Nederlands
laatste
troubadour
In Nabloes
denkt men niet
aan ontsnappen
wijzing
ROB VAN DER BAS
Memoires
van
een
doodgraver
Ed
Hoornicks
„vinger-
gLARICUM - Er is sinds
september weer minder
gebeld dan in het laatste
kwartaal van 1968. „Een
veeg teken", mompelt zijn
vrouw, „ze zullen je toch
niet vergeten Rob? Je weet
toch, dat we het juist van de
feestdagen moeten heb
ben?"
Van der Bas glimlacht met
smaak en begint ter hoogte
van het middenrif op zijn
tors te trommelen. Het is
hem ook opgevallen dat de
belangstelling taant en daar
om heeft hij maar vast zijn
fluwelen jasje over de stoel
leuning gehangen en zijn
vlinderstrik losgeknoopt.
„Het wordt een rustig week
endje", zegt hij, „dat mag
ook wel eens op zijn tijd. De
boog kan niet altijd gespan
nen blijven".
Stille tijden
Reservepotje
Middeleeuws
Vrijheid
rr
BOEK
Zijn vrouw kijkt hem vertederd
aan. „Je bent al drie weken thuis",
zegt ze, „de mensen rullen je toch
niet vergeten Rob?"
Hü vouwt zijn handen en staart
naar de telefoon. „Ze kennen mijn
nummer", zegt hij zacht, „als ze me
nodig hebben zullen ze heus wel bel
len. Ze hebben immers geen andere
keus".
„Die stilte", zegt hü, „die vol
strekte eenzaamheid maakt me ziels
gelukkig. Waarschijnlijk wordt een
ander er binnen een dag beroerd van.
Maar ik vind het geweldig. Ik doe
uitsluitend waar ik zin in heb. Ik kijk
naar de hemel en ik dwaal over de
hei. En als ze me nodig hebben, dan
bellen ze. De mensen die mijn werk
op prjjs stellen, kennen mijn num
mer. Ze pakken de telefoon en spre
ken een datum af. Over geld wordt
nooit gesproken. Ik vind 150 gulden
voor tweemaal drie kwartier prach
tig betaald, maar 't gebeurt ook, dat
ze me na afloop drie lapjes van hon
derd in de hand drukken en me ook
nog in de auto thuis brengen. Ik heb
een zalig leven. Ik ben zo vrij als een
vogel. Mijn god, wat heeft een mens
eigenlijk nog meer te wensen?" „Ik
zal wat waarme thee bijschenken",
zegt zijm vrouw behulpzaam, „maar
drink het dam wel gelijk op", „ik heb
mijn leven lang geprovoceerd", zegt
hij, „ik heb altijd met lang haar ge
lopen, omdat ik het toevallig pret
tig vond. Ik vind, dat een troubadour
zich zoiets mag permitteren. Ik ging
hier in Blaricum ook altijd naar de
dameskapper, dan werden de gordijn
tjes haastig dicht geschoven, want
in een klein dorp wordt gauw ge
kletst en een vent bij een dameskap
per dat kam ndet in een dorp. De laat
ste tijd laat ik het groeien en ik zet
er alleen de schaar in als mijn kin
deren er wat van zeggen.
Ik ben in Nederland de eerste ge
pensioneerde provo. Ik vind het ge
weldig wat er nu in de wereld ge
beurt.
Je hebt mensen, die hun schou
ders ophalen als ik vertel hoe ik leef.
Ze zeggen: hoe zit het met de zeker
heid. Een mens heeft toch behoefte
aan vastigheid. Dan zeg ik: „Donder
op met je zekerheid. Zolang ik nie
rman in de weg loop, hoeft geen mens
zich over mij te beklagen. Ik ben
geen man die aan de weg timmert.
Dat heb ik nooit gedaan. Als ze me
nodig hebben, weten ze me te vin
den".
Hij kijkt opzij naar de telefoon en
haalt zijn schouders op. „Ik geef toe
dat er weinig gebeld wordt de laat
ste tijd" zegt hij, „maar dat kan
best van voorbijgaande aard zijn.
Laat eerst de kalkoen maar wat zak
ken. Ik heb de tijd, ik zal me echt
niet vervelen.
Vraag dat maar aan mijn vrouw.
Die heeft me een huwelijk lang
over de vloer en die weet er alles
van. Er zijn meer stille tijden ge
weest en dan deed ik rustig de luier-
was. Daar was ik niet te beroerd
voor.
Waar een andere man pas op zijn
65ste aan toe is, doe ik al dertig jaar.
Vrijheid meneer, dat is alles. Ik ben
volkomen ingesteld op een dergelijk
leven Ik heb mijn cape en ik heb
mijn luit en mijn lier. Als er morgen
een mam op 't idee komt om een trou
badour aan zijn feestmaal te ontbie
den. stap ik op de trein. Ik vraag
wel door de telefoon, of er de moge
lijkheid bestaat om me van 't station
af te halen, want dat bespaart me
weer oen wandeling met de hele han
del op mijn rug".
In de r.ette folders, die hij heeft uit
gezaaid bij alle verenigingen en fa
brieken in Nederland, heeft hij zijn
komst inmiddels uitvoerig aangekon
digd. Naast een foto, waarop hij in vol
ornaat de draailier bespeelt, schrijft
hij: „U dacht natuurlijk, dat trouba
dours allang uitgestorven waren. Bij
na had u gelijk. Bijna, want in 't lan
delijke Blaricum leeft de laatste van
dit gilde. Zichzelf begeleidend met
de wonderlijke klanken van 'n draai
lier of ruisende luitakkoorden, brengt
hij op onnavolgbare wijze een koste
lijk repertoire van liederen en balla
den, alle uit eigen brein ontsproten.
Hoe dikwijls voert zijn weg naar het
Muiderslot, kasteel Zuylen of slot
Loevestein om daar aanwezige gas
ten t® vermaken met zijn oorspronke
lijke humor, en sprankelende levens
blijheid. Gehuld in Spaanse capa zal
ook zijn verschijnen op uw tuinfeest,
cocktailparty aan uw zaken- of vrien
dendiner, conferenties, vergaderingen
en bijeenkomsten bij u en uw gasten
een verrassende indruk maken".
„Dat is een best tekstje", stelt Vam
der Bas dampend van vreugde vast,
,ydart maakt de luidjes razend nieuws
gierig. Neem dat maar van mij aan.
Ze willen allemaal weten wie de vo
gel is, die iin deze tijd van computers
en maannaketten nog als troubadour
door de wereld wil trekken. Akkoord
het is nu even rustig, maar straks ko
men de diners vanzelf weer los. Wat
zeg je vrouw? Wil de man van de
verzekering nu eindelijk wel eens
geld zien? Zo'n vasthoudendheid kan
ik waarderen. Hij is al drie keer ge
weest maar hü kon zich gemakkelijk
in onze situatie verplaatsen. Ik vraag
me overigens af, waarom je uitgere
kend op dit moment over die man be-
gint. Wat zeg je? Omdat hij aan de
deur staat. Juist, dat verklaart een
hoop. Heeft u een momentje, dan zal
ik eenst die man even weg helpen".
Hij beent wilskrachtig door de ka
mer en begint achter de tochtdeur
een vriendelijke discussie, die woord
voor woord glashelder doorkomt. Als
hij even later hoofdschuddend terug
komt, pakt hij een blikken bus van de
schoorsteenmantel en keert hem bo
ven de tafel om. Er rollen wat stui
vers, centen en dubbeltjes over het
kleed, die hij behendig voor de rand
achterhaalt. „Laten we 'ns kijken hoe
ver we komen met het potje onvoor
zien", zegt hij, „dat is een vijftig, twee
gulden, twee veertig en nog wat cen
ten. Dat is dus niet genoeg. Hij grijpt
een tweede, aanzienlijk kleinere bus
van de schoorsteenmantel en roept
opgeruimd: „We zullen nu ook de
pot „reserven" moeten aanspreken".
En met een handgebaar naar de bui
tendeur: „Hij staat er op".
Met een handvol munten loopt hij
na vijf minuten in de richting van
de buitendeur.
Hij mompelt enkele volzinnen
en komt terug met een kwitan
tie, die hij zo klein mogelijk opvouwt
en onder de bus „onvoorzien" schuift.
„Er moet nu langzamerhand eens ie
mand gaan bellen", zegt hij peinzend.
„Iemand, die iets aparts wil bij zijn
feestelijk diner. Ik kan hem twee
maal drie kwartier beschaafd amuse
ment bieden van zo'n tachtig liedjes
en daar valt dus zeer eenvoudig een
verantwoorde keus uit te maken. Ik
kijk om me heen en ik heb weer een
motief voor een nieuw liedje. Dat
komt bij mij vanzelf.
Ik lig van de zomer in de tuin en
mijn oog valt op de schoorsteen,
waar zo'n gek op staat. Tien minu
ten later was de ballade van de gek
geboren. Ik heb ook een origineel vi
rus-lied over twee dametjes, die de
a-griep hebben. Allemaal luchtige za
ken op zijn middeleeuws gebracht.
Ik laat me ook vaak inspireren door
de figuren van Breughel. Door vreem
de koboldjes rare verfrommelde wijf
jes. Ik heb bijvoorbeeld een balla
de gemaakt over de houterik van een
man uit Wapserveen. Zoek alsjeblieft
niks achter die plaatsnaam want ik
heb hem alleen genomen, omdat hij
zo lekker in het gehoor ligt. Die man
heeft een houten been, dat hij verdob
belt en als zijn vrouw later in Maar-
heeze een biïjartkeu ziet van glim
mend gepoetst mahonie roept ze:
„Verrek, daar heeft mijn vader nog
aan vastgezeten".
Voordat ik nu mijn cape om doe
en met u naar de hei ga voor een
foto, wil ik nog even de vraag be
antwoorden, hoe iemand er toe komt
om troubadour te worden. U heeft
hem nog niet gesteld, maar ik ge
loof toch, dat het interview er een
stuk beter door wordt.
Allereerst wil ik een hardnekkig mis
verstand uit de wereld helpen. U
moet namelijk niet denken, dat ik
voor troubadour gestudeeerd heb. Ik
heb gewoon in de operaklas gezeten
en als de oorlog er niet tussen was
gekomen, stand ik nu waarschijnlijk
in rok allerlei oratoria te zingen. U
ziet dus, waar een oorlog al niet goed
voor kan zijn. Ik heb oratoria na
melijk altijd maar vervelende stijve
toestanden gevonden.
Toen het hele land na de inval van
de Duitsers op zijn gat lag en niks
meer goed functioneerde, ben ik op
de fiets naar de boer gegaan om lied
jes te zingen en voordrachten te hou
den. Ik was een soort Tyl Uilenspie
gel, die zich van niks en niemand
iets aantrok en met een hoop verval
ste papieren de Duitsers fijntjes be
lazerde.
In het begin daehit ik; dat het maar
voor even was, maar in feite is toen
mijn gekke leven begonnen. Ik vond
dat troubadour spelen namelijk een
verrukkelijke bezigheid. Akkoord je
hebt als troubadour een beperkt pu
bliek en ais je per se miljonair wil
worden moet je geen draailier kopen
en middeleeuwse ballades gaan zin
gen. Maar voor een man, die al bar
tevreden is met zijn vrijheid is het
een kolossale oplossing.
Ik denk wel eens: als mijn eigen va
der me zo had kunnen zien, met die
wijde Spaanse cape en die luit, mijn
hemel, wat zou ie trots op me zijn ge
weest. Vader was ook een wonderlij
ke man, die 45 jaar op hetzelfde
krukje staten heeft ingevuld voor het
fonds ter ondersteuning en aanmoe
diging van de gewapende dienst in
Nederland. Ik heb als jongen veron
derstelt dat hij het fonds zelf had
verzonnen maar het bestond wel de
gelijk.
En al die jaren heeft hij plichtsge
trouw op dat krukje gezeten en zijn
tijd vol gemaakt.
Dat moest ie wel, want hij
had geen andere keus. Hij speelde
aardig viool, de ouwe baas en zon
dags ging hü vaak naar Loenersloot
en Baambrugge om stillevens te schil
deren. Maar voor zijn gezin had hij
toch weer het fonds nodig. Weet u
wanneer ik ohtdekt heb, dat hij een
kunstenaar was? Toen ik op een dag
zijn kantoortje binnenkwam en hij de
klep van zijn lessenaar omhoog deed.
Op dat moment begon er een speel
doos te tingelen. Een geweldige man.
Ik herinner me nu ook, dat hij een
hoop over had voor zijn vrijheid. We
woonden op de Reguliersgracht in
Amsterdam in een oud, donker huis,
dat aan het oog was onttrokken door
een enorme boom. Als in het voorjaar
de werklieden van de gemeente de
takken snoeiden, poetste hij met de
achterkant van zijn vest een gulden
blinkend op en dat zei hij tegen mij:
„Jongeman ga jij eens aan de heren
vragen of ze een rond gat in de
boom kunnen uitsparen" Hij vond het
namelijk heerlijk om vanuit zijn leun
stoel op het Frederiksplein te kijken.
Zeg nu zelf, Als je de zoon bent van
zo'n vader, mag je in je leven toch
wel een paar risico's nemen."
NABLOES (AP) De rijzige,
beleefde Arabier zei op doffe,
zakelijke toon: „Onze politiek is
verzet tegen de Israëli's en wij
hopen te winnen. Ik ben geko
men om het verzet te organise
ren en als ik hier uitkom zal ik
de strijd voortzetten".
De 31-jarige Libanese studenten
leider Taisir Koeba had dit op een
bijeenkomst van Palestijnen in een
Arabische hoofdstad kunnen zeg
gen maar in werkelijkheid sprak
hij vrijuit binnen de muren van de
gevangenis te Nabloes, het centra
le huis van bewaring voor honder
den door de Israëli's in bezette
Arabische gebieden gevangengeno
men Arabische verzetsstrijders.
Koeba is 18 maanden geleden ge
grepen na in Jeruzalem geïnfil
treerd te zijn. Hij moet nog twee
jaar zitten en kan evenals iedere
andere gevangene zeggen wat hij
wil. Een Israëlische bewaker
stond zonder iets te doen in zijn na
bijheid en schonk weinig aandacht
aan het gesprek van Koeba met
een verslaggever.
De gevangenis te Nabloes, keu
rig in orde gehouden en geurend
naar zeep en knoflook, in vele op
zichten een modelgevangenis. De
Israëli's zijn zeer gesteld op be
zoek van buitenlanders aan de in
richting. Zij hopen dat deze zal be
wijzen, dat zij als bezetters van 'n
gebied dat zij in de oorlog van
1967 hebben veroverd, behoorlijk
en mild optreden.
Aan het bezoek van buitenlandse
journalisten wordt weinig in de
weg gelegd en zü vinden heel wei-
nég bewijzen voor de juisthied van
Arabische beweringen, dat de ge
vangenis van Nabloes een kerker
hol is waar wreedheden en folte
ringen hoogtij vieren.
In de vierkante khaki-kleurige
gevangenis, een 100 jaar oud
Turks gebouw dat vroeger een her
berg is geweest, zijn 827 gevange
nen ondergebracht onder wie 29
vrouwen, vertelde de 46-jarige di
recteur van de gevangenis, Mi
chael Golan.
Van hen is 90 procent staatsge
vaarlijk, de rest bestaat uit gewo
ne misdadigers.
De gevangenis staat in het ooste
lijke gedeelte van Nabloes, een
Jordaanse stad, die in de oorlog
van 1967 met de rest van de weste
lijke oever van de Jordaan in Isra
ëlische handen is gevallen.
Een recente bezichtiging begon
met een kijkje in het vrouwenver
blijf.
Twee van de gevangenen hadden
toestemming gekregen haar zuige
lingen mee te nemen en voor deze
werd moederlijk gezorgd door een
kolossale bewaakster met een lui
de stem. De vrouwen zatep in rijen
in een grote goed verlichte cel
stroken nylonplastic te knippen,
waarvan afvalzakken worden ge
maakt. De vrouwen maakten krij
send bezwaar tegen het maken van
foto's en smeten de celdeur dicht.
In een kleine werkplaats, die de
Israëli's in de gevangenis hebben
ingericht om de gevangenen bezig
te houden, waren ongeveer 70 Ara
bieren voor het grootste deel tus
sen de 20 en 30 jaar, druk bezig
met het maken van de nylonzak-
ken, die worden afgenomen door
een Canadese onderneming.
Een lange magere jongeman
met vooruitstekende tanden praat
te geanimeerd in het Arabisch met
een gevangenenbewaarder en ver
telde vervolgens aan de schrijver
van dit artikel: „Ik ben tot levens
lang veroordeeld. Ik ben in novem
ber 1967 gevangen genomeiy en er
van beschuldigd op bevel van El
Fatah in Jemin op de westelijke oe
ver een man gedood te hebben. Ik
heb gezegd dat het niet waar was
en dat zeg ik nog, maar mijn on
dervragers, de Israëli, hebben
mij geslagen en elektrische schok
ken gegeven net zo lang tot ik ge
dwongen was te bekennen".
De 23-jarige Arabier, Walid MO'
hammed Diab Qasrawen, sprak 'rt
tvreemd mengsel van Arabisch,:
Engels en 'n beetje Heebreeuws, dat,
hü' had opgestoken in de gevange
nis. De Israëlische cipier vertaal
de het voor hem.
„Wat hij vertelt is zün verhaal,
het gaat mü niet aan", zei de ge
vangenbewaarder.
Qasrawen viel in: „Maar de be
handeling hier is goed. Ik heb
geen klachten".
Aan de overkant van een voor
bewaarders gereserveerd bonnen-
plein was een andere groep werk
lui bezig een bergplaats voor de
nylonzakken te bouwen- Op een
ander plein waren onder toezicht
van twee in groene uniformen ge
stoken bewaarders 60 Arabieren,
die er allemaal gezond uitzagen ep
gekleed waren in dikke broeken,
truien en wollen mutsen, bezig
met htm dagelijkse lichamelijke
oefeningen.
Aan de overkant van de exerci
tieplaats begon de gevangenis van
Nabloes op een echte gevangenis
te lüken. Ér stond een dozün grote
gemeenschappelij ke celten naast
elkaar, somber en slecht verlicht.
In elke cel zaten ongeveer 60 ge
vangenen. Ieder had een mat van
raffia, vijf dekens en enkele per
soonlijke bezittingen. De matten
lagen slechts weinige centimeters
van elkaar.
Tweemaal per maand mogen de
gevangenen bezoek hebben en twee
brieven ontvangen en twee schrij
ven, maar in de vastenmaand van
de Islam, Ramadan, zün vüf bezoe
ken toegestaan.
In de recreatiezaal van de be
waarders waren drie Zwitserse
ambtenaren van het internationa
le Rode Kruis bezig gevangenen
met klachten te verhoren.
Deze gedelegeerden komen ge
middeld tweemaal per maand en
zü zeggen, dat zij de gevangene
in volkomen afzondering kunnen
spreken als hü dat wenst.
Een blonde jonge Zwitser zat
aan een tafel met een oude Arabier
met een snor als eert fietsstuur.
De oude man, Machmoed Attiya
Chalil Aboe, zei: „In nrtjn cel zit
ten 78 personen in plaats van de
62 die er per cel geacht worden te
zijn. Ik kan geen ogenblik slapen".
Chalil Aboe vertelde, dat hij een
paar jaar geleden was gearres
teerd in zijn woonplaats Hebron op
de westelijke oever. Hü beweerde
niet te weten waarvan hij werd be
schuldigd en zei dat hij nooit was
voorgeleid. „In Hebron hebben de
lui van de geheime politie me on
menselijk gefolteerd met lucifer
houtjes", beweerde hij met een he
se hoge stem.
De man van het Rode Kruis, die
beleefd weigerde zün naam te noe
men, zei zonder erin te slagen zijti
sarcasme te verbergen: „Het is
volkomen wettig, een man hier een
jaar te houden zónder dat hij wordt
voorgeleid en een advocaat krijgt.
Er bestaat een oude Britse nood
wet, die dit toestaat en Israël
heeft die overgenomen".
De gevangenis te Nabloes is
geen gevangenis voor de meest
staatsgevaarlijk geachte perso
nen en over het algemeen zitten er
mensen wet straffen van ten hoog
ste vijf jaar. Tot langere straffen
veroordeelden worden onderge
bracht in gevangenissen binnen 't
eigenlüke Israël, ver vain onrusti
ge gebieden.
Er waren verwonderlijk weinig
wapens - en cipiers - in de gevin
gerds, ofschoon dé vier hoeken
werden bewaakt vanuit hoog ge
plaatste machinegeweernesten.
Volgens de plaatsvervanger ge
vangenisdirecteur, David Ben-Ha-
roesj, is er geen enkele keer een
poging gedaan om uit te breken en
dat wordt ook niet verwacht. „Een
gewone misdadiger zal waarschür.-
lijk een misdadiger blüven, ook als
bij hier zit en aan ontsnapping
gaat denken, maar een saboteur,
eenmaal veroordeeld, verzoent er
zich mee in de gevangenis te blij
ven".
Een doodgraver vertelt zijn her
inneringen, hij mijmert over de vrou
wen die zijn leven hebben gedeeld
en hem snel achtereen ontvielen of
van hem wegliepen, hü peinst over
zün vak, de wereld en de mensen,,
nu eens ernstig dan weer met bittere
humor, met hypocrisie en zelfironie,
met een mengsel van gevoelens kort
om die hem, hoewel niet sympathiek,
toch zeer menselük maken.
Deze Mémoires van een Doodgra
ver, in vier hoofdstukken verdeeld,
beslaan meer dan een derde van de
gelüknamige verhalenbundel van de
schrüfster Ton van Oudwük, die al
eerder enkele romans publiceerde,
die terecht de aandacht van de kri
tiek trokken.
De schrüfster heeft, zoals reeds uit
de keus van dit eerste thema blükt,
een grillige romantische geest, ze
heeft gevoel voor het spookachtige,
geheimzinnige en rare en voor men
selijke gedragsüjnen die buiten het
geijkte patroon vallen. Maar hoe dan
ook, zij weet haar altüd wat zonder
linge mensen als zodanig meestal
voor ons waar te maken. Dank zü
een wat cruë wüze van vertellen, die
ze ongetwüfeld aan het goed beluis
teren van de spreektaal te danken
heeft.
Ton van Oudwük, als zü niet zoals
in de novelle „Hü kwam en hü ging"
in het ietwat hoogdravende en lite
raire vervalt, vertélt haar verhalen
werkelijk. Alsof men om een haard
vuur op een winteravond naar haar
zit te luisteren en ze schrikt dus niet
terug voor een anakoloet. Dat is een
heden ten dage zeldzaam geworden
manier van doen voor een schrüver
(maar wel een zeer effectieve zoals
uit het werk van auteurs als C. F.
Raanuz of M-Y. Ben-Gavriêl kaïn blij
ken) en daarom alleen al is het een
vreugde haar te lezen en te beluis
teren.
De andere verhalen in deze bun
del gaan o.a. over een ongetrouwd
gebleven juffrouw voor wie het eeu
wige telaat van haar leven eindelijk
doorbreekt doordat ze de daad stelt
alle door haar vader nagelaten klok
ken in haar huis met een bül kapot
te slaan, over Karei „Moeders Ka-
rel" die gedurende zün halve le
ven aan moeders rokken heeft ge
hangen en tenslotte bij wijze van
zelfbevrüding met een te grote dosis
slaappillen haar dood bespoedigt.
Soms weet de schrüfster de klip
per van het al te bedachte en ge
construeerde, het sentimentele ook,
niet helemaal të vermijden. Maar als
geheel een bundel met eigen toon en
karakter en een flinke scheut galgen
humor, die een krachtige smaak na
laat
Ton van Oudwijk: Mémoires van
een Doodgraver (Uitg. Kosmos, Am
sterdam/Antwerpen, prüs 6,90).
WILLEM ENZINCK
Op pagina 12 van Ed. Hoorniks ro
man „De Vingerwüzing" lees ik:
„Het is allemaal begonnen toen zijn
broer werd begraven en hü in dat
gat keek. Een oude wond, waarvan
hü het bestaan vergeten was, ging
weer open. Sindsdien heeft hij hem
opengehouden, opzettelük. Net als in
het concentratiekamp dat gat in zün
been
In dit citaat vinden we de twee be
langrijkste motieven uit Hoorniks na
oorlogse werk: dood en concentratie
kamp. Na zün kampervaringen is de
schrijver geobserveerd door de dood.
Het is merkbaar in zün gedichten,
het is duidelük het geval in zün eer
ste roman „De Overlevende". In
„De Vingerwijzing" treffen we de
zelfde hoofdpersoon aan, Kuyl, „die
zijn leven lang achter de dood had
aangejaagd" en nu op zoek gaat
naar het doodgaan van zijn moeder.
Op zoek ook naar zijn eigen jeugd,
die hij reconstrueert rond dat dood
gaan, waaraan zijn vader schuld zou
hebben, althans in zün verbeelding
Suggestief wordt dat beschreven in
een sterk aan Mulisch („Zelfportret
met tulband") herrinnerende passa
ge. „Beneden hoorde hij zijn vader
praten, maar veel harder dan anders
en met de hese en overslaande stem
die hü kreeg als hü' kwaad was. Het
jongetje stak de gang over naar de
trap en boog zich over de leuning,
die met een draai naar beneden in
het donker verdween. Toen hij er
een tijdje stond, zag hü de streep
licht die de onderkant van de deur
aan gaf waarachter hij zün vader te
gen zijn moeder hoorde schreeuwen
en vloeken
Het verslag van zijn speurtocht
naar het verleden bereikt een hoogte
punt, vind ik, wanneer 'Kuyl in dé
kamer van het vroeger ouderlijk huis
is. Het huis wordt nu bewoond door
een man met wie hü in Dachau
was. Hü probeert daar zün nichtje te
verleiden („Je hebt de ogen van mijn
moeder"!) maar een beschamende
impotentie doet hem zichzelf, zien,
zoals ie in werkelijkheid is.
Eros en dood vallen hier, zoals
vaak, samen, wanneer de schreeuw
van het gewonde meisje „verloren
gaat in de overal weerklinkende,
nooit meer eindigende doodskreet".
De conclusie waartoe Hoornik zijn
Kuyl laat komen zün niet büster o-
vertuigend: „Ik had niet geboren
moeten worden, denkt Kuyl. Ik heb
haar hoop niet waargemaakt, haar
belofte niet vervuld, en het altaar
dat zij in zichzelf voor mij had opge
richt, omvergehaald. Niet mijn va
der heeft haar vermoofd, maar ik".
Het is ondoenlijk de complete inhoud
van deze zorgvuldige geschreven ro
man naar waarde samen te vatten.
„De Vingerwüzing" heet het boek.
Inderdaad, het wemelt van de vin-
gerwüzingen. En dat geeft het een
geconstrueerd karakter, 't Is wel 'ns
teveel van het goede.
Ook het feit dat Hoornik in drie ge-
stalten in dit boek optreedt maakt
het niet bepaald „overtuigend" en
geloofwaardig". Er is de hoofdper
soon Kuyl, er is ten tweede de Kuyl-
die-schrüft en reflecteert 'op wat
Kuyl doet; en ten derde is er de
schrijver zelf die in een verstandhou
ding met de lezers (hij heeft 't ova:
„we" en „ons") de beide Kuyls ga
de slaat.
Teveel konstruktie, menen wü, dit
de leesbaarheid niet ten goede komt
Wat niet wegneemt, dat er een voor
ieder belangwekkende problematiek
aan de orde wordt gesteld en dat,
zoals we al zeiden, in heel zorgvuldig
Nederlands.
WILLEM VAN DER MER
(Ed. Hoornik „De Vingerwüzing";
uitg. Meulenhoff n.v,; 8,90).