Nehalennia, heerseres over leven en dood id Genie duikt vandaag naar verdere Nehalennia-resten EERSTE FASE SUCCESVOL1 TEN EINDE Bij de foto's ééSÊË I X .T i. Commentaar Heeft Zeeland het nakijken Onbestendig Tentoonstelling Onderzoek Met de Kerst Door M. P. de Bruin DINSDAG 29 SEPTEMBER 1970 Enkele van de Neha- lennia-altaren, die voorlopig voor onderzoek op de binnenplaats van het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden staan opgesteld. De in de af gelopen maanden in de Zeeuwse wateren gevonden oudheidkundige monumenten zijn aan het eind van de tweede of het begin van de der de eeuw na Chr. door handelaars en militairen in een toen bij Colijns- plaat staande tempel van de in heemse godin Nehalennia bijgezet. Men deed dit om een belofte in te lossen, die men voor de gevaarlijke oversteek van Zeeland naar Enge land aan de godin deed: in de trant van „Als u zorgt dat ik veilig hier terug kom, krijgt u van mij een mooi altaartje". De altaren variëren in hoogte van 40 cm tot 1.40 m. Vaak dragen do stenen in reliëf een afbeelding van de godin. Meestal is zij zittend afgebeeld, gekleed in een lang gewaad met daar overheen een lange mantel. Karakteristiek (en uniek: daarom misschien de weergave van een inheemse kleder dracht) is een schoudermanteltje met geschulpte rand. Aan haar zijde zit meestal een hond (bewaker van de onderwereld?). Aan haar andere zijde staat een mand met vruchten (Nehalennia was vruchtbaarheidsgodin). Op haar schoot houdt zij een schaal met vruchten en boven op het al taar zijn ook vaak vruchten ge beeldhouwd. Vaak ook is daar een schaaltje uitgehouwen, waarop men vers fruit kon offeren. De foto's ge ven hiervan een beeld. fSjft p aipiOTPi i tefc'! N EH A l.ENNIAE D ACI N.VX LI FF.I ON J S 'i t FII.IVS- V-S-L-M T> innen afzienbare tijd zal het Zeeuws Museum zijn intrek ne men in de zogenaamde Ka nunnikenwoningen in het abdijcom plex in Middelburg. Het museum krijgt daarmee een onderkomen dat in exclusiviteit kan wedijveren met bijvoorbeeld het Frans Halsmu seum in Haarlem. Binnenskamers wordt al gepraat en gedacht over een openingsfestivi teit, die moet klinken als een klok. Maar wat het museumbestuur en de alerte directie van het museum ook voor ogen mag staan, een specta culaire tentoonstelling van de Ne- halennia-alfaarvondsten kan het wel van zijn verlanglijstje schrappen. Dat zit er namelijk (tenzij men alles op alles zou zetten) niet in. Gisteren is te Leiden meegedeeld dat Zeeland de eerste tien jaar geen Nehalennia-altaren binnen zijn gren zen meer zal krijgen, ofschoon deze altaren kortgeleden onder luid ge juich uit de Oosterschelde zijn op gevist. En de Oosterschelde is nog altijd Zeeuws territoir. Hoe respectabel de redenen van de oudheidkundigen om de altaren in Leiden te houden ook mogen zijn, het zou ons zeer verbazen als hier geen beroep op grond van het feit dat Zeeland een soort eerstgeboorte recht op de altaren heeft, mogeliik De ingebruikneming van de Kanun nikenwoningen als nieuw onderko men voor het Zeeuws Museum vormt een voor de hand liggende reden in Zeeland een complete Ne- halennia-tentoonstelling in te richten. Wij zouden het toejuichen als de provincie Zeeland, als een der be langrijkste subsidiënten van het Zeeuws Museum, de geëigende stappen zou ondernemen om al thans één keer gedurende korte tijd een zo bij uitstek Zeeuwse expositie naar Zeeland te krijgen. Vooruitzichten voor jv woensdag en don- derdag, opgesteld door het KNMI op maandag om 18 uur. lyïUiy |M. Overgang naar min- Ijgjf der bestendig weer II1IIB** I||||||(1^4||1HI met enkele buien en lagere middag- temperaturen. Weersvooruitzichten in cijfers ge middeld over Nederland: Voor woens dag: Aantal uren zon: 0 tot 6. Min. temp.: 1 tot 6 graden boven normaal. Max. temp.: 0 tot 5 graden boven nor maal. Kans op een droge periode van minstens 12 uur: 80 procent. Kans op een geheel droog etmaal: 50 procent. Voor donderdag: Aantal uren zon: 0 tot 6. Min. temp.: 0 tot 4 graden bo ven normaal. Max. temp.: omstreeks normaal. Kans op een droge periode van minstens 12 uur: 70 procent. Kans op een geheel droog etmaal: 40 pro cent. (Van een onzer verslaggevers) COLIJNSPLAAT/LEIDEN - De eerste fase van de eerste archeologische opviscampagne ter wereld, namelyk de jacht op altaren van de Romeinse godin Nehalennia in de Oos terschelde bij Colynsplaat, is ten einde. Ruim honderd altaren en beelden vormen een buit, waaraan de inter nationale wereld van oudheid kundigen zich vergaapt. De tweede fase gaat vandaag in: een team van ongeveer vijf tien man van de genietroepen zal de komende tyd een groot scheepse duikoperatie verrich ten om de andere resten van de Nehalenniatempel uit de tweede of derde eeuw na Christus op te sporen. Intussen staat het vrijwel vast dat de vondsten de komende tien a vijf tien jaar nog in Leiden blijven en dat niet bijvoorbeeld enkele altaren in Zeeland worden tentoongesteld. Wel wil de leiding van het Leidse Rijksmuseum voor oudheden (dat de expeditie heeft verricht) na deze periode enkele altaren en andere voorwerpen in bruikleen geven aan bijvoorbeeld het museum van Zierik- zee (als dichtstbijzijnd bij de vind plaats) en het Provinciaal Museum te Middelburg. Dr. P. Stuart, conser vator van het museum te Leiden en samen met drs. L. P. Louwe Kooij- mans de expeditieleiding vormend, deelde ons mee, dat men de vondst als één geheel de komende jaren wil exposeren. Op die manier kunnen de deskundigen en andere belangstel lenden uit het buitenland de ver zameling als eenheid bekijken. Niet alleen omdat dit spectaculairder zóu zijn, maar vooral ook uit wetenschap pelijk oogpunt: men kan ter plaatse door commentaar van deskundigen van elders nieuwe en aanvullende inzichten verkrijgen over de vond sten. Voorlopig ziet het er dus (ten zij de definitieve vondsttoewijzing, die volgens de wet na afloop van de gehele campagne pas mag worcien gedaan, anders zou uitwijzen) naar uit, dat de afstammelingen van de genen die zo'n slordige zeventien eeuwen geleden de waarschijnlijk inheemse godin Nehalennia vereer den, (de Zeeuwse bevolking) het een aantal jaren alleen met misschien wat gipsafgietsels zullen moeten doen. De expeditieleiding deelde op een persconferentie in het museum aan het Rapenburg in Leiden mee, dat zij probeert volgende zomer een grote Nehalennia-tentoonstelling in het Rijksmuseum voor Oudheden te houden. Dezer dagen begint vanuit Egypte het transport van een Abu- Simbeltempel (een geschenk va* Egypte uit dankbaarheid voor de Nederlnadse bijdragen bij het redden van monumenten in het Assoeandam- gebied) naar Nederland. Het tem peltje zal onder een glasconstructie op de binnenplaats van het museum komen te staan. De daar nu uitge stalde Nehalennia-tempelonderdelen zullen daarom moeten verhuizen. Dit is een van de redenen, waarom de museumleiding het plan koestert om de altaren en beelden en al wat er samenhangt met de Nehalennia- cultus, onder te brengen in een grote expositie. Tegen die tijd zal ook een microscopisch steenonderzoek vol tooid zijn, zodat men de herkomst van de altaarstenen kan vaststellen. Over een jaar of twee verwacht men dat de uitgebreide wetenschappelijke publikatie (waaraan vijf mensen, on der wie ir. J. A. Trimpe Burger uit Aardenburg, werken) gereed zal zijn. Men is voorlopig gestopt met vis sen. Op de laatste archeologische visdag (18 september) heeft men nog een compleet altaar bovengebracht. De eerste fase is, aldus de heer Stuart, nu afgesloten. In de vandaag aangebroken tweede fase houdt men zich bezig met duiken, het schoon maken en onderzoeken van de Ro meinse monumenten. Een dezer da gen gaan de vondsten „in bad": een op de binnenplaats van het museum speciaal voor dit doel geconstru eerde .wasbak' van 4 bij 214 meter. Daarin zal het zout, dat gedurende een zeventienhonderd jaar durend verblijf in zee aan de stenen is vast komen te zitten, moeten losweken. „Doen we dit, gedurende een maand of drie, niet, dan gaat dit zout kristal liseren en krijgen we er (net als op het ogenblik bij onze Egyptische mo numenten) een boel narigheid mee. De aangelditte zeepokken verwijde ren we op de zandstenen altaren met geconcentreerd zoutzuur (dat kalk oplost). De kalkstenen altaren ver gen uiteraard een veel voorzichtiger behandeling," aldus de heer Stuart. Hoewel de eerste fase nu is ge ëindigd, wil dat nog niet zeggen, dat men definitief met vissen is gestopt. De heren Stuart en Louwe Kooij- mans zijn heilig van plan om na de tweede fase weer een visfase te be ginnen. Of dit extra gemeenschaps gelden gaat kosten? „Nee," zegt de heer Stuart hierop, „wij hebben een speciaal budget voor opgravingen en gelukkig hebben wij daarvan de af gelopen tijd heel weinig gebruik ge maakt. De duikers van de genie krij gen wij gratis, omdat het voor hen een oefening betreft. Wij zijn ver plicht deze zaak „tot de bodem" uit te zoeken. De importantie van de operatie vraagt dit alleen al. We hebben er geen spijt van d.at we in het begin, toen we nog maar enkele altaren hadden, overmoedig zeiden, dat dit de „vondst van de eeuw" was. Bovendien: we moeten het nü doen, want na de afsluiting van de Oosterschelde komt de vindplaats onder een meters dikke laag zand te ligen. De vondsten komen juist vrij, dank zi) oen sterke ebstroom in de vaargeul. „De vissers werden er chagrijnig van, dat ze de laatste visdagen niet veel meer in hun netten kregen. De schipper heeft zich toen laten ont vallen: „Ik kan toch niet met een leeg schip in de haven komen? Ik moet toch minstens tien stenen per dag ophalen?... Voor de vissers van de Tholen 6 „Johanna Cornelia" van schipper Kees Bout, was de cam pagne van de afgelopen maanden een soort vakantie. Ze waren iedere dag weer vroeg binnen en konden dan naar huis, terwijl zij gewoon zijn om hele weken achtereen te vissen en niet of nauwelijks aan wal te komen. De schipper vindt het nu echter wel prettig, dat hij weer „serieus kan gaan vissen". Maar hij heeft al te kennen gegeven, dat hij tegen de kerst (als de ebstroom in de vaargeul extra sterk is en dus meer vondsten te verwachten zijn) best weer eens een paar dagen met ons uit vissen gaat. Dan kunnen ze met de feestdagen tenminste thuis zijn. Maar het is ons wel een beetje te koud hoor," vertelt museumcon servator Stuart. In totaal negentien dagen, verspreid over augustus en september, werden door de Th. 6 met beide sleepnetten in totaal ruim 300 „trekken" van ca. 700 m lengte gemaakt. Dit geschiedde met zeer verschil lende stromings- en weersgesteld heden, waardoor de archeologen met zekerheid menen te kunnen vast stellen dat het grootste deel der in de vaargeul blootgelegde stenen is geborgen. Met behulp van de mo derne radiografische Decca-navigatie- apparatuur van Rijkswaterstaat ken den de archeologen op ieder moment van de campgane de positie van het schip tot op vijf meter nauwkeurig. Dit bleek van belang bij het registre ren van de schokken, die op het schip te voelen waren, als de netten achter nog vastzittende delen van de tempel of altaren of andere tem pelonderdelen bleef haken, maar deze niet kon vangen. Met de dui kers van de genie hoopt men nu de komende weken deze objecten op te sporen. Men hoopt hierbij een aantal grote bouwfragmenten te kunnen bergen, zodat het eventueel mogelijk zal zijn, de tempel te reconstrueren. De res ten liggen op een diepte van 20-22 meter, op een punt waar de in de derde eeuw na Christus door de zee overspoelde Romeinse woonlaag door de vaargeul bij CoMjnsplaat wordt doorsneden. Het terrein dat men tot nu toe heeft „schoongeveegd" is zes hectare groot (120 bij 500 m). COLIJNSPLAAT Zij is de machtige Almoeder, heerseres over leven en dood, de geheimzinnige, grote Moedergodin, die geluk en voorspoed verschaft, zowel in liet aardse als üi het Eeuwige Leven. Tot deze conclusie komt Harden- berg in een studie in het Archief van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1948. Deze schrijver heeft de oude strijdvraag niet opge lost of Nehalennia een Keltische dan wel een Germaanse godin was, maar zijn voorkeur gaat uit naar een Keltische, de Vrouwe of Moe der van het Water, of gelet op de mantel en het gordijn op de stenen en het wezen van de godin voelt hij nog meer voor de verklaring: Om hulden) de Vrouwe of Moeder. Hardenberg gaat op de voorstel ling op de Nehalennia-stenen als beïnvloed door de Keltische gods dienst nader in. De Germaanse voorstelling van het dodenrijk was die van een koud en onherbergzaam oord, terwijl Kel tische sagen het rijk der doden af schilderen als een land van eeuwige gelukzaligheid bevolkt met lieftal lige vrouwen. En wij citeren':: „Van die mildere en van een hogere be schaving getuigende Keltische con ceptie van de dood nu dragen de Nehalennia-reliëfs de zichtbare sporen". Het was aan het einde van het jaar 1646 dat een storm de duinen van Domburg beukte. Op 6 januari van het volgende jaar werd een in spectietocht gemaakt door polder bestuurders. Tijdens deze inspectie ontdekte men een aantal merk waardige antiquiteiten, die alge meen de aandacht trokken. Door middel van een in Amsterdam ge drukte brief, ruim een week later van de vondst, werd Nederland op de hoogte gebracht, en sindsdien Op verzoek van dagblad De Stem heeft de heer M. P. de Bruin, directeur van het Do cumentatiecentrum Zeeuws Deltagebied, nevenstaand ar tikel geschreven over de we tenschappelijke achtergron den van deze „vondsten van de eeuw". hebben geleerden zich gebogen over het probleem Nehalennia. In hetzelfde jaar van de vondst 1647 verscheen te Middelburg een klein pamflet over de „Wonder- lijcke Antiquiteyten van een ouden altaer en veerthien geheelde stee- nen met oudt Romeyns gheldt van silver en coper". Volgens dit pam flet leerden wij van deze vondst hoe goed God was om ons zijn ge nade te leren kennen, terwijl onze voorouders verduisterd waren in hun verstand door o.a. de godin Ne halennia te dienen. „Welcke seri- euse bedenckinge behoorde alle Christenen seer danckbaer tegen haren God te maken opdat sy de wereltlijcke begheerlijckheden ver- saeckende, rechtveerdelijck, ma- tighhjck, Godzallchlljck leven in deze tegenwoordige wereldt". Men heeft zieli het hoofd gebro ken waarom deze oudheden juist te Domburg waren gevonden. De plaats is bekend als een zeer stra tegisch en daarom gunstig punt voor de overtocht naar Engeland. Als we dan bedenken dat de Noord zee ook de Dodenzee wordt ge noemd en nog bedenken dat enkele opschriften van de gedenkstenen de bescherming van Nehalennia in roepen wegens behouden overtocht, of uit dank voor succes in zaken, of uit dank voor het behoud van een kind, dan betekenen deze wij dingen dat de godin als heerseres over leven en dood werd vereerd en als godin van geluk en voor spoed. Het bij Domburg gevonden al taar, toegewijd aan Nehalennia, met haar „vaste" symbolen, bestaande uit een mand met ap pels en een kleine hond. Wij kunnen ons thans niet voor stellen dat Domburg met zijn strand dicht tegen de duinen gelegen, een gunstige oversteek mogelijk maak te naar Britannia. Volgens Van Rummelen, in Zeeland wel bekend door zijn werkzaamheden aan de geologische kaart, heeft een rug voor de huidige badplaats, enkele honderden meters in zee, gemaakt dat de schepen een veilige rust plaats werd geboden. Men kan dus spreken van een haf. De vraag is of de thans gevonden beelden of fragmenten daarvan, voor Colijnsplaat, alle vroegere denkbeelden teniet hebben gedaan. Wij dachten van niet. Steur en Ovaa hebben gewezen op een arm van de Schelde tussen Walcheren en Noord-Beveland. Waarom zou op de andere zijde van deze Schelde- arm geen heiligdom hebben gelegen als de geografische situatie even gunstig was of zo niet gunstiger Scherven uit het begin van onze jaartelling bij Kats, wijzen op be woning. Zou de uitgestrektheid van het vroegere district Walcheren, d.w.z. uit het begin van de middel eeuwen, waarbij een gedeelte van Noord- en Zuid-Beveland was be trokken, niet de mogelijkheid aan tonen dat op een even .gunstig ge legen plaats als Domburg de over steek naar Engeland werd gemaakt? Een nauwkeurig onderzoek zal veel duidelijk kunnen maken. Mis schien is Nehalennia niet zo speci fiek Walchers als zij heette te zijn. Ongetwijfeld zal zij nog veel in het duister laten, maar daarom heet zij Nehalennia. Hardenberg heeft na melijk later gewezen op een beeld, dat uitwees dat haar beschermende taak niet zo zeer betrekking had op het leven op aarde, dan wel op die van wegbereidster naar de geluk zaligheid in het hiernamaals. M. P. DE BRUIN

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1970 | | pagina 3