DE VRIJE ZEEUW
Maandag/dinsdag 23/24 december 1968
„Dank u wel mevrouw en tot de volgende week
maar weer, na de feestdagen."
Ze wachtte nog een moment. Mevrouw knikte
kort met een blik in haar ogen van, „waar wacht je
nog op."
Antje zette haar grote voet dwars en knikte ach
terwaarts terug.
„Gezegende Kerstdagen, mevrouw."
De deur viel dicht.
„Nee, ik ga naar de wintersport."
De snuit die mevrouw Van Slochteren zou trek
ken Mens, was dat lachen
Ze had in jaren niet zo gelachten.
Maar met de Kerstdagen bleef ze thuis. Kerst
mis ze zat heel stil.
Haar voeten in de oude pantoffels voor zich uit
gestrekt. Ze wilde Kerstmis maar liever vergeten.
Kerstmis moet je vieren met een heleboel mensen.
Zoals vroeger thuis, toen vader en moeder nog
leefden. Ach kom, wat zat ze te meieren. Ze ging
naar bed. Morgen om half negen moest ze weer
presene zijn bij het jonge gezinnetje. Het- enige
werkhuis waar ze graag kwam. Ze verdiende er
een gulden minder per uur, maar ze was daar vol
op mens. Gewoon, of ze erbij hoorde» Drie werk
huizen en alle drie verschillend. De rijke Van
Slochterens, dit jonge gezinnetje, en dan nog de
bandeloze troep waar ze het grootste gedeelte van
de week werkte. Die mensen hadden van alles te
veel. Te veel geld, te veel kinderen, te veel bab
bels. De moeder overheerste met haar harde, onte
vreden stem alles en iedereen. Ja, er is wat te koop
in de wereld!
„Ere zij God, in den Hoge Ze hoorde de klok
ken luiden.
Harder, steeds harder, tot ze met een schok wak
ker werd en klokgelui overging in het geluid van
de bel.
Ze lachte zacht toen ze zich over de stille lanen
verder haastte. Ze had plots het gevoel of zij de
meerdere was geweest. Of zij iets had, waar die
anderen niet aan toe kwamen. Ze liep recht naar
het gemeentehuis. Eindelijk was het zover.
Ze noemde haar naam.
Het ging zo vlug, dat ze nog eens in de tas moest
kijken toen ze buiten was. Ja, het document, het
kleine blauwe boekje, zat veilig in de tas. Het was
of ze groeide. Of ze niet meer Antje van der Berg
was, die altijd haar hand ophield, maar 'n ander
Met dit kleine boekje ging de hele wereld voor haar
open.
2JJE spron'g uit bed en sloeg een wollen omslag
doek om. Wie kwam daar zo vroeg? Vroeg
neen, zo vroeg was het niet. Ze had zich -erslapen.
Het was al licht. Wie had haar nodig?
Voor de deur stond de jonge man van haar derde
werkhuis.
„Ach Antje, neem me niet kwalijk dat ik zo hard
belde. Gelukkig dat je er bent. Zou je mee willen
gaan? Mijn vrouw jen de baby kan ieder ogen
blik geboren worden en de zuster is er nog niet."
„Jongen toch," zei ze in haar verbouwereerdheid
en duwde hem bijna hardhandig de deur uit. „Ga
maar vlug naar huis, ik ben zó klaar."
„Kom je direct, Antje?"
„Als u niet opschiet ben ik er nog eerder," zei ze.
Op straat schrok ze eerst terug voor deze werke
lijkheid. Ze wilde alles doen. Als het moest deed ze
het hele huis van boven tot beneden. Als ze maar
niet bij de bevalling moest helpen.
Als die zuster nu maar op tijd kwam. Haar handen
konden alles, behalve een kind vasthouden. Nee, dat
kon ze niet. Ze haastte zich verder.
De deur was al open vóór ze belde.
„En?"
„Alles is nog goed. De dokter komt straks terug."
„Ik zal overal wel voor zorgen," zei ze en hing
haar mantel op de kapstok. Ze ruimde de kamers
op, zette koffie, maakte het eten klaar, waar zij
alleen iets van at. Ze stond een ogenblik naast het
bed van de jonge vrouw en zei: „Ik wilde wel dat ik
u helpen kon, mevrouw."
„Jij helpt zo geweldig Antje. Alleen al dat je er
bent. Als ik jou toch niet had."
„Maak u maar nergens druk over," zei ze, „het zal
wel komen als het de tijd is."
Ze had het meest met de aanstaande vader te stel
len, die de hele dag voor haar voeten liep.
„Antje, wat denk je?"
„Ik denk niks," weerde ze af, „ik heb nooit een
kind gekregen."
Om vier uur liet ze de dokter binnen. Ze spiedde
angstig door het raam of de zuster al in aantocht
was.
QIT is een verhaal dat gisteren gebeurd is, en dat morgen weer gebeuren kan. Het gaat over een vrouw.
Een doodgewone vrouw, zoals er zovele zijn. U kunt haar overal ontmoeten. Eén van de levens die
langs ons gaan, iedere dag, en die toch een van ons zijn.
U groet haar misschien als ze langs u loopt. Of u groet haar niet. Ze is maar zo heel gewoon en ze Is pover
tjes gekleed. Ze sloft een beetje en ze helt naar één kant over, of ze voortdurend een zware last draagt. Dat
is ze. De heldin van ons verhaal.
.gINDELIJK, tegen vijven, was daar de zuster.
Een ferme vrouw in een blauw-grijze jurk en
een schort dat kraakte van de stijfsel.
„Ziezo, nu kan het gebeuren," zei ze.
„Ze weet het nog beter dan de dokter," snoof
Antje die. nu het wachten op de zuster voorbij was,
zich opeens overbodig ging voelen. „Zal ik maar
gaan, meneer?"
„Ach nee, Antje!"
Ze was ontroerd door zijn blik, die duidelijker dan
woorden zei: „Laat me niet alleen met die bazige
zuster."
Ze grinnikte. Nou ja, mannenEn het was
nog niet eens helemaal een man. Een aardige jon
gen, dat was het.
Om half zes. ze had met haar oor tegen het sleu
telgat staan luisteren, het eerste kreetje.
Ze rechtte haar rug en veegde een traan weg. Nou
nou, daar stond ze dan. Een jongen! Ze hoorde het
de dokter duidelijk zeggen.
Ze begon doelloos hier en daar iets op te ruimen,
tot de jonge vader haar het grote nieuws kwam
vertellen. Hij stond voor haar en zei enkel: „Het
is een jongen."
Ze knikte en het was of haar mond woorden sprak
die ze moest zeggen, buiten haar wil om. Ze greep
zijn hand en zei: „Gezegende Kerstdagen, samen."
Hij knikte stom.
Ze bleef tot de dokter weg was gegaan. Ze bleef
tot ze met haar eigen ogen het kind zag. De zuster
was ermee bezig.
Ze zag de kleine, spartelende beentjes. Zo klein
was alles en toch zo volmaakt.
„Houd hem maar even vast," zei de zuster en
duwde het kind in haar weerstrevende handen. Ze
sloot ze voorzichtig om het kind, bang hem pijn te
doen.
QIE avond na het eten, was daar eindelijk het
grote momentHet blanke formulier lag
voor haar op de uitgespreide krant
In de verte hoorde ze muziek uit het café in de
buurt. Ze bekeek de pasfoto's. Gek, het was net of
ze naar een ander keek. Toch gelukkig dat ze haar
nette jurk had aangetrokken. Dat kraagje stond
zo netjes Nou het formulier Aardig dat die man
al wat ingevuld had.
„Ogen grijs."
Grijs Hoe kwam die man daarbij Grijs Het
moest niet gekker worden Haar moeder had haar
blauwe jurkjes laten dragen omdat ze mooi kleur
den bij haar ogen. En Henk, haar eerste liefde, hij
had haar blauwe ogen bewonderd. Hoelang
was dat al geleden Ze tuurde voor zich uit en
zag het plotseling weer allemaal voor zich.
Een prachtige zomerdag, zij jong en vrolijk aan
de arm van die lange Henk. „Hé, Antje jij hebt
de mooiste blauwe ogen die ik ooit gezien heb," Ja,
dat had ie gezegd.
Grijze ogen Die man van de gemeente was niet
wijzer
Ze boog zich weer over het formulier. ..Haren
grijs."
Ze schoof haar stoel achteruit. Blond was ze. Ze
had lange, blonde vlechten gehad. Zo mooi
Ze slofte naar de spiegel. Lang stond ze ervoor.
Lang en verwonderd.
Ze knikte langzaam tegen haar spiegelbeeld. Gek,
dat je jezelf pas zag als je een formulier moest in
vullen. Grijze ogen, griis haar.
Ze trok haar schouders op. Wat gaf het alle
maal De Antje met de blauwe ogen en het blonde
haar, die zo vrolijk kon lachen, was een heel ande
re Antje dan die daar voor de spiegel stond.
Ze liep terug naar de tafel en zette moeizaam
haar naam onder het formulier. Daarna ging ze naar
bed.
Een paar dagen later bracht ze het formulier met
de foto's en het geld naar het gemeentehuis.
„Komt u over een week maar terug."
„Is de pas dan klaar vroeg ze.
De man keek op. „Ja hoor, dan kunt, u naar de
wintersport."
's Avonds sloeg ze de krant op. Een oude krant,
van enkele dagen terug, die ze van een van haar
mevrouwen mee kreeg.
Oud nieuws. Voor haar was het nieuw. Wat maak
ten die paar daagjes uit
Ze liet haar dikke, rode vinger langs de ad ver ten
tie-kolommen glijden. Daar had ze het. „Vlieg naa
de zon Garmisch-Partenidrchen. een van de klas
sieke wintersportplaatsen van Europa."
Ja, waarom zou ze minder doen „Negen berg
sporen, dertien skiliften, schaatsenrijden, curling
sleetochten, winterwandelingen. Gala-avonden."
Het was mode om 's winters met vacantie te gaar
Ze zou het kunnen doen. Met haar pas Naar Ga-
misch of naar Mittelwald of hoe die plaatsen moe',
ten heten die je zo moeilijk kon uitspreken.
Ondanks het vele werk ging de week langzaam
voorbij, veel te langzaam.
Er groeide een ontevredenheid in haar tegen het
komende Kerstfeest.
Waarom hoorde zij bij niemand Voor zulke
mensen als zij moest er geen Kerstfeest bestaan.
Het maakte alleen dat je je eigen armoede meer
voelde.
Het weer was koud en guur. Een hardnekkige
mist hing tussen de huizen en verhinderde zelfs
de straatverlichting om stralend door te breken.
Ze liep gehaast door de drukke winkelstraat en
deed snel enkele boodschappen.
„Goede kerstdagen", zei de winkelier. Ze keek
hem een ogenblik aan en trok haar neus op.
„Van 't zelfde", bromde ze.
fHUISGEKOMEN at ze snel een boterham. Het
boekje lag veilig in de la van 't kastje. Dat was
voor vanavond. Voor vanmiddag wachtten haar nog
vele plichten. Bij de familie De Blonk moest nog
heel wat gebeuren. Stoffen, boenen, dweilen
Een hels kabaal in het hele huis. Flarden muziek,
kijvende stemmen en boven alles uit de bevelende
stem van de moeder. Ze huiverde. Ook hier zou ze
geen Kerstfeest willen vieren. Haar gestamelde
groet ging verloren in een kakofonie van geluiden.
Ze borg het verdiende geld weg. De week was
voorbij. Morgen zou ze uitslapen. Morgen was het
de dag vóór het Kerstfeest. Twee dagen, hoe moest
ze ze doorkomen!
De pas, het was of hij was ontluisterd. Een pas
voor de wereld die ze nooit echt gebruiken zou. Kon
ze daar Kerstfeest mee vieren? Ze las 's avonds de
krant van drie dagen geleden. „Vele toeristen en
nelgrims maken zich op voor de jaarlijkse trek naar
Bethlehem."
Ze hield haar vinger bij het woord Bethlehem!
Daar was het Kind geboren! Hoeveel jaren was dat
geleden? Hoeveel eeuwen? Zo lang, dat het bijna
inwerkeli.ik werd.
Bethlehem. het bestond nog steeds. Na al die
:aren!
Ze stond op en liep naar het ladenkastje. Ze nam
'le pas in haar hand en legde hem open voor zich
"o de tafel. Ze ging weer zitten. Bethlehemze
ou daar nu zelf heen kunnen.
Met haar pas. Zelf naar de plaats waar de Here
geboren was.
Hoelang was het geleden dat ze las over Bethle
hem? Zou ze 't nog kunnen vinden? Natuurlijk.
Lucas twee. Hoe vaak had ze als kind gelezen. De
Bijbel lag onder in het kastje.
Ze legde hem naast de pas en zocht tot ze het
evangelie van Lucas had gevonden. „Ook Jozef trók
op van Galilea, uit de stad Nazareth, naar Judea
naar de stad van David, die Bethlehem heet
Ze droomde die nacht dat ze er was. Ze liep door
de smalle straten, ze knielde voor het Kind en ze
zong met de herders.
LS in een droom liep ze later op da stille straat.
Alle mensen waren nu in hun huizen. Zij ging
ook naar huis. Naar haar eigen kamer, waar ze ook
nu de muziek zou horen uit het café verderop. Ze
droeg in haar handen een kersttak en een halve cake
die de jonge moeder haar meegegeven had.
Een enkele auto gleed langs haar. Verder waren
de straten vreemd leeg. Ieder was klaar. Zij ook.
Voor het eerst na jaren was zij klaar om het Kind
te ontvangen. Voor het eerst na jaren had ze vrede
in haar hart. Alleen? Nee, ze schudde haar hoofd.
Ze liep langs een der grote hotels. Ze zag de lichten
en ze hoorde de vioolmuziek toen de grote deuren
een ogenblik open zoefden. Mensen, veel mensen
waren hier binnen om straks bij kaarslicht en een
goed diner het Kerstfeest te vieren.
„Die zijn eenzamer dan ik", dacht ze in een nieuw
begrijpen.
Ze keek naar het verlichte kruis op de kerk. Ze
zag het deze avond anders.
Een opgericht teken!
Dan was ze thuis.
De stilte van het kamertje. Voor haar, naast de
Bijbel, lag de kersttak en het paspoort dat haar de
weg gewezen had naar Bethlehem. „En zij kwamen
van verre
Zij was ook van verre gekomen. Ze bekeek haar
handen. Ruw en rood, gesprongen door het harde
werk. En tocher had een kind in gelegen. Op
de dag vóór Kerstmis. Had God haar willen zeggen:
..Ook voor jou, Antje, Is het Kind op de wereld ge
komen? Je bent nooit alleen. Ik ben bij je."
De kerkklokken begonnen te lulden. Ze luisterde
met opgeheven hoofd. Kerstmisook voor haar.
JEANETTE VAN LUIPEN—BRONWASSER
QE avond kroop voorbij. De muziek uit het cafc
jengelde de gebruikelijke wijsjes af.
Ze zou met Kerstmis naar de kerk kunnen gaan
laar was warmte en licht en daar waren mensen
Het leek wel of zij de enige was op de hele wereld
iie zich eenzaam voelde.
De volgende morgen deed ze haar werk automa-
isch. De voorbereidingen voor het Kerstfeest waren
n volle gang. Overal bloemen, dennen. Me-
■rouw was nog lastiger dan anders.
Meneer was thuis. Ze hoorde zijn deftige stem
oms ver, soms dichtbij. Hij-zag haar niet ais ze haas-
ig langs hem schoof. Die man zou haar geen goed-
'eestdagen toewensen. Hij had genoeg met zichzelf
»e stellen. Ze schrok van haar eigen gedachten.
Zou ze in dit gezin Kerstfeest willen vieren? In
feite waren ze eenzamer dan zij. Ieder leefde hie'
voor zichzelf. Ook die jongens, hoe kon het ooi-
anders met zo'n opvoeding.
„Antje, kom je eens even helpen?"
„Best mevrouw."
Ze stond op de trap en bevestigde de kerstklol;
op de plaats die mevrouw haar aanwees.
„Mooi zo'n klok," zei ze en frutselde wat aan hel
groen.
„Zo is het wel goed," zei mevrouw scherp. „Ik zal
blij zijn als alle rommel weer weg is."
„Stakker," dacht Antje terwijl ze van het trapje
kwam. Ze trok de kale mantel aan en knoopte het
doekje om.
„Hier is je geld, Antje."
JTE liep om de tafel heen en knikte.
„Jazeker, mevrouw Van Slochteren, ik zal u
een paar keer niet kunnen helpen.
„Ziek
Uit „Wij hebben zijn ster gezien"
Kerstverhalen. Uitg. J. N. Voorhoeve
Den Haag.