Japan Expo verbazingwekkend PRATEN OP PAPIER, OVER Districten Duwen maas* i Vriendelijk Telraampjes Expo Rage DE STEM De Bredase Marga Schoenen, die in De Stem reeds enkele in drukken heeft weergegeven van haar grote wereldreis, heeft het immense Japan als een totaal andere wereld ervaren. Zowel het land van de rijzende zon, het vriendelijke volk als de top per die „expo" hee*, hebben haar van de ene verbazing in de andere laten tuimelen. Van de geweldige stortvloed aan indrukken en gebeurtenissen brengt zij op deze pagine verslag uit. Haar reis is bijna ten einde. Na Japan komt Hongkong aan de beurt. Het is dan allemaal werkelijkheid geworden. We hebben ge geten met stokjes, zittend op onze kussentjes op de grond, ki mono's bewonderd, geslapen op talami en futon op de vloer, onze toekomst laten voorspellen voor de ingang van de tem pel „Kabuki", het oude Japanse theater gezien en vooral: Ja panners ontmoet. De eerste dagen komt het allemaal op je af als een heel andere wereld; je voelt je hulpeloos tussen die vreemde klanken, vreemde gewoontes, onleesbare teksten en al die kleine mensen, die jou, als blonde westerling aanstaren. Daarna ga je je beter thuisvoelen, je kunt de weg een beetje vinden, maakt contacten, maar je ontdekt, dat het steeds verbazingwekkender wordt; Japan is ongrijpbaar voor ons „anders-denkenden", „Gajuis" (vreemdelingen). Japan is een won derbaarlijk mengsel van oud en nieuw, van traditie en modernise ring, van wanorde en orde. Onze eerste kennismaking met Nippon vond plaats in Tokyo, met zijn krioelende mensenmassa's, op gebroken straten, gevaarlijk zig-zag- gende taxi's, en een duizelingwek kend systeem van treinen en sub ways. Het lijkt wanordelijk; overal wordt gewerkt, gebouwd, verbouwd, maar het spoorwegensysteem klopt op de minuut in Japan. Tokyo, waar het iedere keer weer een avontuur is, op zoek te gaan naar een bepaald adres, omdat straatnamen en huis nummers niet bestaan of niet schij nen te bestaan, want niemand tónt ze. Het telefoonboek biedt ook geen uitkomst, want dat is (natuurlijk!) ook in het Japans. In de steden wordt gewerkt met districten. In een bepaald district heb je dan weer verschillende wij ken, en de volgende aanduiding van „het adres" slaat dan op een belangr rijk kruispunt in die wijk. Van daaruit ga je verder met „chome", dat is het aantal blokken, dat je hebt te gaan vanaf het kruispunt, en tenslotte is er dan vaak nog een aanduiding betreffende een markant gebouw in de directe omgeving, b.v. „tegenover Kasumigaselci Building". "'Heb je dan nog de persoon, de firma, waar naar je op zoek was»* biet gevonden, dan is er altijd wel een buurman, een winkelier, of de politieagent op de hoek, die het verder voor je uitvinden. Het klinkt ingewikkeld en dat is het ook in de praktijk, maar iedereen leeft er vro lijk mee verder en het is wél de manier om Tokyo te leren kennen! Het simpelste is, om het „adres" in het Japans op te laten schrijven, in een taxi te stappen, 't briefje onder de neus van de chauffeur te schuiven, en je dan aan alle moge lijke steunpunten vastklampen, want 'n taxi-zitje door Tokyo is een op windende soms angstaanjagende er varing. Je kunt je ogen dichtdoen en een schietgebedje bidden, of zoals ik deed de dramatische gebeurtenissen op de voet volgen: mensen die 't vege lijf reddend opzij springen; auto's die met piepende remmen en loeiende claxons tot stilstand ko men; en het enige wat- jé zelf kunt doen, is af en toe achterom kijken, of we nou echt geen spoor van slachtoffers en wrakstukken- achter laten. Kun je je geen taxi's permitteren, dan maak je gebruik van het open baar vervoer: subway of trein. Ge zien onze financiële Situatie, waren taxi's alleen toegestaan in noodge vallen dus stappen we vrolijk iede re dag op de trein, tussen duizenden mensen. Geen dm2 meer vrij. Op het volgend station staan er weer twintig voor de deur, Willen ook mee. Geen plaats meer .zou je den ken, maar niets hoor! De horde van twintig stort zich letterlijk naar bin nen, gewoon doorduwen; de conduc teur helpt nog een handje, duwt vanaf het perron wat armen en be nen naar binnen, en daar HANG je dan, letterlijk, platgeperst van alle kanten, zonder enig risico om om te vallen, want je kunt gewoon niet vallen; er is domweg geen plaats voor een enkele beweging, laat staan vallen. Geen wonder dat de Japanse beleefdheid verdwijnt op de perrons en in de treinen; hier begint het instinct tot zelfbehoud te spre ken, is er geen ruimte voor buigin gen; Jt „Betere duw- en stampwerk" is hier gewoon een noodzaak. Maar eenmaal uit de drukte, is de Japanner super beleefd, hulpvaar dig, "ereerd met 't gezelschap van vreemdelingen en blij met de kans, z'n Engels een beetje op de kunnen poetsen. Zo is het heel normaal in Japan, dat de mensen met je meelopen als je de weg vraagt, tot je de plaats van bestemming bereikt. Het is ons zelfs verschillende malen overko men, dat de mensen een kaartje voor óns kochten voor de trein, en één Student reisde* helemaal 'met ons mee, tot „ons" station, om er zeker van te zijn, dat we op de goede plaats uitstapten. Natuurlijk moesten we in Tokyo een voorstelling bijwonen van het traditionele „Kabuki"-toneel; een énorm' groot theater, tot op de laat ste plaats bezet door Japanners, die hier wel een hele dag-door kunnen brengen. De voorstelling begint om 11.00 uur 's morgens en gaat door tot 9.00 uur 's avonds. Dus kun je er allerlei taferelen aantreffen: Japan ners, dié, terwijl ze het (meestal tragische) gebeuren, op het to neel op'de voet volgen, hun maaltijd naar binnen zitten te werken (rijst, cris, en allerlei soorten versnaperin gen) of zitten te snuffelen in hun zakdoek, als het erg aangrijpend wordt. Achter ons zat iemand luid ruchtig te snurken, hij werd voor- 'zièhtïg 'gewekt' döÖi*"'8ê 'Ótivreuse, omdat hij de andere mensen stoor de! Er zijn er zelfs enkelen, die zo meeleven, dat ze af en toe wilde kreten uitstoten, in 't vuur van het spel, als het erg spannend wordt (z.g. „Kabüki-crazy", volgens onze commentator). Het programma zelf bestaat uit verschillende toneelstukken, muziek en dans. Natuurlijk verstonden we geen woord van de teksten, maar de decors, belichting, kleding, de hele entourage was zo geweldig (en 't gedrag van het publiek!) dat we het er vier uur uitgehouden hebben, zondér ons eën minuut te vervelen. rauwe eieren, en dat alles wordt met stokjes naar binnengewerkt. Zo lang je iets stevigs oppakt lukt 't nog wel, maar met spaghetti-achtige slierten wordt 't iets moeilijker (hoewel we er nu vrij handig in zijn). Het is dan ook de natuurlijkste zaak van de wereld, om daarbij wat slurpgeluiden te maken; dat is 't eenvoudigste, en helemaal niet on beleefd. De meeste restaurants heb ben 'n soort kleine etalage buiten; kun je binnen biet precies duidelijk maken, wat je wilt hebben, dab gaat de hele optocht naar buiten en wijs je 't even aan. Voor de maaltijd krijg je met '11 zilveren tang 'n warm vochtig doekje aangeboden om je plakkerige vingers te reini gen, voor je naar de stokjes grijpt. En dan natuurlijk de Japanse, groene thee! Overal, waar je ook komt, krijg je groene thee aangebo den, die, niet al te sterk gezet, nog wel te drinken is, maar eenmaal goed getrokken, iets weg heeft van levertraan, bitter en 'n vet-achtige smaak achterlatend. Natuurlijk wil je niet onbeleefd zijn tegenover al die mensen, die zo aardig voor je zijn, dus je werkt 't maar naar binnen. Verder hebben we in Tokyo een aantal tempels bezocht, de Meiji Shrine, 't National Gymnasium; (O- lympische Spelen '64) en heb ik contact gezocht met de Japanse Vol leyball Assocation (als verwoed vol leybal-enthousiasteling!) wat resul teerde in het bijwonen van een trai ning Japan - Bulgarije (Tijdens de wedstrijd werd me nog snel een intervieuw-afgenomen door de sport redacteur van 'n Tokyose krant, die nieuwsgierig was naar mijn bele venissen). Maar ook Tokyo is 'ri grote dicht bevolkte stad met luchtvervuilingen, mensenmassa's, dus trokken we naar het zuid-westen, richting Osaka. We onderbraken onze treinreis in Ka- makura, 'n schilderachtig plaatsje aan de kust, waar we rondsjouwden door die typisch Japanse smalle straatjes, waar we „clamps" (soort mosselen) aan 't strand uitgroeven, die we de volgende ochtend in de soep als ontbijt kregen aangeboden door onze gastvrouw. In Japan leer je alles eten; soep met „glibberblok- ies" (weet er geen andere naam voor; witte, vierkante, gelei-achtige dobbelsteentjes), zeewier, allerlei soorten vis, (vaak rauw) op alle mogelijk manieren klaargemaakt. We werden in 'n echt Japans huis uitgenodigd in Ogaki, 'n dorpje er gens tussen Kamatura en Kobe, waar we ons om 11.00 uur 's avonds in 't kille stationshalletje geïnstal leerd hadden en 't voor ons onder tussen gebruikelijke „reis-menu" aan 't verorberen waren (brood met kaas, mandarijntjes toe). Dit in af wachting van aansluiting (volgende ochtend 6.00 uur 's morgens)!) Toen een vriendelijk Japans mannetje ,,'n praatje" kwam maken (z'n kennis van de Engelse taal was erg be perkt, dus zoals gewoonlijk werd er weer met handen en voeten, potlood en papier geconverseerd) en ons uit nodigde in zijn „home" waar het volgens hem lekker warm was. We waren ondertussen tot op het bot verkleumd, dus stemden we toe. We stapten in z'n rammelende autootje en verdwenen in de nacht. Net be gonnen we ons af te vragen, waar we in 's hemelsnaam aan/begonnen waren, toen we voor 'n denker huis aan de buitenrand van 't dorpje, stopten. Voor we in de eigenlijke woonruimte binnen traden, natuur lijk schoenen uit, in slippers gescho ven en buigend kennismaken met de hele familie (nee, géén handen schudden in Japan!). Die familie bestond uit echtgenote, moeder, grootmoeder en zuster die allemaal met slaperige oogjes en de krulspel den nog in tevoorschijn waren geko men om met de „vreemdelingen" kennis te maken. Het was een hele opschudding, we werden uitgeno digd plaats te nemen op de grond, rondom de lage tafel. Onder de tafel was op de een of andere, voor mij mysterieuze wijze, verwarming aan gebracht, en vanaf de randen van de tafel hing een soort dik kleed tot op de grond. Iedereen stopte lekker z'n voeten onder dat kleed, dus wij volgden gedwee en ik moet zeggen, 't was heel behaaglijk. Hoewel niemand, uitgezonderd on ze vriend een enkel woord Engels sprak, hebben we tot heel laat „ge keuveld" met de familie, m.b.v. landkaarten, foto's, vreemde munten, en 'n Engels-Japans woordenboekje. We kregen van alles aangeboden, groene thee, gepofte bonen, chips; mochten zelfs 'n poppetje uitzoeken uit de collectie van onze gastheer (zijn speciale hobby: verzamelen van allerlei houten figuurtjes), en als klap op de vuurpijl kregen we van z'n vrouw 'n afdruk van hun trouwfoto aangeboden! Om twee uur 's nachts viel ieder een om van de slaap, en werden wij „onze kamer" gewezen: op de tata- mi's (vloermatten), twee foutons, waarover twee prachtig geborduur de, soort dikke, gevulde dekens. On ze slaapzakken en (zwakke!) pro testen werden weggewuifd, en dankbaar kropen we onder de zwa re, warme vracht. Om 5 uur werden we gewekt; haastig ontbijt, bestaan de uit rijst, rauw ei, soort aardap pelsoep en wat visgarnering ('t zee wier lieten we staan, dat was nét iets teveel op de nuchtere maag!). Hierna bezoek aan wastafel en toi let, (weer even geconfronteerd met Japan, land van uitersten: toilet bui ten, gat in de grond, zonder enige afvoer, twee schuttingen, that's all, maar er prijkte wél 'n kleuren t.v. in de woonkamer!), afscheid met veel buigingen en de auto in, rich ting station. Dit was een van onze onvergete lijke ervaringen in Japan. Ondanks het feit, dat het erg moeilijk is om echt door te dringen in de Japanse denkwijze, omdat deze zo verschil lend is van de onze, en je bovendien steeds enorm gehandicapt bent door het feit dat je de taal niet spreekt, hebben we toch Japan wel 'n beetje geproefd. Er zijn vrij veel Japanners die Engels spreken, maar vaak heel ge brekkig, omdat hun taal heel anders geconstrueerd is, verder hebben ze veel moeite met de uitspraak, zo zijn de „L" en de „R" b.v. gelijke klanken voor de Japanner. (Kun je helemaal niet wijs worden uit 'n woord, dan vervang je de „R" door 'n „L" of omgekeerd, en dikwijls brengt dat uitkomst! Ik was b.v. afkomstig uit „Oranda" „The Ne therlands" is meestal niet duidelijk, „Holland"? Nog steeds niet-begrij- pende gezichten, maar zeg „Oranda" en ze snappen meteen dat je uit dat „landje beneden zee-niveau" komt). In Japan, dat als 'n vuurpijl om- hoogschiet op de economische lad der, wordt nog overal, in alle win keltjes, tot in de banken toe ge werkt met telraampjes. Veel men sen, die verkouden zijn, of denken het te worden, dragen 'n soort gazen maskertje voor neus en mond, met elastiekjes om de oren bevestigd, om geen bacillen te verspreiden. Het gevoel voor hygiëne gaat nog verder: overal, waar „Pachiuko" gespeeld wordt (Japans gokspelletje, nationa le „kwaal", waarbij je zilveren bal letjes in 'n machine schiet), maakt iedereen ijverig van de gelegenheid gebruik om bij de uitgang zijn han den te wassen. Daar staat dan weer t ege no.pevrdsrmnotaaatea ,.a lit dén te wassèhT'D'aaf.staat 'dijif'fyeer tegenover, dat óp straat allé manhen er lustig op los lopen té spugen, en dat is werkelijk 'n walgelijk gezicht (en gehoor!). Japan, waar de men sen zo vreselijk beleefd kunnen zijn, is zo verfijnd, dat wij ons meestal erg plomp en links voelen. Maar in de trein zal de man 't eerst 'n vrije plaats bezetten; de vrouwen, vaak oud, of met de baby op de rug blijven staan, en dat schijnt voor iedereen heel gewoon te zijn. De man is heer en meester. In *t huwelijk wordt de vrouw nog vaak als 'n soort sloofje beschouwd; haar plaats is thuis, bij de kinderen. De man heeft alle rechten, kan doen en laten wat hij wil zonder enige ver antwoording af te hoeven te leggen, maar van de vrouw wordt niet ver wacht, dat zij uitgaat, studeert, hob by's heeft, kortom, iets anders doet dan kinderen grootbrengen. Hoewel, ik moet zeggen dat er op 't ogenblik veel aan 't veranderen is. Tot slot nog een enkel woord over de Expo, waar we twee dagen door gebracht hebben. We sliepen in Osa ka in 'n Boeddhistische tempel, om dat vanwege de overstelpende druk te alle hotels, jeugdherbergen etc. overvol waren. Het terrein van de Expo is gewel dig leuk. Het is 'n grappig gezicht al die vreemdsoortig gevormde gebou wen bij elkaar te zien, soms indru kwekkend, (zoals 't Russische en 't Australische paviljoen!), soms gei nig (Fuji paviljoen), soms mooi (de pagoden van de Z-O Aziatische lan den en de „jonks" van Hongkong) en soms vrij lelijk ('t Nederlandse paviljoen blinkt bijv. niet uit door schoonheid!). Zodra je de paviljoens echter van binnen wilt gaan bekijken, deins je terug voor de mensenmassa's. Over al wachtende rijen mensen. Voor de belangrijkste paviljoens, zoals 't Amerikaanse en Russische en „the Tower of the Sun", bedroeg de wachttijd meestal enkele uren! 't Is werkelijk gekkenwerk, om alle pa viljoens te bekijken. Wij hadden al spoedig wat trucjes ontdekt om dat wachten te omzeilen. In 't Canadese paviljoen (werkelijk schitterend, zowel de buitenkant, als 't inwendige) en 't Nederlandse, hadden we geen moeite, om via de achterdeur naar binnen te glippen, vanwege onze nationaliteit. Ieder paviljoen heeft z'n achterdeurtjes, 't is alleen de kunst om ze te vinden, en dan 'n verhaaltje klaar te hebben om er door te komen! Bij 't Ameri kaanse paviljoen stapten we brutaal weg met twee Australische journa listen mee naar binnen, met 'n ge zicht van „we horen er ook bij!" Eenmaal langs de achterkant naar binnen, namen we de eerste de bes te lift die we zagen, drukten we op 'n knopje en kwamen waarempel uit bij de tentoonstelling! Bij 't Russische paviljoen (hier was de wachttijd 't langste!) speur den we net zolang rond, tot we iemand zagen lopen met 'n CCCP speldje. Wij erop af met ons ver haal, dat we dezelfde avond zouden vertrekken, dus onmogelijk zolang konden wachten in de rij, maar zo graag 't Russische paviljoen zouden zién. En jawel, 't werkte, we wer den keurig door 'n achterdeurtje naar binnen geloodst, 't Russische paviljoen was erg indrukwekkend en bijzonder groots opgezet. Natuurlijk veel propaganda, ze hadden er weer 'n aardig stukje van gemaakt, enorme filmbeelden van Lenin, wapperende vlaggen eto» Toch gaf 't 'n behoorlijk algemeen beeld van het leven in de USSR, Het maakte dan ook meer indruk dan 't paviljoen van de USA. Vrij niets-zeggend. Slechts enkele facet ten van de USA werden belicht, en dan nog op 'n oppervlakkige manier. Bij 't paviljoen van de Fuji-group" ontdekten we 'n ingang voo* „VIP's" (Very Important Persons), Hoewel we wel voelden, dat dia deur niet voor ons bestemd was, zijn we toch maar naar binnen ge stapt, en werden we zowaar doorge laten, ondanks het feit, dat we er, zoals tijdens onze hele trip, nogal armoedig uitzagen. Nu moet ik wel vertellea, dat 't 'n groot verschil maakte, dat we bui tenlanders waren, vreemdelingen,^ blank. Daardoor ben je meteen al iets bijzonders in Japan, en zeker op de Expo, waar de bezoekers voor 99 procent uit Japanners bestaan. Zo was 't 'n rage onder de Japan ners, om zoveel mogelijke handteke ningen van buitenlanders op de Ex po te verzamelen. We konden dui zendmaal vertellen dat we geen „hostess" waren, ook maar gewone bezoekers, het deed er allemaal niets toe „Sign, please". Was je eenmaal begonnen, dan had je zo een hele drom om je heen, die allemaal je handtekening wilden. Meestal had ik dan de neiging om heel hard te gaan lachen, of gillen, want 't is toch 'n gekke situatie, maar dat heb ik steeds kunnen inhouden. Ze waren er ook dol op, om „op de foto" te komen met twee blanke meisjes. Dus: glimlachend poseren tussen groepjes studenten, hele fa milies, compleet met grootmoeder en de baby; af en toe 'n stel keurige zakenmannetjes, compleet met ak- tentas en paraplu! Binnenkort zullen we in heel wat Japanse foto-albums prijken, twee onbekende meisjes, ergens op de Expo. Na twee dagen Expo waren we let terlijk uitgeput, hadden zere voeten, en konden geen mensenmassa's, films, foto-impressies, teksten, vlag gen meer zien. We waren compleet afgestompt. Dus togen we richting Kobe; boot voor Hong-Kong. We na men met weemoed afscheid van Japan en de Japanse gastvrijheid. Bedankt Japan, en tot ziens. Wie weet Domo Arigato, Nippon, Sayo- nara. MARGA. De schrijver J. Bernlef ver zorgt sinds 1966 een kroniek over poëzie in het tijdschrift „De Gids". De tot eind 1969 in dit cultuur blad verschenen kronieken heeft hij gebundeld in „Wie a zegt" (Querido, 1970. f 14,50). Zij be slaan het (brede) middenstuk van het boek. Hier gaan een vijf tal stukken over poëzie aan voor af, terwijl de staart van het boek een aantal prozakritieken bevat, die met een (verkapt) autobio grafisch verhaal worden afgeslo ten. Einde van het boek. Een al legaartje? Waarom een stukje autobiografie van de schrijver in een boek vol kritieken over an dermans werk, zowel van Ne derlandse schrijvers als van bui tenlandse, voornamelijk Engels talige? Moest de schrijver weer zo nodig een boek op de markt brengen en heeft hij daarom maar alles wat hij nog in de portefeuil le had, bijeengeschraapt en ge bundeld? Of steekt ook hier weer een „bedoeling" achter? Een boek, dat een groot aantal kritieken over poëzie bevat, moet beginnen met een plaatsbepaling: wat verstaat Bemlef onder poë zie? Ik zal hem zelf zoveel moge lijk aan het woord laten. In „Over poëzie, bijna", het eerste stokje 'theorie' in genoemd boek, citeert Bernlef een gedichtje van een onbekende Canadese dichter.Het luidt: De kikker Wat een prachtige vogel is de kikker- Als hij staat zit hij bijna; Als hij springt vliegt hij bijna. Hij heeft nauwelijks enig ver stand; Hij heeft nauwelijks een staart ook. Als hij zit, zit hij op wat hij niet heeft bijna. In dit versje wordt geen biolo gisch verantwoorde informatie over de kikker gegeven, maar een poëti sche informatie: „de vogelkikker, produkt van de verbeelding van de ze anonieme meester". Het is een kikker van taal, „een metafoor, waarin de verbeelding zich uitkris talliseert, concreet en abstract, wer kelijk en imaginair: wat een prach tige vogel is de kikker". „Over poëzie, nogal", de tweede 'theoretische' verantwoording, geeft de beschrijving van een eilandje, een smalle strook zand, geklemd tussen een grijze bergwand en de grijze zee. „Op die smalle strook tussen de berg en het water van de zee moet alles gebeuren, het leven van een gemeenschap; gecompri meerd". De betekenis van dit beeld is duidelijk: een gedicht geeft het leven weer in een zeer compacte vorm. „Visie is een kwestie van verblin ding" geeft een stuk geschiedenis van de poëzie der vijftiger en zesti ger jaren, die teruggaat tot de beel dende kunst. Voor de schrijver is ook hier weer de verhouding werke- lijkheid-poëzie het belangrijkst. Hij pleit voor „een poreusheid" van het gedicht, „die voortdurend van het gedicht naar de omliggende werke lijkheid verwijst". In het gedicht ontstaat een speciaal soort 'werke lijkheid', die schijnbaar op de ons omringende werkelijkheid lijkt. Zo ontstaat een tweerichtingsverkeer, zoals de schrijver het in „Er staat wel niet wat er staat" noemt, tussen verbeelding en werkelijkheid: het gedicht is een tekening. Daarbuiten ligt het teken (dat wat onze ogen en hersenen als 'werkelijkheid' regi streren). De tekening lijkt schijn baar op het teken. Wat tot stand wordt gebracht, is „een moment van verwondering", dichter en lezer rea liseren zich „een ogenblik het onge wone van het gewone, een nieuw aspect van de werkelijkheid waarin hij zinde blind was". begrip van waar het Bernlef om gaat, met enige zevenmijlslaarzen is weergegeven. De schrijver zou ik een 'realist' willen noemen, de mens die liever naar omlaag kijkt dan 'omhoog blikt'. Het Hoge Woord en de smalle ik-jij lyriek is hem vreemd. Dat soort woordgegoochel wijst hij af. De goede verstaander begrijpt reeds dat Bemlef liever over poëzie en proza praat zonder loze dikdoenerij, waarbij hij zichzelf niet buiten spel zet. Kleine, autobio grafische feitjes schuwt hij niet in zijn kritieken. Wat hij van poëzie verwacht, is een theorie, die hij in zijn eigen gedichten in praktijk brengt. Zijn prozakritieken over o.a. de zeer door hem bewonderde (en terecht) Borges en Nabokov zeggen misschien net zo veel over zijn ei gen schrijverschap a'ls over het hun ne. Zo beschouwd, functioneert zijn autobiografisch verhaal, „Op het spoor van dr. Hackenbush", waar mee het boek wordt afgesloten ,heel goed in het geheel van deze gebun delde kritieken. Genoeg theorie, die. voor een snel Wim Huyskens.

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1970 | | pagina 15