OPENLUCHTMUSEUM BOKRIJK
■till
Herinnering aan
Siet oude
Vlaamse land
i
NHS
TOON KLOET
KlfiB
\i!H
:P| pii
Aan de hoek van het driehoekige dorpsplein ligt de volledig uitgeruste
negentiende eeuwse smidse uit het Limburgse ISeeroeieren.
yOp de voorgrond een boerderij uit Vorselaar, gedeeltelijk uit de 16e,
gedeeltelijk uit de 17e eeuw, zoals we die tegen komen op het werk
van Brueghel. Op de achtergrond een 18e eeuwse slandMrdmolen, af-
- komslig uit Mol-Millegem.
De keuken vim „In Dolphin, Estaminetuit het West-Vlaamse St. Rij
kers.
BOKRIJK. „Er kan een dag komen," heeft
de Zweedse folklorist Arthur Immanuel
Hazelius geschreven, „dat al het geld niet
toereikend is om ons een beeld te vormen van
het verleden."
Voor wie die dag niet wil afwachten is er maar
één weg: zorgen dat het verleden niet verloren
kan gaan. Hazelius is in dat opzicht een
consequent man geweest. In het laatste
decennium van de vorige eeuw stichtte hij in de
omgeving van Stockholm een openluchtmuseum
waarin hij de woningbouw en de flora en fauna
van zijn land conserveerde.
Niet alleen omdat zijn hierboven genoteerde
uitspraak te vinden is in het fraaie fotoboek
„Bokrijk, zin en zijn" lijkt het erop dat
Hazelius mede inspirator geweest is van degenen
die aanzicht en gestalte geven en gegeven
hebben aan het provinciaal domein Bokrijk,
dat men kan vinden in de Belgische provincie
Limburg, op enige kilometers afstand van
Hasselt. Ook daar wordt in het
openluchtmuseum, wellicht het meest
spectaculaire onderdeel van het geheel, het
verleden in een levendige entourage bewaard,
ook daar grote aandacht voor de flora en de
fauna, die groter aandacht krijgen naar gelang
ze in onze groeiende technocratie meer in de
verdrukking dreigen te komen.
Bokrijk, momenteel 550 ha groot, is van huis uit
bezit van een nonnenabdij bij Hasselt die op
het eind van de zeventiende eeuw werd
opgeheven. Van die tijd tot 1937 was het een
„herengoed". In 1937 kwam het in het bezit
van de provincie Limburg, die het kostbare stuk
land openstelde en toegankelijk maakte
voor het publiek.
Historie ontstaat altijd door toevalligheden.
Zo was het ook in Bokrijk. Onder inspiratie van
de Skandinavische voorbeelden en tenslotte van
het openluchtmuseum in Arnhem groeide bij
de beheerders van net' landgoed de gedachte
aan ook zo'n openluchtmuseum. Het wachten
was slechts op een man die deze gedachte gestalte
zou kunnen geven. Die diende zich in 1953 aan
in de persoon van dr. Jozef Weyns,
een wetenschapsmens die bezeten was van de
gedachte aan een Eémpens openluchtmuseum.
Tussen gedachte <m daad lagen toen nog maar
vijf jaren. In 1958 was het nog altijd groeiende
Bokrijkse openluchtmuseum zo ver
gerealiseerd dat het voor het publiek kon
worden opgengesteld. Inmiddels is gebleken
dat het in een grote behoefte voorziet.
Wie Bokrijk en dan vooral dat grote
openluchtmuseum wil leren kennen moet er
heen gaan. Voor een eerste, voorzichtige
kennismaking zou men kunnen volstaan met het
eerder genoemde boek „Bokrijk, zin en zijn",
dat niet enkel een keur van fotografische
(Willy Minders) en getekende (Herman Verbaere)
verbeeldingen geeft van wat het openluchtmuseum
en het arboretum te bieden hebben, maar ook
een enthousiaste ontstaangeschiedenis en de
zinduiding van dat alles van de hand van
conservator dr. Jozef Weyns. Enthousiast is
hier nauwelijks het woord. Het is bijna de taal
van een verliefde waarin Weyns van „zijn"
Bokrijk vertelt.
De grote charme van het openluchtmuseum
en dat biedt een bezoek wel en het boek niet ir
die mate is de authenticiteit van alles wat
te zien is. Rond een groot driehoekig Frankisch
plein vindt men het verleden van heel het
Vlaamse land weer, ingedeeld in drie
cultuurlandschappen: de Kempen, Haspengouw
en Brabant en tenslotte Oost- en West-Vlaanderen
Het is ondoenlijk om alles op te sommen, alles
wat er staat aan boerderijen, aan schuren,
aan herbergen, aan „bedrijfsgebouwen" zoals
molens, een smederij, een touwslagerij, een
brouwerij en aan gedenktekens van allerlei aa:
Veel van wat er te zien is, ook aan meubilair
en huisraad, is voor de wat oudere bezoekers
een confrontatie met een stukje eigen jeugd
of met spullen uit grootmoeders tijd. Voor hen
vooral betekent een bezoek aan Bokrijk een
herontdekking van veel schoons wat verloren
gegaan, althans voor het leven van alledag.
Trouwens, een herontdekking wordt zo'n
bezoek toch. Want wie zal er niet onder de
indruk komen van het vakmanschap waarmee
in vroeger jaren en daar laat Bokrijk er het
wat van herleven architeeteuur werd gepleegd
Waarschijnlijk minder nadrukkelijk en minder
gezocht dan nu, maar wel met opmerkelijk
resultaat. Normen als praktische bruikbaarheid
en eveneens praktische betaalbaarheid maakten
van een huis iets eigens, een thuis.
De sfeer daarbinnen, die er nu nog is,
wordt bepaald door Ja, door wat eigenlij 1
Door het spel met de toch beperkte ruimte,
dat telkens zo glansrijk gewonnen werd?
Door de stoffering met allerlei
gebruiksvoorwerpen die toen net zo mooi waren
als nu, maar minder met de romantiek van
het verleden omgeven?
Hoe dan ook, er is weinig verbeelding voor
nodig om, wandelend langs het Frankische
dorpsplein met zijn oude eik, met zijn
schandpaal en zijn schepenbank, nog iets te
achterhalen van hoe het leven zich toen moet
hebben afgespeeld. Met mooie en minder moo
dagen, met goed en slecht weer, maar in ieder
geval met een grote mate van rust. Dat haddc
onze (verre) voorouders in elk geval op ons
voor. Omdat Bokrijk dit zo beeldend vertelt
is het een oase. En dat is, afgezien van wat he
allemaal nog meer te bieden heeft,
een verdienste op zich.
(Foto's en tekening uit het boek „Bokrijk, zin en zijn", van dr. Jozef Weyns, uitgeverij Lannoo Tielt/Den Haag, f 22,50.)