Nederlands laatste troubadour In Nabloes denkt men niet aan ontsnappen wijzing ROB VAN DER BAS Memoires van een doodgraver Ed Hoornicks „vinger- gLARICUM - Er is sinds september weer minder gebeld dan in het laatste kwartaal van 1968. „Een veeg teken", mompelt zijn vrouw, „ze zullen je toch niet vergeten Rob? Je weet toch, dat we het juist van de feestdagen moeten heb ben?" Van der Bas glimlacht met smaak en begint ter hoogte van het middenrif op zijn tors te trommelen. Het is hem ook opgevallen dat de belangstelling taant en daar om heeft hij maar vast zijn fluwelen jasje over de stoel leuning gehangen en zijn vlinderstrik losgeknoopt. „Het wordt een rustig week endje", zegt hij, „dat mag ook wel eens op zijn tijd. De boog kan niet altijd gespan nen blijven". Stille tijden Reservepotje Middeleeuws Vrijheid rr BOEK Zijn vrouw kijkt hem vertederd aan. „Je bent al drie weken thuis", zegt ze, „de mensen rullen je toch niet vergeten Rob?" Hü vouwt zijn handen en staart naar de telefoon. „Ze kennen mijn nummer", zegt hij zacht, „als ze me nodig hebben zullen ze heus wel bel len. Ze hebben immers geen andere keus". „Die stilte", zegt hü, „die vol strekte eenzaamheid maakt me ziels gelukkig. Waarschijnlijk wordt een ander er binnen een dag beroerd van. Maar ik vind het geweldig. Ik doe uitsluitend waar ik zin in heb. Ik kijk naar de hemel en ik dwaal over de hei. En als ze me nodig hebben, dan bellen ze. De mensen die mijn werk op prjjs stellen, kennen mijn num mer. Ze pakken de telefoon en spre ken een datum af. Over geld wordt nooit gesproken. Ik vind 150 gulden voor tweemaal drie kwartier prach tig betaald, maar 't gebeurt ook, dat ze me na afloop drie lapjes van hon derd in de hand drukken en me ook nog in de auto thuis brengen. Ik heb een zalig leven. Ik ben zo vrij als een vogel. Mijn god, wat heeft een mens eigenlijk nog meer te wensen?" „Ik zal wat waarme thee bijschenken", zegt zijm vrouw behulpzaam, „maar drink het dam wel gelijk op", „ik heb mijn leven lang geprovoceerd", zegt hij, „ik heb altijd met lang haar ge lopen, omdat ik het toevallig pret tig vond. Ik vind, dat een troubadour zich zoiets mag permitteren. Ik ging hier in Blaricum ook altijd naar de dameskapper, dan werden de gordijn tjes haastig dicht geschoven, want in een klein dorp wordt gauw ge kletst en een vent bij een dameskap per dat kam ndet in een dorp. De laat ste tijd laat ik het groeien en ik zet er alleen de schaar in als mijn kin deren er wat van zeggen. Ik ben in Nederland de eerste ge pensioneerde provo. Ik vind het ge weldig wat er nu in de wereld ge beurt. Je hebt mensen, die hun schou ders ophalen als ik vertel hoe ik leef. Ze zeggen: hoe zit het met de zeker heid. Een mens heeft toch behoefte aan vastigheid. Dan zeg ik: „Donder op met je zekerheid. Zolang ik nie rman in de weg loop, hoeft geen mens zich over mij te beklagen. Ik ben geen man die aan de weg timmert. Dat heb ik nooit gedaan. Als ze me nodig hebben, weten ze me te vin den". Hij kijkt opzij naar de telefoon en haalt zijn schouders op. „Ik geef toe dat er weinig gebeld wordt de laat ste tijd" zegt hij, „maar dat kan best van voorbijgaande aard zijn. Laat eerst de kalkoen maar wat zak ken. Ik heb de tijd, ik zal me echt niet vervelen. Vraag dat maar aan mijn vrouw. Die heeft me een huwelijk lang over de vloer en die weet er alles van. Er zijn meer stille tijden ge weest en dan deed ik rustig de luier- was. Daar was ik niet te beroerd voor. Waar een andere man pas op zijn 65ste aan toe is, doe ik al dertig jaar. Vrijheid meneer, dat is alles. Ik ben volkomen ingesteld op een dergelijk leven Ik heb mijn cape en ik heb mijn luit en mijn lier. Als er morgen een mam op 't idee komt om een trou badour aan zijn feestmaal te ontbie den. stap ik op de trein. Ik vraag wel door de telefoon, of er de moge lijkheid bestaat om me van 't station af te halen, want dat bespaart me weer oen wandeling met de hele han del op mijn rug". In de r.ette folders, die hij heeft uit gezaaid bij alle verenigingen en fa brieken in Nederland, heeft hij zijn komst inmiddels uitvoerig aangekon digd. Naast een foto, waarop hij in vol ornaat de draailier bespeelt, schrijft hij: „U dacht natuurlijk, dat trouba dours allang uitgestorven waren. Bij na had u gelijk. Bijna, want in 't lan delijke Blaricum leeft de laatste van dit gilde. Zichzelf begeleidend met de wonderlijke klanken van 'n draai lier of ruisende luitakkoorden, brengt hij op onnavolgbare wijze een koste lijk repertoire van liederen en balla den, alle uit eigen brein ontsproten. Hoe dikwijls voert zijn weg naar het Muiderslot, kasteel Zuylen of slot Loevestein om daar aanwezige gas ten t® vermaken met zijn oorspronke lijke humor, en sprankelende levens blijheid. Gehuld in Spaanse capa zal ook zijn verschijnen op uw tuinfeest, cocktailparty aan uw zaken- of vrien dendiner, conferenties, vergaderingen en bijeenkomsten bij u en uw gasten een verrassende indruk maken". „Dat is een best tekstje", stelt Vam der Bas dampend van vreugde vast, ,ydart maakt de luidjes razend nieuws gierig. Neem dat maar van mij aan. Ze willen allemaal weten wie de vo gel is, die iin deze tijd van computers en maannaketten nog als troubadour door de wereld wil trekken. Akkoord het is nu even rustig, maar straks ko men de diners vanzelf weer los. Wat zeg je vrouw? Wil de man van de verzekering nu eindelijk wel eens geld zien? Zo'n vasthoudendheid kan ik waarderen. Hij is al drie keer ge weest maar hü kon zich gemakkelijk in onze situatie verplaatsen. Ik vraag me overigens af, waarom je uitgere kend op dit moment over die man be- gint. Wat zeg je? Omdat hij aan de deur staat. Juist, dat verklaart een hoop. Heeft u een momentje, dan zal ik eenst die man even weg helpen". Hij beent wilskrachtig door de ka mer en begint achter de tochtdeur een vriendelijke discussie, die woord voor woord glashelder doorkomt. Als hij even later hoofdschuddend terug komt, pakt hij een blikken bus van de schoorsteenmantel en keert hem bo ven de tafel om. Er rollen wat stui vers, centen en dubbeltjes over het kleed, die hij behendig voor de rand achterhaalt. „Laten we 'ns kijken hoe ver we komen met het potje onvoor zien", zegt hij, „dat is een vijftig, twee gulden, twee veertig en nog wat cen ten. Dat is dus niet genoeg. Hij grijpt een tweede, aanzienlijk kleinere bus van de schoorsteenmantel en roept opgeruimd: „We zullen nu ook de pot „reserven" moeten aanspreken". En met een handgebaar naar de bui tendeur: „Hij staat er op". Met een handvol munten loopt hij na vijf minuten in de richting van de buitendeur. Hij mompelt enkele volzinnen en komt terug met een kwitan tie, die hij zo klein mogelijk opvouwt en onder de bus „onvoorzien" schuift. „Er moet nu langzamerhand eens ie mand gaan bellen", zegt hij peinzend. „Iemand, die iets aparts wil bij zijn feestelijk diner. Ik kan hem twee maal drie kwartier beschaafd amuse ment bieden van zo'n tachtig liedjes en daar valt dus zeer eenvoudig een verantwoorde keus uit te maken. Ik kijk om me heen en ik heb weer een motief voor een nieuw liedje. Dat komt bij mij vanzelf. Ik lig van de zomer in de tuin en mijn oog valt op de schoorsteen, waar zo'n gek op staat. Tien minu ten later was de ballade van de gek geboren. Ik heb ook een origineel vi rus-lied over twee dametjes, die de a-griep hebben. Allemaal luchtige za ken op zijn middeleeuws gebracht. Ik laat me ook vaak inspireren door de figuren van Breughel. Door vreem de koboldjes rare verfrommelde wijf jes. Ik heb bijvoorbeeld een balla de gemaakt over de houterik van een man uit Wapserveen. Zoek alsjeblieft niks achter die plaatsnaam want ik heb hem alleen genomen, omdat hij zo lekker in het gehoor ligt. Die man heeft een houten been, dat hij verdob belt en als zijn vrouw later in Maar- heeze een biïjartkeu ziet van glim mend gepoetst mahonie roept ze: „Verrek, daar heeft mijn vader nog aan vastgezeten". Voordat ik nu mijn cape om doe en met u naar de hei ga voor een foto, wil ik nog even de vraag be antwoorden, hoe iemand er toe komt om troubadour te worden. U heeft hem nog niet gesteld, maar ik ge loof toch, dat het interview er een stuk beter door wordt. Allereerst wil ik een hardnekkig mis verstand uit de wereld helpen. U moet namelijk niet denken, dat ik voor troubadour gestudeeerd heb. Ik heb gewoon in de operaklas gezeten en als de oorlog er niet tussen was gekomen, stand ik nu waarschijnlijk in rok allerlei oratoria te zingen. U ziet dus, waar een oorlog al niet goed voor kan zijn. Ik heb oratoria na melijk altijd maar vervelende stijve toestanden gevonden. Toen het hele land na de inval van de Duitsers op zijn gat lag en niks meer goed functioneerde, ben ik op de fiets naar de boer gegaan om lied jes te zingen en voordrachten te hou den. Ik was een soort Tyl Uilenspie gel, die zich van niks en niemand iets aantrok en met een hoop verval ste papieren de Duitsers fijntjes be lazerde. In het begin daehit ik; dat het maar voor even was, maar in feite is toen mijn gekke leven begonnen. Ik vond dat troubadour spelen namelijk een verrukkelijke bezigheid. Akkoord je hebt als troubadour een beperkt pu bliek en ais je per se miljonair wil worden moet je geen draailier kopen en middeleeuwse ballades gaan zin gen. Maar voor een man, die al bar tevreden is met zijn vrijheid is het een kolossale oplossing. Ik denk wel eens: als mijn eigen va der me zo had kunnen zien, met die wijde Spaanse cape en die luit, mijn hemel, wat zou ie trots op me zijn ge weest. Vader was ook een wonderlij ke man, die 45 jaar op hetzelfde krukje staten heeft ingevuld voor het fonds ter ondersteuning en aanmoe diging van de gewapende dienst in Nederland. Ik heb als jongen veron derstelt dat hij het fonds zelf had verzonnen maar het bestond wel de gelijk. En al die jaren heeft hij plichtsge trouw op dat krukje gezeten en zijn tijd vol gemaakt. Dat moest ie wel, want hij had geen andere keus. Hij speelde aardig viool, de ouwe baas en zon dags ging hü vaak naar Loenersloot en Baambrugge om stillevens te schil deren. Maar voor zijn gezin had hij toch weer het fonds nodig. Weet u wanneer ik ohtdekt heb, dat hij een kunstenaar was? Toen ik op een dag zijn kantoortje binnenkwam en hij de klep van zijn lessenaar omhoog deed. Op dat moment begon er een speel doos te tingelen. Een geweldige man. Ik herinner me nu ook, dat hij een hoop over had voor zijn vrijheid. We woonden op de Reguliersgracht in Amsterdam in een oud, donker huis, dat aan het oog was onttrokken door een enorme boom. Als in het voorjaar de werklieden van de gemeente de takken snoeiden, poetste hij met de achterkant van zijn vest een gulden blinkend op en dat zei hij tegen mij: „Jongeman ga jij eens aan de heren vragen of ze een rond gat in de boom kunnen uitsparen" Hij vond het namelijk heerlijk om vanuit zijn leun stoel op het Frederiksplein te kijken. Zeg nu zelf, Als je de zoon bent van zo'n vader, mag je in je leven toch wel een paar risico's nemen." NABLOES (AP) De rijzige, beleefde Arabier zei op doffe, zakelijke toon: „Onze politiek is verzet tegen de Israëli's en wij hopen te winnen. Ik ben geko men om het verzet te organise ren en als ik hier uitkom zal ik de strijd voortzetten". De 31-jarige Libanese studenten leider Taisir Koeba had dit op een bijeenkomst van Palestijnen in een Arabische hoofdstad kunnen zeg gen maar in werkelijkheid sprak hij vrijuit binnen de muren van de gevangenis te Nabloes, het centra le huis van bewaring voor honder den door de Israëli's in bezette Arabische gebieden gevangengeno men Arabische verzetsstrijders. Koeba is 18 maanden geleden ge grepen na in Jeruzalem geïnfil treerd te zijn. Hij moet nog twee jaar zitten en kan evenals iedere andere gevangene zeggen wat hij wil. Een Israëlische bewaker stond zonder iets te doen in zijn na bijheid en schonk weinig aandacht aan het gesprek van Koeba met een verslaggever. De gevangenis te Nabloes, keu rig in orde gehouden en geurend naar zeep en knoflook, in vele op zichten een modelgevangenis. De Israëli's zijn zeer gesteld op be zoek van buitenlanders aan de in richting. Zij hopen dat deze zal be wijzen, dat zij als bezetters van 'n gebied dat zij in de oorlog van 1967 hebben veroverd, behoorlijk en mild optreden. Aan het bezoek van buitenlandse journalisten wordt weinig in de weg gelegd en zü vinden heel wei- nég bewijzen voor de juisthied van Arabische beweringen, dat de ge vangenis van Nabloes een kerker hol is waar wreedheden en folte ringen hoogtij vieren. In de vierkante khaki-kleurige gevangenis, een 100 jaar oud Turks gebouw dat vroeger een her berg is geweest, zijn 827 gevange nen ondergebracht onder wie 29 vrouwen, vertelde de 46-jarige di recteur van de gevangenis, Mi chael Golan. Van hen is 90 procent staatsge vaarlijk, de rest bestaat uit gewo ne misdadigers. De gevangenis staat in het ooste lijke gedeelte van Nabloes, een Jordaanse stad, die in de oorlog van 1967 met de rest van de weste lijke oever van de Jordaan in Isra ëlische handen is gevallen. Een recente bezichtiging begon met een kijkje in het vrouwenver blijf. Twee van de gevangenen hadden toestemming gekregen haar zuige lingen mee te nemen en voor deze werd moederlijk gezorgd door een kolossale bewaakster met een lui de stem. De vrouwen zatep in rijen in een grote goed verlichte cel stroken nylonplastic te knippen, waarvan afvalzakken worden ge maakt. De vrouwen maakten krij send bezwaar tegen het maken van foto's en smeten de celdeur dicht. In een kleine werkplaats, die de Israëli's in de gevangenis hebben ingericht om de gevangenen bezig te houden, waren ongeveer 70 Ara bieren voor het grootste deel tus sen de 20 en 30 jaar, druk bezig met het maken van de nylonzak- ken, die worden afgenomen door een Canadese onderneming. Een lange magere jongeman met vooruitstekende tanden praat te geanimeerd in het Arabisch met een gevangenenbewaarder en ver telde vervolgens aan de schrijver van dit artikel: „Ik ben tot levens lang veroordeeld. Ik ben in novem ber 1967 gevangen genomeiy en er van beschuldigd op bevel van El Fatah in Jemin op de westelijke oe ver een man gedood te hebben. Ik heb gezegd dat het niet waar was en dat zeg ik nog, maar mijn on dervragers, de Israëli, hebben mij geslagen en elektrische schok ken gegeven net zo lang tot ik ge dwongen was te bekennen". De 23-jarige Arabier, Walid MO' hammed Diab Qasrawen, sprak 'rt tvreemd mengsel van Arabisch,: Engels en 'n beetje Heebreeuws, dat, hü' had opgestoken in de gevange nis. De Israëlische cipier vertaal de het voor hem. „Wat hij vertelt is zün verhaal, het gaat mü niet aan", zei de ge vangenbewaarder. Qasrawen viel in: „Maar de be handeling hier is goed. Ik heb geen klachten". Aan de overkant van een voor bewaarders gereserveerd bonnen- plein was een andere groep werk lui bezig een bergplaats voor de nylonzakken te bouwen- Op een ander plein waren onder toezicht van twee in groene uniformen ge stoken bewaarders 60 Arabieren, die er allemaal gezond uitzagen ep gekleed waren in dikke broeken, truien en wollen mutsen, bezig met htm dagelijkse lichamelijke oefeningen. Aan de overkant van de exerci tieplaats begon de gevangenis van Nabloes op een echte gevangenis te lüken. Ér stond een dozün grote gemeenschappelij ke celten naast elkaar, somber en slecht verlicht. In elke cel zaten ongeveer 60 ge vangenen. Ieder had een mat van raffia, vijf dekens en enkele per soonlijke bezittingen. De matten lagen slechts weinige centimeters van elkaar. Tweemaal per maand mogen de gevangenen bezoek hebben en twee brieven ontvangen en twee schrij ven, maar in de vastenmaand van de Islam, Ramadan, zün vüf bezoe ken toegestaan. In de recreatiezaal van de be waarders waren drie Zwitserse ambtenaren van het internationa le Rode Kruis bezig gevangenen met klachten te verhoren. Deze gedelegeerden komen ge middeld tweemaal per maand en zü zeggen, dat zij de gevangene in volkomen afzondering kunnen spreken als hü dat wenst. Een blonde jonge Zwitser zat aan een tafel met een oude Arabier met een snor als eert fietsstuur. De oude man, Machmoed Attiya Chalil Aboe, zei: „In nrtjn cel zit ten 78 personen in plaats van de 62 die er per cel geacht worden te zijn. Ik kan geen ogenblik slapen". Chalil Aboe vertelde, dat hij een paar jaar geleden was gearres teerd in zijn woonplaats Hebron op de westelijke oever. Hü beweerde niet te weten waarvan hij werd be schuldigd en zei dat hij nooit was voorgeleid. „In Hebron hebben de lui van de geheime politie me on menselijk gefolteerd met lucifer houtjes", beweerde hij met een he se hoge stem. De man van het Rode Kruis, die beleefd weigerde zün naam te noe men, zei zonder erin te slagen zijti sarcasme te verbergen: „Het is volkomen wettig, een man hier een jaar te houden zónder dat hij wordt voorgeleid en een advocaat krijgt. Er bestaat een oude Britse nood wet, die dit toestaat en Israël heeft die overgenomen". De gevangenis te Nabloes is geen gevangenis voor de meest staatsgevaarlijk geachte perso nen en over het algemeen zitten er mensen wet straffen van ten hoog ste vijf jaar. Tot langere straffen veroordeelden worden onderge bracht in gevangenissen binnen 't eigenlüke Israël, ver vain onrusti ge gebieden. Er waren verwonderlijk weinig wapens - en cipiers - in de gevin gerds, ofschoon dé vier hoeken werden bewaakt vanuit hoog ge plaatste machinegeweernesten. Volgens de plaatsvervanger ge vangenisdirecteur, David Ben-Ha- roesj, is er geen enkele keer een poging gedaan om uit te breken en dat wordt ook niet verwacht. „Een gewone misdadiger zal waarschür.- lijk een misdadiger blüven, ook als bij hier zit en aan ontsnapping gaat denken, maar een saboteur, eenmaal veroordeeld, verzoent er zich mee in de gevangenis te blij ven". Een doodgraver vertelt zijn her inneringen, hij mijmert over de vrou wen die zijn leven hebben gedeeld en hem snel achtereen ontvielen of van hem wegliepen, hü peinst over zün vak, de wereld en de mensen,, nu eens ernstig dan weer met bittere humor, met hypocrisie en zelfironie, met een mengsel van gevoelens kort om die hem, hoewel niet sympathiek, toch zeer menselük maken. Deze Mémoires van een Doodgra ver, in vier hoofdstukken verdeeld, beslaan meer dan een derde van de gelüknamige verhalenbundel van de schrüfster Ton van Oudwük, die al eerder enkele romans publiceerde, die terecht de aandacht van de kri tiek trokken. De schrüfster heeft, zoals reeds uit de keus van dit eerste thema blükt, een grillige romantische geest, ze heeft gevoel voor het spookachtige, geheimzinnige en rare en voor men selijke gedragsüjnen die buiten het geijkte patroon vallen. Maar hoe dan ook, zij weet haar altüd wat zonder linge mensen als zodanig meestal voor ons waar te maken. Dank zü een wat cruë wüze van vertellen, die ze ongetwüfeld aan het goed beluis teren van de spreektaal te danken heeft. Ton van Oudwük, als zü niet zoals in de novelle „Hü kwam en hü ging" in het ietwat hoogdravende en lite raire vervalt, vertélt haar verhalen werkelijk. Alsof men om een haard vuur op een winteravond naar haar zit te luisteren en ze schrikt dus niet terug voor een anakoloet. Dat is een heden ten dage zeldzaam geworden manier van doen voor een schrüver (maar wel een zeer effectieve zoals uit het werk van auteurs als C. F. Raanuz of M-Y. Ben-Gavriêl kaïn blij ken) en daarom alleen al is het een vreugde haar te lezen en te beluis teren. De andere verhalen in deze bun del gaan o.a. over een ongetrouwd gebleven juffrouw voor wie het eeu wige telaat van haar leven eindelijk doorbreekt doordat ze de daad stelt alle door haar vader nagelaten klok ken in haar huis met een bül kapot te slaan, over Karei „Moeders Ka- rel" die gedurende zün halve le ven aan moeders rokken heeft ge hangen en tenslotte bij wijze van zelfbevrüding met een te grote dosis slaappillen haar dood bespoedigt. Soms weet de schrüfster de klip per van het al te bedachte en ge construeerde, het sentimentele ook, niet helemaal të vermijden. Maar als geheel een bundel met eigen toon en karakter en een flinke scheut galgen humor, die een krachtige smaak na laat Ton van Oudwijk: Mémoires van een Doodgraver (Uitg. Kosmos, Am sterdam/Antwerpen, prüs 6,90). WILLEM ENZINCK Op pagina 12 van Ed. Hoorniks ro man „De Vingerwüzing" lees ik: „Het is allemaal begonnen toen zijn broer werd begraven en hü in dat gat keek. Een oude wond, waarvan hü het bestaan vergeten was, ging weer open. Sindsdien heeft hij hem opengehouden, opzettelük. Net als in het concentratiekamp dat gat in zün been In dit citaat vinden we de twee be langrijkste motieven uit Hoorniks na oorlogse werk: dood en concentratie kamp. Na zün kampervaringen is de schrijver geobserveerd door de dood. Het is merkbaar in zün gedichten, het is duidelük het geval in zün eer ste roman „De Overlevende". In „De Vingerwijzing" treffen we de zelfde hoofdpersoon aan, Kuyl, „die zijn leven lang achter de dood had aangejaagd" en nu op zoek gaat naar het doodgaan van zijn moeder. Op zoek ook naar zijn eigen jeugd, die hij reconstrueert rond dat dood gaan, waaraan zijn vader schuld zou hebben, althans in zün verbeelding Suggestief wordt dat beschreven in een sterk aan Mulisch („Zelfportret met tulband") herrinnerende passa ge. „Beneden hoorde hij zijn vader praten, maar veel harder dan anders en met de hese en overslaande stem die hü kreeg als hü' kwaad was. Het jongetje stak de gang over naar de trap en boog zich over de leuning, die met een draai naar beneden in het donker verdween. Toen hij er een tijdje stond, zag hü de streep licht die de onderkant van de deur aan gaf waarachter hij zün vader te gen zijn moeder hoorde schreeuwen en vloeken Het verslag van zijn speurtocht naar het verleden bereikt een hoogte punt, vind ik, wanneer 'Kuyl in dé kamer van het vroeger ouderlijk huis is. Het huis wordt nu bewoond door een man met wie hü in Dachau was. Hü probeert daar zün nichtje te verleiden („Je hebt de ogen van mijn moeder"!) maar een beschamende impotentie doet hem zichzelf, zien, zoals ie in werkelijkheid is. Eros en dood vallen hier, zoals vaak, samen, wanneer de schreeuw van het gewonde meisje „verloren gaat in de overal weerklinkende, nooit meer eindigende doodskreet". De conclusie waartoe Hoornik zijn Kuyl laat komen zün niet büster o- vertuigend: „Ik had niet geboren moeten worden, denkt Kuyl. Ik heb haar hoop niet waargemaakt, haar belofte niet vervuld, en het altaar dat zij in zichzelf voor mij had opge richt, omvergehaald. Niet mijn va der heeft haar vermoofd, maar ik". Het is ondoenlijk de complete inhoud van deze zorgvuldige geschreven ro man naar waarde samen te vatten. „De Vingerwüzing" heet het boek. Inderdaad, het wemelt van de vin- gerwüzingen. En dat geeft het een geconstrueerd karakter, 't Is wel 'ns teveel van het goede. Ook het feit dat Hoornik in drie ge- stalten in dit boek optreedt maakt het niet bepaald „overtuigend" en geloofwaardig". Er is de hoofdper soon Kuyl, er is ten tweede de Kuyl- die-schrüft en reflecteert 'op wat Kuyl doet; en ten derde is er de schrijver zelf die in een verstandhou ding met de lezers (hij heeft 't ova: „we" en „ons") de beide Kuyls ga de slaat. Teveel konstruktie, menen wü, dit de leesbaarheid niet ten goede komt Wat niet wegneemt, dat er een voor ieder belangwekkende problematiek aan de orde wordt gesteld en dat, zoals we al zeiden, in heel zorgvuldig Nederlands. WILLEM VAN DER MER (Ed. Hoornik „De Vingerwüzing"; uitg. Meulenhoff n.v,; 8,90).

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1970 | | pagina 8