luiden voor Angelus? Niet ver van de nieuwe kerk van daan, op een paar honderd meter afstand, staat sedert 1940 nog de oude kapel. Een mooi houten kapel letje in de vorm van een grote langwerpige schuur met een krielig houten torentje. Het past in het landschap, waar bijna alle hotels en chalet j es van donker bruin hout zijn. Hier en daar een flatgebouw van beton, hoofdzakelijk voor de verkoop. De eigenaar brengt in zijn appartement een maand vakantie door en verhuurt de rest van het jaar aan zomer- en wintertoeristen. Met zoveel volk op de been, het hele jaar door, was het kapelletje voor 300 mensen te klein. In de Kerstnacht puilde het aan alle kan ten uit. De bisschop van Grenoble had schoon gelijk: er moest hoogno dig een nieuwe kerk komen. Jaap trok er op uit. Gepraat met wel twintig architecten. Maar geen van hen wilde wat hij wilde. Tot hij er een tegen het lijf liep, helemaal in Vichy, die er wel oren naar had Vader en zoon. allebei architect, kwamen naar de Alp d'Huez en bekeken het terrein, eigendom van de Touring Club de France. Daar, zei Jaap, iets hogerop dan de kapel, wil ik mijn nieuwe kerk hebben. Vader en zoon maakten tekeningen en maquettes. ger, John William naar boven was gehaald en bij de entree van de mis „Happy Day" zong, een spiritual, dat de verzamelde jeugd van buiten Plots ging de vader dood, achteraf gezien, als het niet al te oneerbiedig klinkt, een voordeel. Want tussen vader en zoon be stond het eeuwige generatieverschil. De zoon nog niet helemaal klaar als architect, kon zijn eigen zin door drijven en wilde van de nieuwe kerk, van de Notre-Dame-des Nei- ges, een proefstuk maken. Om het gebrek aan ruimte op te vangen, had Jaap al eerder missen gecele breerd in een bioscoop. Maar een bios is een bios. Geen sfeer. Dt Mattheus klinkt het allermooist in de kerk van Naarden, beter nog dan in het .grote Concertgebouw van Amster dam. In z'n achterhoofd had Jaap heel wat nieuws. Hij dacht aan een grote ruimte met plaats voor wel duizend mensen. Aan een kerkorgel voor Bach. Aan een breed toneel voor schouwburgvoorstellingen, voor con certen, voor zanguitvoeringen, voor sportmanifestaties. De ingenieurs, die dat moesten uitvoeren, verklaarden Jaap Reutèn voor gek. Niet vanwege godsdiensti ge bezwaren, maar om technische en financiële redenen. Zij hadden er een hard hoofd in. Jaap niet. Een eenvoudig rekensommetje had hem geleerd, dat de Notre-Dame-des-Nei- ges hem - niet de bisschop - een bom duiten zou kosten. Gek of niet: hij zette door. Langzaam verrees df Notre-Dame-des Neiges uit de kei harde rotsgrond van de Alp d'Huez. En op 6 december kon de kerk ofschoon nog maar voor driekwart klaar, worden ingewijd. Met een koor, dat speciaal uit Nederland overkwam. Aan de opdracht van de bisschop van Grenoble was voldaan. De bisschop kon tevreden zijn. Zelfs was hij tevreden toen een negerzan- kende en uit volle borst meezong. En ook deed hij zijn mond niet open, toen een loslopend Zweeds echtpaar —of geen echtpaarmet de gitaar een voorstelling in de kerk gaf. Ook zong er een Duits koor. De zangers en de toehoorders waren enthousiast. De jongeren waren er weg van. Op de Alp d'Huez was pastoor Jaap Reutèn president van de bloedgevers- bank. Veel toeristen meer dan vroeger, gaven hun bloed voor transfusies aan hen, die nieuw bloed nodig hadden. Ook zat hij in het comité d'animation, een feestcom missie voor ontspanning van toeris ten, die o.m. vaardigheids wedstrij den organiseerde. Een verzoek kwam binnen van een boksclub in Grenobel om een toernooi te mogen houden tussen Franse en Duitse jongens in de leef tijd van acht tot zeventien jaar. De feestcommissie vond het best. Maar waar? Kom maar bij mij, zei Jaap, in de Notre-Dame-des Neiges, want geen ander lokaal is beschikbaar. Maar wat zullen de mensen daar wel van zeggen, vroegen een paar aarzelende feestcommissieleden. Ze zullen er aan moeten wennen, zei Jaap. Ik ben er niet bang voor. En daar bleef het bij. In de grote zaal van de kerk werd het altaar verwij derd, de ring kwam, de touwen werden gespannen en bijgeschoven werden de houten schragen voor de tafels met verversingen tijdens de pauze. Het kwam, natuurlijk, ook de bis shop van Grenoble ter ore. Een bisschop hoort en ziet alles. Hij schrok ervan. Hij liet, zelf niet thuis zijnde of zich niet thuis houdend - laat ons dat in het midden houden zijn vicaris naar de Alp d'Huez tele foneren, dat de bokswedstrijd, in de Notre-Dame-des Neiges, in geen ge val mocht doorgaan en terstond moest worden afgelast. Dat kan niet fl» meer, zei Jaap aan de andere kant van de lijn. Daar is het al te laat voor. De programma's zijn gedrukt, de jongens zijn er al en staan klaar om hun handschoenen aan te trek ken. Van afzeggen is geen sprake. Zegt u maar aan de bisschop, dat ik het anders zie dan hij. Of de vicaris, die Doodschap net zo heeft overge bracht weet Jaap niet. Vooralsnog neemt hij aan, dat de vicaris een hele lepe diplomaat is. Hij heeft zijn plicht gedaan en de boodschap aan de bisschop overgebracht. En verder kan hij als: Pilatus zijn handen wassen in-onschuld. Hoe is deze Jaap Reutèn, geboren in Geldrop bij Eindhoven, priester boven op de Alp d'Huez geworden? Als jongen van vijf jaar uit een gezin van twaalf wilde hij wel pater worden, „pater met de tenen eruit". Moeders met veel kinderen waren er in die dagen wat trots op, als er een of twee priester werden. Ga jij maar eerst naar het gym, zei Jaap's vader. Gym is nooit weg. Op een avond, in januari 1949, zat Jaap te studeren. Zijn vader bracht hem, „De Nieuwe Eeuw", waar een artikel in stond over priesternood in Frankrijk. In dat land, stond in het artikel, zat een pastoor, die in Nederland tij dens de oorlog Joden en verzetslie den had geholpen. Hij was verraden, had moeten onderduiken en na de oorlog wilde hij niet meer in Hol land blijven. Hij kreeg een parochie in Frankrijk. In het bisdom Greno ble, schreef die priester, waren 250 parochies, die geen priester hadden. Dat sprak mij aan, zit Jaap op een bank van een chalet op de Alp d'Huez te vertellen. Ik was toen negentien. Zonder iemand iets te zeggen schreef ik een brief aan de bisschop van Grenoble. Ik wist niet eens dat daar bergen waren. Mijn Frans was maar miserabel school- Frans- Met die brief ging ik naar een zuster van een meisjesschool in Heerlen. Wie ben jij vroeg ze. Dat gaat je niet aan, zei ik maar haal uit die brief alle taalfouten. Dat deed ze, ofschoon ze precies wist, wie ik was. De brief ging weg. Geen antwoord. Toen dat antwoord er eindelijk was, vertrok ik, na wat moeilijkheden thuis, naar het groot- semenarie in Grenoble. Vader en moeder brachten mij naar de trein en kochten een kaartje voor Greno ble. Ik was 25, toen ik klaar was op het semenarium en tot priester werd gewijd. De traditie getrouw cele- breerde hij in Heerlen zijn eerste mis. Weet je nog van die brief?, vroeg het zustertje van de meisjesschool? Tot slot: de Notre-Dame-des-Nei- ges zelf Toen ik er pas kwam, op de Alp d'Huez, en de kerk voor het eerst zag, keek ik er tegenaan. Misschien gaat het menig ander net zo. Maar nu ik weer thuis ben in Parijs en afstand nemen kan, denk ik terug aan een gebouw, dat van buiten gezien majesteitelijk in het berg landschap staat. Pater Jaap Reutèn heeft gelijk gekregen: er staat daar, op die harde rotsgrond, inderdaad iets heel nieuws. Ook van binnen. Onder de grote zaal, centraal ver warmd, ligt de crypte, gewijd aan Sint Nicolaas, tevens de herinne ring vasthoudend aan een bergdorp je, dat in die streek 400 jaar gele den bestond. De crypte is uitsluitend bestemd voor godsdienstoefeningen. In de toekomst zullen daar ook pro testantse of Joodse voorgangers hun diensten houden. De zaal zelf staat open voor iedereen, mits er wat aan ontspanning wordt geboden de mens omhoog haalt. Dus geen pro fessioneel boksen, geën catch, geen striptease. Ik weet wel, zegt pastoor Jaap Reutèn, dat ik niet helemaal snik ben, zc zijn er meer, die nog in de boodschap van Christus geloven. L. J. Kleijn (FOTO RECHTS) Jaap Reuten„Gods huis staat open voor iedereen". BOKSEN IN DE KERK (FOTO LINKS) De Notre Dame-des-Neiges midden in het berglandschap van Grenoble. Het laatste boek dat van de hand van de Nijmeegse professor Han Fortmann is verschenen heeft hij op zijn sterfbed persklaar gemaakt. „Oosterse Renaissance" heet het en het geeft volgens de ondertitel „kritische reflecties op de cultuur van nu". Hij geeft er zijn gedachten in weer over de ontmoeting van Oost en West en probeert aan te geven wat het Oosten ons te leren heeft. Het boekje uitgegeven door Am- boboeken Bilthoven, omvat nauwe lijks zestig pagina's. Het kan be schouwd worden als het testament van een man, die al vele jaren bereid bleek te zijn om „anders" te denken Prof. dr. Han Fortmann werd geboren in 1912 en stierf dit jaar. Na zijn priesterwijding in 1936, studearde hij klassieke talen en psychologie. Sinds 1957 was hij hoogleraar in de algemene en vergelijkende psycholo gie van de godsdienst en de cultuur aan de Nijmeegse universiteit. Be roemd is zijn vierdelig werk „Als ziende de Onzienlijke", een cul- tuurpsychologische studie over de religieuze waarneming en de zoge naamde religieuze projectie. De laat ste zin van de proloog tot deze in 1964 verschenen studie is al ken merkend voor de voorzichtigheid waarmee de schrijver zijn onder werp (in dat geval: de onbruikbaar heid van het begrip „projectie") be nadert. De lezer moge weten, zegt hij, „dat ik er niet zo zeker van ben als sommige van mijn formuleringen zouden kunnen doen vermoeden". In dit afscheidsboekje probeert hij tot duidelijkheid te komen over de noodzaak om onszelf (ons, die mens van de Westerse wereld) duidelijk van de westerse wereld) duidelijk te maken dat wij al te hard geloven dat de omstandigheden de mens ma ken. En in dat opzicht verschillen Amerikanen en West-Europeanen nauwelijks van de Russische revolu tionairen. Beide groepen geloven (en beide zijn aan het einde van dat geloof, vandaar de mogelijkheid van een boekje als het onderhavige) dat economische structuren of wat bijna hetzelfde is ijskasten, vaatwasmachines en een nog biolo- gischer wasmiddel, ons leven fijner, blijer, authentieker, menselijker en gelukkiger zouden maken. We we ten al dat het niet waar kan zijn, want we hebben al aan den lijve de leugen ervaren. We zeggen al jaren tegen elkaar dat onze grootouders „tevredener" waren en onze revolu tionaire kinderen menen ons tot tra nen te kunnen brengen door „onze" waarheden voor onze ogen te ontbol steren. Onze „waarheden" (succes, produktie, langere vakanties en nog koudere koelkasten) blijken met de dag waardelozer te worden in onze strijd tegen de onvrede. We worden almaar zieker, almaar ongeloviger en almaar meer verlangend naar „gewonere" menselijkheid. We weten nu zelfs eindelijk dat onze „ziel", ons „ik", onze emoties, onze liefde en onze haat, niet ver te zoeken zijn. Niet verder dan in die grijze massa boven onze neuswortel. En de biochemie belooft, ons te zullen binnen voeren in het rijk waarin alles geweten wordt, exact en zonder metafysische onhelderhe den. Waarschijnlijk net zoals iemand meent te weten wat het is om de Ronde van Frankrijk uit te rijden omdat ie in z'n krant een foto van de vijf eersten heeft gezien. Fortmann vertelt in zijn boekje wat de eenvoudigen al lang weten en wat intellectuelen misschien in woorden maar moeilijk in daden kunnen uitdrukken: dat niet de om standigheden de mens maken, maar dat er iets anders aan de hand is. Je zou kunnen zeggen (het is m'n ei gen aforisme, maar Han Fortmann geeft ei zestig bladzijden lang uitleg bij): niet de omstandigheden maken de mens het is zijn hart dat hem (maakt en) breekt: de reactie op de omstandigheden maakt uit wie en wat ik ben. Fortmann is geen intellectueel. In dit eenvoudige boekje is hij dat stadium ver te boven. Hij is zelfs geen geleerde meer. Fortmann is een wijze geworden. Daarom kan niemand die links is en revolutio nair en niemand die meent, het bij het recht(s)e eind te hebben, hem voor zijn karretje spannen zonder Fortmanns gedachten te verminken. Fortmann valt het Westerse chris tendom aan, de westerse leef- en denkwijze met z'n redelijkheid en alleswetende onfeilbaarheid. In zes korte hoofdstukjes brengt hij de al lerminst oorspronkelijke gedachte op een heldere manier naar voren, dat alleen Oosters en Westers den ken samen mogelijk tot zinnig, vol ledig, menselijk-gelukkig leven kan voeren. Misschien dat iemand de 's morgens heel vroeg op een vrije dag door een stil landschap fietst de gedachte van Fortmann het beste herkent: „De Amerikaan verovert de maan, het Oosten heeft duizen den jaren in de overtuiging geleefd dat de meeste energie nodig is om het eigen ik te ontmaskeren als een vergissing" (pag. 21) Daar draait het dan om, daar draait het alweer om: om dat eigen ik van ons. Weet iemand, weet ik zelf wel, wie ik ben? Ben ik wel? Bestaat „ik"? Niet dat Fortmann zich daar erg druk om maakt. Hij fietst door het landschap en bedenkt hoe gespannen I wij, Westerlingen, leven. Hij ziet dat men „in het Westen wel de we reld en de planeten poogt te verove ren, maar de eigen existentie vaak als braak land ongecultiveerd laat liggen" (pag. 23). En dan wijst hij het verschil aan met „het" Oosten: „India cultiveert niet het milieu van de mens" (de omstandigheden: de ijskasten, auto's en economische structuren) „maar de mens zelf. Wij streven naar ontvouwing, ontplooi ing van de mens, zij naar vereen voudiging" (pag. 24). Van het studentenprotest zegt hij: „Het is nog te ondiep in zover het alleen aanstuurt op maatschappijkri tiek en veel minder op rijping en zuivering van de individuele gevoe lens" (pag. 22). Maar daarvoor heeft hij al instemmend een econoom (Keynes) aan het woord gelaten, die ons er op attent heeft gemaakt „dat er een onrijp, neurotisch, infantiel onsterfelijkheidsgeloof bestaat" en dat net Boeddhisme al die duizenden jaren (maar nog niet aan ons) heeft geleerd „dat het onsterfelijke ik een illusie is van de nog onverloste mens" (pag. 15). Wat is toch verlossing? Jezus Boeddha, Mohammed, de goden van Hindoe, de mens van het Boeddhis me, de goden van Afrika. „Het licht voor Europa komt niet alleen uit het Oosten", zegt Fortmann. „Het besef begint door te dringen dat volkeren die tot voor kort door ons wat dédaigneus primitief werden ge noemd, vaak een schone en sterke levensstijl hadden, hun kinderen verstandig opvoedden en hun soms meer levensvreugde wisten te geven dat de tot voor kort zo zelfgenoegza me Europees-Amerikaanse cultuur" (pag. 19). En dan haalt hij een prachtig voorbeeld aan van wat we anti-autoritaire (dat is: solidaire) opvoeding zouden noemen. En het voorbeeld komt uit de Eskimo-cul tuur. Het is jammer genoeg te lang om te worden geciteerd en het staat als voetnoot buiten het eigenlijke onderwerp, maar het Eskimo voor beeld is ir, staat je moed te geven over de mogelijkheid van anders opvoeden. Het Westen zoekt „verlossing' geluk, veiligheid in het „hebben" en in het „ik", het Oosten in het „zijn" en in het zelf-verlies. „Er zijn twee bewustzijnsvormen". aldus de schrijver, „die van het afstand scheppende ik en die van de een wording. Het ik en de objectiveren de kennis die daarbij past, geeft vastheid, veiligheid. Het loslaten van het ik is een avontuur dat niet zonder gevaar is. Beide kenvormer komen overal ter wereld voor, maat in het Westen staat het „ik" meer een traal, terwijl in het Oosten het losla ten van het ik als ideaal wordt voorgehouden" (pag. 59). En direct daarna- „Hoe rijper een rv r-ns wordt des te minder hij uit ik behoefte handelt" Wat kiezen we? De revo lutie of de „vertrouwde" zekerhe den? rorlmann: „De wereld is niet gebaat met de scheiding tussen hip pies die naar bewustzijnsverruiming streven maat de wereld de we reld laten, en activisten die niet meer aan zelfkritiek en vooral niet meer aan zelfheiliging toekomen" (pag. 37). Wat moeten we met deze gedach ten van Fortmann? Hij zegt zelf: „Wai moet een buschauffeur na acht jur dienst met een boekje over yoga doen? Hij is te moe en hij is geen snob. Willen heiligheid, con templatie en, meditatie onze activi teit gaan bevruchten, dan moeten zij onderwezen en geleerd worden, aan- gepas' aan onze Westerse situatie en mogelijkheden, systematisch en op grote schaal: in de scholen, naast de natuurwetenschappen en de tech niek". Misschien dat alleen al het lezen /an dit boekje velen de ogen kan openen Er zijn uitvoeriger en ook betere inleidingen in het Indische tenke. geschreven, maar hier wordt vanuit een christelijk besef gepro beerd in die andere, in die Oosterse wereld een wegwijzer te vinden uit de verwarring die hef Westen be dreigt. JAN HüSKEN

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1970 | | pagina 7