bi li Mil in ée zal\? At» »«n won3er van vaKmanscHap liig de kolossale dikke bruirte borstplaat achter het etalageraam Van de banketbakkerij op de hoek van het pleintje. Het was een hartvormige borstplaat en ze zag er zo smakelijk uit, dat niemand de etalage kon passeren zonder éven naar het kunststuk te kijken. Want bovenop het brosse suike ren hart was van marsepein de schimmel van Sintarklaas uitge beeld. Het dier zag er zo echt uit, dat niemand er verbaasd van zou hebben opgekeken als het plotse ling hinnikend overeind zou zijn gesprongen. Ook Mieke en Jan - acht en zeven jaar oud - drukten hun neuzen plat tegen 't etalage- raam om het grote wonder beter te kunnen zien. Twee minuten, drie, vijf minuten hadden ze zo al gestaan, zonder er genoeg van te krijgen. Af en toe schurkten ze beiden in de wat dunne jasjes, die maar nauwelijks beschutting bo den tegen de klamme kHte van de decemberavond. En al die tijd hadden ze geen woord gezegd. Totdat Jan tenslotte de stilte ver brak. „Jeminee, Miek", zei hij aar zelend, „als we die nou es voor moeder konden kopen. Wat zou ze déér blij mee zijn!". wet atet wat xe tn hem sag, maar soms, In zijn gelukkigste dromen, leek het hem of er tussen hen meer groei de dan wat gewone kameraadschap. Dat bleek naderhand, tot zijn grote blijdschap, ook zo te zijn. Het kwam tot „verkering" en daarna volgden een paar mooie maanden. Alles zou waarschijnlijk goed zijn blijven gaan, als Rudolf Fincke niet was gekomen. Fincke, stammend uit een zeer goede familie, jong, knap en op en top een heer, werd een jaar nadat Miep en Kees elkaar hadden le ren kennen in de directie van het be drijf, waarin zij werkten opgenomen. Hij kreeg vooral de technische kanten van de zaak onder zijn beheer en ui teraard betekende dat veel contact met KeeS. Dat ging van den beginne af aan niet zo heel goed. Fincke was nogal arrogant in zijn optreden tegen over het personeel en Kees, er zeer bepaalde denkbeelden over recht en onrecht op na houdend, stuitte dat zeer tegen de borst. Verdroeg hij die houding van zijn directeur al moeilijk, dat werd er niet beter op toen hij op een avond Miep in de auto van zijn directe chef zag zitten. Al de volgende dag maakte hij Miep, geprikkeld als hij was, een flinke scène en hoewel het menings verschil werd bijgelegd Miep hield stijf en strak vol dat het louter toe val was geweest, Fincke was haar ach terop gereden en had toen gevraagd of zij mee wilde rijden bleef er wat hangen tussen de twee Jonge men sen. DE BOM BARST Tenslotte was, na een bijzonder on plezierige scène met Fincke in het bij zij* van Miep, de bom gebarsten. Fincke had hem uitgemaakt voor een zure druif, die bovendien zijn plaats niet wist, en Kees had grote moeite gehad om zijn chef niet aan te vlie gen .Later, bij Miep thuis, had zij hem verweten niet taktisch te zijn. Het kom hem op den duur zijn baan- Hfl kende die Kinderen. Hfl wist, dat ze het dochtertje en :.oontje waren van Barend Vreden, een man die bij hem op de technische dienst werkte. Hjj had hen wel eens gezien als va der plotseling moest overwerken en zjj hem brood kwamen brengen. Van de man zelf wist hij overigens niet zo veel af. Alleen had Vreden hem nog maar een paar dagen geleden waar schijnlijk voor een lelijke val behoed. Dat was op een steiger van de nieuw bouw. Kees wandelde daar overheen toen plotseling een plank losschoot en hij zijn evenwicht verloor. Hij zou be slist een lelijke tuimeling hebben ge maakt als Vreden, die vlak bij hem stond, zijn jasje niet had kunnen pak ken. Bijna waren ze toen alle twee omlaag gegaan, maar Vreden was sterk en de steigerpaal die hij vast hield liet hij niet los. Kees had zijn redder de hand gedrukt, maar meer ook niet. Flnck stond beneden op hem te wachten. Toen hij daar straks die kinderen herkende, was hem dat bijna alweer vergeten voorval te binnen geschoten en kreeg een plannetje, dat in zijn hoofd was opgekomen, vastere vorm. „Waarom zou ik het niet doen", dacht hij en zonder verder aarzelen keerde hij zich om, liep naar de bak kerswinkel terug en kocht de kolos sale bruine borstplaat. Met nog een flinke doos sigaretten erbij haastte hij zich het pleintje weer op en zag de kinderen aan de overkant nog voor een andere etalage staan. Hij wacht te tot ze verder gingen en volgde hen toen op een afstand. Zo kwam hij in de Zandstraat en nadat hij de kinderen een van de hui zen daar had zien binnengaan, belde hij daar zelf aan. Een vrouw'van te gen de veertig deed hem open en liet hem een ogenblik later wat verbaasd binnen. In de kleine kamer zat Vre den in hemdsmouwen bij een sche merlamp in een krant te turen. De kinderen zaten in een hoek van de kamer en staarden al even verwon- MSeüe gasf eerst geen «antwoord» ver diept als ze nog was in het wonder daarbinnen; maar toen zei ze een beetje vinnig: „Doe niet zo gek, jóh. Die kost toch zeker wel..." en aarze lend stond ze zich even te beraden. „Tien gulden", vorste Jan, lang niet zeker van zijn zaak. „Tien, vast wel twintig", besliste lijn zusje. Jans blikken gingen mét nog meer ontzag terug naar de 'borst plaat en na nog even gekeken te heb ben, haalde hij zijn schouders op. „We hebben maar één gulden" zei hij, zich langzaam omkerend. Hij wil de weglopen, maar bedacht zich plot seling, keek zijn zusje nog even aan en aarzelende toen... „Zeg Miek, zou sinterklaas niet...?" Hij durfde blijk baar zijn eigen gedachte niet eens uit te spreken, maar zijn zusje had hem «1 begrepen. „Sinterklaas", spotte ze. „Och, Jóh, die bestaat toch zeker niet!" En na ook de laatste hoop van Jan wreed de bodem ingeslagen te hebben, sprong ze van de stoep en liep het pleintje op, gevolgd door haar tengere broer tje. Zich dwars door het overigens schaarse verkeer op het plein spoe dend, hadden de twee er geen erg in, dat een jongeman van omstreeks 25 jaar hen op korte afstand volgde. Hij had daar voor de winkel vlak bij Mieke en Jan gestaan. Ook hij had even bewonderend naar het kunstig baksel gekeken en hoorde daarbij on willekeurig het gesprekje tussen de kinderen. Vooral dat „...als we die nou es voor moeder konden kopen," had hem getroffen en hij had de kin. deren wat onderzoekender opgenomen. Hij zag best, dat ze er wat sjofeltjes uitzagen, en het had hem een tikje ontroerd toen hij dat joch, zo berus tend eigenlijk, had horen zeggen: „en wij hebben maar één gulden..." Toen ze wegliepen, was ook hij ver der gelopen .zonder vaste bedoeling overigens, de kleine figuurtjes in het oog houdend. Hij dacht terug aan zijn eigen jeugd. Die was ook niet zo rooskleurig geweest. Vader en moe der hadden met hard werken in hun bescheiden zaakje en met veel over leg zijn studie kunnen betalen. Hij had hard moeten blokken, maar het ging •Uemaal wel. Hij had nu eenmaal een goed verstand, liep met prima resul taten na de lagere school de ulo af om daarna de Middelbaar Technische school te gaan volgen. Hij beëindig de zijn studie met goede cijfers en kreeg meteen een baan als hoofd van de technische dienst bij een opkomend bedrijf in dit stadje. En toen hij dan zowat was waar zijn ouders hem hadden willen heb ben, waren zij in een tijd van een jaar allebei overleden. Dat had hem veel verdriet gegeven .Zij lagen be graven in zijn geboorteplaats, in het noorden van het land, terwijl hij hier in het. westen in de kost was. Vee! vriend?) kreeg hij door zijn wat stug ge, noordelijke karakter niet gauw en na de dood van zijn ouders voelde hij zich heel eenzaam. TOEN KWAM MIEP IN ZIJN LEVEN Toen was Mie». -"komen. Miep werd directie-secretaresse bij het bedrijf waar Kees Aukes werkte. Ze was slank, knap en sprak drie talen. Ze was een jaar jonger dan Kees en op een personeelsavond van het bedrijf hadden ze elkaar wat beter leren ken nen. Ze wist dat hij zijn ouders zo kort achter elkaar had verloren; wist dat hij hier in het westen nog niet veel aansluiting had knnnen vinden en was hartelijk voor hem. Lang duur de het daarna niet of ze nodigde hem uit voor een avondje bi) haar thuis Daar was het rustig en goed en Kees voelde rich hoe langer hoe meer tot het Meisje aangetrokken. Hi) begreep tje kosten, want zij had in de direc tiekamer horen zeggen, dat het zo toch eigenlijk niet langer ging... Kees was daar, geplaagd ook door een ge voel van eigen schuld, dat hij niet wilde toegeven, nog bokkiger tegenin gegaan. Het werd bij Miep een heel stijve visite met een zeer koel af scheid en toen hij eenmaal op zijn kamer was, had hij Miep meteen een brief geschreven, die hij ook direct op de post had gebracht. Later wist hij nooit goed meer wat er allemaal in had gestaan. Maar één regel had hij onthouden: „Als je Fincke een betere partij vind dan zo'n boer als ik, ga je je gang maar..." Dat had hij geschreven en Miep had trots genoeg om daar de consequenties uit te trekken. Toen hij de volgende dag bij de di rectie moest zijn en door haar kamer liep, had ze niet eens opgekeken, ter wijl ze hem toch vast wel had ge zien. Het was uit tussen de twee en hoewel Kees zich eerst nog een flin ke jongen vond, voelde hij al heel gauw hoe leeg zijn leven zonder vader en moeder, en vooral zonder Miep was geworden. Dat was allemaal twee maanden ge leden gebeurd. In die tussentijd was er op zijn werk weinig veranderd Kees was rusteloos geworden. Op zijn tamer hield hij het nooit lang uit. Hij wierf, net als deze avond voor sin- erklaas, vaak alleen op straat en zat soms in een café over eer. kop koffie Nu Uep hij dan achter die twee-kin deren aan, eigenlijk zonder te weten waarom. Of eigenlijk wist hij het wel. flerd naar de binnenkomende als va der Vreden zelf, die, toen hij Kees herkende, vlug opstond en een stoel aanbood. „Ja," begon Kees, niet erg op zijn gemak met het pak in zijn handen plaatsnemend, „u zult zich wel afvra gen wat ik hier kom doen, Vreden". Hij zette het pak op tafel, keek er even naar en vervolgde toen, zich tot mevrouw Vreden wendend: „Ziet u, ik weet niet of uw man het verteld heeft, .maar hij heeft me deze week waarschijnlijk het leven gered. Weet u nog wel Barend, van donderdag?" Ja, Barend Vreden wist het nog, maar hij en zijn vrouw keken toch heel verwonderd toen Kees het pak openmaakte en de Inhoud overhandig de. „Dat had u nog van me tegoed Barend", zei hij en lette op de kin deren, die met open monden van ver bazing naar de nog pas zo door hen bewonderde kolossale borstplaat keken. Even later geurden de sigaren en dampte de koffie, die moeder Vreden haastig had klaargemaakt. Kees vond het hier ondanks, of misschien wei juist dóór de eenvoud die het inte rieur van de kamer uitademde, ge zellig en goed. Heel wat beter dan zijn eigen vrijgezellenhok, waar een portret van de tante van zijn hospita'' zwager zijn enige „aanspraak" vorm den. Hij dacht aan de knusse huisk» mer thuis bij vader en moeder er schrok haast toen hij, onder wat ge praat over koetjes en kalfjes op ziji horloge kijkend, merkte, dat het bijna zes uur was. Mevrouw Borger, waar hij zijn kamer had, zou al met het «ften op hem wachten. „DAAR KOMT SINTERKLAAS" Juist zou hij vertrekken, toen de bel van de voordeur ging. Moeder Vreden liep het portaal in en een ogenblik later klonken vreemde stemmen in de gang. Toen zwaaide de deur open en achter het stralende gezicht van me vrouw Vreden kwam een wonderlijke gestalte binnen. Kees zag een rode, met hermelijn afgezette mantel en een rond, vriendelijk gezicht, waarvan een sneeuwwitte baard afhing en waarbo ven een prachtige mijter stond. „Daar is waarachtig sinterklaas, jongens" riep moeder Vreden opgewonden naar de kinderen, die van schrik over deze plotselinge verschijning hun stem ver loren hadden. Sinterklaas, want hij was het inder daad, deed een paar stappen de ka mer in en zette een pakket, dat hij achter zijn rug had gehouden, op ta fel. Toen gingen zijn ogen de kamer rond en zag hij Kees. Het was of de houding van de oude man even verstrakte en als het niet zo sche merig was geweest in het vertrek, zou men gezien hebben hoe een hoogrode kleur over het gelaat van de sprook jesfiguur trok. Hij aarzelde even, maar pakte dan toch de stoel, die vader Vreden hem aanbood, en ging zitten. Een ogenblik viel er stilte in de kamer. Het ge zin van Barend Vreden was onder de indruk van dit onverwachte bezoek. Jan en Mieke keken met grote ogen naar de man in de rode mantel, Ba rend vroeg zich af of hij sinterklaas een sigaar kon aanbieden en moeder schutterde zenuwachtig met de kof fiepot. Kees intussen, wenste zich mijlen ver. Toen hij het vreemde bezoek zag komen, herinnerde hij zich plotseling, dat het bedrijf sinterklaaspakketten zou uitreiken aan het personeel. Hij had in de schemering buiten de kleine be stelwagen van de firma zien staan en dus kon het niet anders of de man in de rode mantel moest iemand van de firma zijn. „Maar wie is het in vredesnaam", vroeg Kees zich af. Er was iets bekends in die figuur, maar dat was dan ook alles. Een ogenblik later wist hij echter met paniekerige zekerheid wie daar voor sinterklaas speelde. De man had zich ,na een wat pijnlijke stilte tot moeder Vreden gewend en vroeg met wat verdraaide stem inlichtingen over de kinderen. Kees was bij de eerste klanken van die stem al bijna van zijn stoel opgesprongen. Hij kende dat geluld maar al te goed, ook al dééd de vreemdeling nog zo zijn best om er een zware mannelijke klank in te brengen .Kees wist onmiddellijk, dat hier een vrouw voor hem zat en dat die vrouw niemand anders was dan... Miep! „Zo zo", zei de figuur in de rode mantel, „dus mijnheer Aukes is be zig mij concurrentie aan te doen?" Hij richtte zijn ogen op Kees en het was of er onder zijn snor een klein glimlachje groeide. „Ja, ik heb mijn heer vroeger al eens ontmoet", ging hij verder. „Hij was toen natuurlijk nog klein, maar het was toen ook al een goede jongen. Een beetje drif tig soms en wat achterdochtig ook, terwijl daar toch vaak helemaal geen reden voor was. Maar in zijn hart was hij een leuke knaap, die ik graag mocht..." Vader en moeder Vreden luisterden glimlachend naar de woorden van de Sint, maar Kees voelde het zweet op zijn voorhoofd komen. „Wat wil ze van me", dacht hij en snakte er naar die gekke baard en snor van haar gezicht te trekken. Achter al die wol kon hij onmogelijk zien wat ee nu werkelijk bedoelde. De Sint stond op. De auto wachtte bulten en er viel nog veel te doen. Hij gaf vader en moeder Vreden een hand en keek toen verbaasd naar klei ne Miek, die met betraande ogen in een kamerhoek stond. „Wat is er met jou Mieke", vroeg de grijsaard, ter wijl hij een hand op haar hoofd leg de. Mieke hief wat schuw haar ogen naar hem op, snikte wat en stamel de :„En nou heb ik straks nog tegen Jan gezegd, dat u helemaal niet eens bestond..." De Sint glimlachte alleen maar en zei toen zacht. Dat hindert niet Mie ke, ik ben als Sint immers gewend om veel te vergeven. De mensen zeg-« gen zo vaak dingen, waar ze spijt van hebben. Dat is niet zo erg, als ze later dan maar net zo moedig zijn als jij en durven bekennen dat ze on gelijk hebben gehad. Dan komt meestal alles weer goed..." Tijdens de laatste woorden van Ac oude man waren zijn ogen naar Kees gegaan; toen wuifde hij bisschoppe lijk met een hand en stapte de deur uit. ZIJN LAATSTE KANS Kees stond hem in hevige tweestrijd na te staren. Dit was misschien zijn laatste kans om Miep weer terug te krijgen en zij had het hem nu zelf gemakkelijk gemaakt. Aarzelend deed hij een paar stappen naar de deur, bleef weer een ogenblik staan en ren de toen, zonder afscheid van de fa milie Vreden te nemen, de straat op. Achter de bestelwagen stond een glan zende luxe slee, waarvan de chauffeur juist het portier achter de Sint wil de sluiten toen hij opzij werd gedrukt door een jongeman, die de wagen haas tig binnenviel en zich naast de figuur in de rode mantel op de achterbank liet vallen. Beteuterd stond de chauffeur een ogenblik naar de dichtgetrokken deur te kijken, toen bukte hij zich om het portier weer te openen en de indrin ger hardhandig te verwijderen. Hü kwam echter niet verder dan een blik door het portierraampje; wat hij daar binnen zag, sloeg hem met stomheid. De Sint lag in de armen van de vreemde jongeman. Zijn baard hing achterop zijn rug en zijn snor kleefde op zijn voorhoofd. Wat er verder nog gebeurde, kon de ontzette chauffeur niet zien, want een rode mantel werd over twee dicht bijeengestoken hoof den getrokken. Later zijn de andere pakketten tocb nog ter bestemder plaatse gekomen. Dat ging echter vlotter dan vóór'bet bezoek aan de familie Vreden. 'Want nu werd de vriendelijke grijsaard in de rode mantel geassisteerd door een stralende jongeman, die de pakjes droeg... Waarom waren we vroeger allemaal zo bang voor Sinterklaas? Dat is eigenlijk lieeJ erg duidelijk: onze ouders hadden ons wijsgemaakt, dat we in de zak gingen, als we stout waren geweest. In de zak mee naar Spanje. Daar werd je, volgens zeggen, in een donker hok met tralies gestopt. Je kreeg niets te eten en te drinken dan droog brood en water. En of je ooit weer naar je vader en moeder terug mocht, bleef een vraag, die niemand kon beantwoorden. Het nare was, dat we eigenlijk allemaal in de piepzak zaten tegen Sinterklaastijd. Want de Sint had - ook alweer volgens zeggen een „gouden boek van goed en kwaad". In dat boek zaten witte en zwarte bladzijden. Op de witte bladzijden werd van ieder kind precies opgeschreven, .vat hij in de loop van bet jaar allemaal voor „goeds" had gedaan. En op de zwarte bladzijden werd genoteerd wat er fout was gegaan. Hoe Sint dat allemaal wist, werd ons niet verteld, maar we geloofden er nu eenmaal aan. En dus waren we bang als het tegen 5 december liep. Want we zaten allemaal goed fout, dat was wel duidelijk. Tegenwoordig wordt er niet veel meer gesmoesd over „het gouden boek van goed en kwaad." Piet mag dan wel met de zak lopen te zwaaien, maar welk kind kent ook maar één ander kind, dat de laatste jaren is meegenomen naar Spanje? De oplossing van het raadsel is heel eenvoudig: er gaan geen kinderen meer in de zak. Waarom niet? Dat zit zo: Oorspronkelijk hadden Sint en Riet dat heel netjes samen uitgeknob- beld. Wie zoet was kreeg lekkers uit de zak, en stoute kinderen gingen dan in de zak mee naar Spanje. Het leek een waterdichte zaak, maar het viel niet mee. Want je kon die kinderen niet in de zak stoppen als die nog half vol lekkers zat. Dan hadden ze natuurlijk de tijd van hun leven, aten hun bulk rond en voor de echte „zoeterds" was er straks niks meer in. Piet kwam toen op het idee van een „stoute" en een „goeie" zak. In de goeie zat het lekkers, ln de stoute zouden de stoute kinderen gaan. Sint schudde bedenkelijk het hoofd, maar Piet vond het zo'n goed idee, dat hij het toch eens wilde proberen. Dat is al 'n hele tijd geleden. Goed, ze wisten een gezin en daar was een stout kind. Jan Dik heette hij. Hij was „bijzonder stout", want hij geloofde niet aan Sinterklaas. En toen zijn zusje een wortel voor het paard in haar schoen had gestopt, was die de volgende morgen wel verdwenen, maar in Jans maag! Dat vond Piet het toppunt! Een wortel voor het paard van Sint zó maar opeten! Hij was zo boos, dat Sint er geen woord tegenin kon brengen. En het besluit werd genomen: Jan zou in de zak. HET LACHEN VERGING JAN GAUW Die avond, toen Sint en Piet in staatsie in het gezin Dik arriveerden, zongen alle kinderen de schoonste liederen. Alleen Jan zat grinnikend in een hoek. Hi) geloofde er niet in. Hij zong niet mee. Maar al heel gauw lachte hij niet meer. Piet greep hem in zijn kraag en voor hij wist wat er met hem gebeurde, zat hij in de zak. Moeder Dik huilde hete tranen, maar vader Dik dacht, dat het wel eens goed zou zijn voor de rekel. Die kon dan meteen een beetje Spaans leren. Piet nam de zak op zijn rug en trok een lelijk gezicht. Want hoewel Piet zeer sterk is, was het een hele sjouw. En Jan spartelde nogal. Zo ging het weer het dak op. Piet had de zwaarste nacht van zijn leven. Anders wipte hij vrolijk over de pannen, dan was de zak leeg en gingen ze huistoe, maar nu liep hij met een zware zak, die allerlei rare bewegingen maakte op zijn rug. Sint keek af en toe om, waar hij bleef. Maar als Piet dacht dat hij in elkaar zou zakken, dacht hij aan de wortel en dat gaf hem kracht. Toen de Sint in zijn hotel was aangekomen, ging de zak los en werd Jan er uit gehesen. Want, zei Sint, je kunt die jongen niet almaar in die zak laten tot we in Spanje zijn. Nu, dat begreep Piet ook wel. En hij moest nog te eten hebben óók! Nu was er nogal wat snoep gebleven, want er waren een paar zoete kinderen verhuisd, en van armoe moest men Jan maar voeden met taai- taal, speculaas, fondant, marsepein en al dat lekkers. Jan kreeg veel meer dan zijn broertjes en zusjes hadden gehad en liet het zich goed smaken. „En als we op de boot zijn," zei Sint, „kan die jongen óók niet almaar in de zak blijven." „Welnee", zei Plet, „hij moet de stuurman helpen, voor straf!" „Hal" riep Jan. Dót was een vooruitzicht: Hij had nog nooit gevaren. En nu op een boot naar Spanje. En de stuurman helpen! Hij wou best! Dat mocht van hem wel. HIJ ZAL WEL ANDERS PIEPEN De volgende morgen, toen Jan zich te goed zat tewioen aan een stuk amandelspeculaas, hadden Sint en Piet een apartje. „Je ziet, waarde Piet," zei Sint, „het haalt niets uit. Over de schrik is hij al heen. Hij eet zijn buik rond aan snoep, hij krijgt meer dan alle zoete kinderen bij elkaar. En hij is dolgelukkig, dat hij op de boot mee naar Spanje gaat." „Hij zal wel anders piepen," zei Piet, „als hij in Spanje de hele dag aardappels moet schillen en die eten zonder zout." Maar het klonk niet alsof hij het zelf geloofde. „Hij schilt vast veel te dik," vreesde Sint. En ten einde raad had de goede bisschop een gesprek onder vier ogen met Jan. Hij hoopte, dat Jan nu genezen was van zijn ongeloof. Nu, dat was gebeurd. Jan had nu zelf gezien, dat Sint en Piet toch wel echt bestonden. En hij voelde zich zo plezierig met al dat lekkers om hem heen, dat hij helemaal niet brutaal meer was. Hij begon zelfs verdrietig te huilen toen Sint zei, dat zijn „zonden hem vergeven waren" en hij niet mee hoefde naar Spanje, maar weer naar huis terug mocht. Sint en Piet hadden nog goed veel moeite hem kwijt te raken. En een grote zak met lekkers moest hem troosten. „Nooit meer stoute kinderen in de zak," zei Piet opgelucht, toen ze hem wuivend de hoek om zagen gaan. Toen ze volgend jaar weer bij de familie Dik kwamen, deed Jan zelf de deur open. Hij was het hele jaar door stink- ondeugend geweest. Veel ondeugender dan alle voorafgaande jaren bij elkaar. En met opzet. Hij had er echt naar toe gewerkt weer meegenomen te worden in de zak. Want dat was hem bar goed bevallen. En toen Sinterklaas ten slotte het huis verliet zonder Piet opdracht te geven Jan in de zak te stoppen, vroeg de vlegel zelfs, of hij „alsjeblieft" mee mocht. Sinterklaas keek Piet aan, maar Piet keek op dezelfde manier terug. Ze wisten er kennelijk geen raad mee. En toen Jan bleef aanhouden, zei Piet, dat hij eerst nog naar een paar andere gezinnen toe moest, maar dat hij terug zou komen als zijn zak leeg was. Daar nam Jan genoegen mee. En hij ging geduldig zitten wachten. Maar tot nu toe (het is al jaren geleden gebeurd) hebben Piet noch Sint zich ooit meer bij de familie Dik laten zien.

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1968 | | pagina 11