bi li
Mil
in ée zal\?
At» »«n won3er van vaKmanscHap
liig de kolossale dikke bruirte
borstplaat achter het etalageraam
Van de banketbakkerij op de hoek
van het pleintje. Het was een
hartvormige borstplaat en ze zag
er zo smakelijk uit, dat niemand
de etalage kon passeren zonder
éven naar het kunststuk te kijken.
Want bovenop het brosse suike
ren hart was van marsepein de
schimmel van Sintarklaas uitge
beeld. Het dier zag er zo echt uit,
dat niemand er verbaasd van zou
hebben opgekeken als het plotse
ling hinnikend overeind zou zijn
gesprongen. Ook Mieke en Jan -
acht en zeven jaar oud - drukten
hun neuzen plat tegen 't etalage-
raam om het grote wonder beter
te kunnen zien. Twee minuten,
drie, vijf minuten hadden ze zo al
gestaan, zonder er genoeg van te
krijgen. Af en toe schurkten ze
beiden in de wat dunne jasjes, die
maar nauwelijks beschutting bo
den tegen de klamme kHte van de
decemberavond. En al die tijd
hadden ze geen woord gezegd.
Totdat Jan tenslotte de stilte ver
brak. „Jeminee, Miek", zei hij aar
zelend, „als we die nou es voor
moeder konden kopen. Wat zou
ze déér blij mee zijn!".
wet atet wat xe tn hem sag, maar
soms, In zijn gelukkigste dromen, leek
het hem of er tussen hen meer groei
de dan wat gewone kameraadschap.
Dat bleek naderhand, tot zijn grote
blijdschap, ook zo te zijn. Het kwam
tot „verkering" en daarna volgden een
paar mooie maanden.
Alles zou waarschijnlijk goed zijn
blijven gaan, als Rudolf Fincke niet
was gekomen. Fincke, stammend uit
een zeer goede familie, jong, knap en
op en top een heer, werd een jaar
nadat Miep en Kees elkaar hadden le
ren kennen in de directie van het be
drijf, waarin zij werkten opgenomen.
Hij kreeg vooral de technische kanten
van de zaak onder zijn beheer en ui
teraard betekende dat veel contact met
KeeS. Dat ging van den beginne af
aan niet zo heel goed. Fincke was
nogal arrogant in zijn optreden tegen
over het personeel en Kees, er zeer
bepaalde denkbeelden over recht en
onrecht op na houdend, stuitte dat
zeer tegen de borst.
Verdroeg hij die houding van zijn
directeur al moeilijk, dat werd er niet
beter op toen hij op een avond Miep
in de auto van zijn directe chef zag
zitten. Al de volgende dag maakte hij
Miep, geprikkeld als hij was, een
flinke scène en hoewel het menings
verschil werd bijgelegd Miep hield
stijf en strak vol dat het louter toe
val was geweest, Fincke was haar ach
terop gereden en had toen gevraagd
of zij mee wilde rijden bleef er
wat hangen tussen de twee Jonge men
sen.
DE BOM BARST
Tenslotte was, na een bijzonder on
plezierige scène met Fincke in het bij
zij* van Miep, de bom gebarsten.
Fincke had hem uitgemaakt voor een
zure druif, die bovendien zijn plaats
niet wist, en Kees had grote moeite
gehad om zijn chef niet aan te vlie
gen .Later, bij Miep thuis, had zij
hem verweten niet taktisch te zijn.
Het kom hem op den duur zijn baan-
Hfl kende die Kinderen. Hfl wist, dat
ze het dochtertje en :.oontje waren
van Barend Vreden, een man die bij
hem op de technische dienst werkte.
Hjj had hen wel eens gezien als va
der plotseling moest overwerken en zjj
hem brood kwamen brengen. Van de
man zelf wist hij overigens niet zo
veel af. Alleen had Vreden hem nog
maar een paar dagen geleden waar
schijnlijk voor een lelijke val behoed.
Dat was op een steiger van de nieuw
bouw. Kees wandelde daar overheen
toen plotseling een plank losschoot en
hij zijn evenwicht verloor. Hij zou be
slist een lelijke tuimeling hebben ge
maakt als Vreden, die vlak bij hem
stond, zijn jasje niet had kunnen pak
ken. Bijna waren ze toen alle twee
omlaag gegaan, maar Vreden was
sterk en de steigerpaal die hij vast
hield liet hij niet los. Kees had zijn
redder de hand gedrukt, maar meer
ook niet. Flnck stond beneden op hem
te wachten.
Toen hij daar straks die kinderen
herkende, was hem dat bijna alweer
vergeten voorval te binnen geschoten
en kreeg een plannetje, dat in zijn
hoofd was opgekomen, vastere vorm.
„Waarom zou ik het niet doen",
dacht hij en zonder verder aarzelen
keerde hij zich om, liep naar de bak
kerswinkel terug en kocht de kolos
sale bruine borstplaat. Met nog een
flinke doos sigaretten erbij haastte hij
zich het pleintje weer op en zag de
kinderen aan de overkant nog voor
een andere etalage staan. Hij wacht
te tot ze verder gingen en volgde hen
toen op een afstand.
Zo kwam hij in de Zandstraat en
nadat hij de kinderen een van de hui
zen daar had zien binnengaan, belde
hij daar zelf aan. Een vrouw'van te
gen de veertig deed hem open en liet
hem een ogenblik later wat verbaasd
binnen. In de kleine kamer zat Vre
den in hemdsmouwen bij een sche
merlamp in een krant te turen. De
kinderen zaten in een hoek van de
kamer en staarden al even verwon-
MSeüe gasf eerst geen «antwoord» ver
diept als ze nog was in het wonder
daarbinnen; maar toen zei ze een
beetje vinnig: „Doe niet zo gek, jóh.
Die kost toch zeker wel..." en aarze
lend stond ze zich even te beraden.
„Tien gulden", vorste Jan, lang
niet zeker van zijn zaak.
„Tien, vast wel twintig", besliste
lijn zusje. Jans blikken gingen mét
nog meer ontzag terug naar de 'borst
plaat en na nog even gekeken te heb
ben, haalde hij zijn schouders op.
„We hebben maar één gulden" zei
hij, zich langzaam omkerend. Hij wil
de weglopen, maar bedacht zich plot
seling, keek zijn zusje nog even aan
en aarzelende toen... „Zeg Miek, zou
sinterklaas niet...?" Hij durfde blijk
baar zijn eigen gedachte niet eens uit
te spreken, maar zijn zusje had hem
«1 begrepen.
„Sinterklaas", spotte ze. „Och, Jóh,
die bestaat toch zeker niet!" En na
ook de laatste hoop van Jan wreed
de bodem ingeslagen te hebben, sprong
ze van de stoep en liep het pleintje
op, gevolgd door haar tengere broer
tje. Zich dwars door het overigens
schaarse verkeer op het plein spoe
dend, hadden de twee er geen erg
in, dat een jongeman van omstreeks
25 jaar hen op korte afstand volgde.
Hij had daar voor de winkel vlak bij
Mieke en Jan gestaan. Ook hij had
even bewonderend naar het kunstig
baksel gekeken en hoorde daarbij on
willekeurig het gesprekje tussen de
kinderen. Vooral dat „...als we die
nou es voor moeder konden kopen,"
had hem getroffen en hij had de kin.
deren wat onderzoekender opgenomen.
Hij zag best, dat ze er wat sjofeltjes
uitzagen, en het had hem een tikje
ontroerd toen hij dat joch, zo berus
tend eigenlijk, had horen zeggen: „en
wij hebben maar één gulden..."
Toen ze wegliepen, was ook hij ver
der gelopen .zonder vaste bedoeling
overigens, de kleine figuurtjes in het
oog houdend. Hij dacht terug aan zijn
eigen jeugd. Die was ook niet zo
rooskleurig geweest. Vader en moe
der hadden met hard werken in hun
bescheiden zaakje en met veel over
leg zijn studie kunnen betalen. Hij had
hard moeten blokken, maar het ging
•Uemaal wel. Hij had nu eenmaal een
goed verstand, liep met prima resul
taten na de lagere school de ulo af
om daarna de Middelbaar Technische
school te gaan volgen. Hij beëindig
de zijn studie met goede cijfers en
kreeg meteen een baan als hoofd van
de technische dienst bij een opkomend
bedrijf in dit stadje.
En toen hij dan zowat was waar
zijn ouders hem hadden willen heb
ben, waren zij in een tijd van een
jaar allebei overleden. Dat had hem
veel verdriet gegeven .Zij lagen be
graven in zijn geboorteplaats, in het
noorden van het land, terwijl hij hier
in het. westen in de kost was. Vee!
vriend?) kreeg hij door zijn wat stug
ge, noordelijke karakter niet gauw en
na de dood van zijn ouders voelde
hij zich heel eenzaam.
TOEN KWAM MIEP
IN ZIJN LEVEN
Toen was Mie». -"komen. Miep werd
directie-secretaresse bij het bedrijf
waar Kees Aukes werkte. Ze was
slank, knap en sprak drie talen. Ze
was een jaar jonger dan Kees en op
een personeelsavond van het bedrijf
hadden ze elkaar wat beter leren ken
nen. Ze wist dat hij zijn ouders zo
kort achter elkaar had verloren; wist
dat hij hier in het westen nog niet
veel aansluiting had knnnen vinden
en was hartelijk voor hem. Lang duur
de het daarna niet of ze nodigde hem
uit voor een avondje bi) haar thuis
Daar was het rustig en goed en Kees
voelde rich hoe langer hoe meer tot
het Meisje aangetrokken. Hi) begreep
tje kosten, want zij had in de direc
tiekamer horen zeggen, dat het zo
toch eigenlijk niet langer ging... Kees
was daar, geplaagd ook door een ge
voel van eigen schuld, dat hij niet
wilde toegeven, nog bokkiger tegenin
gegaan. Het werd bij Miep een heel
stijve visite met een zeer koel af
scheid en toen hij eenmaal op zijn
kamer was, had hij Miep meteen een
brief geschreven, die hij ook direct
op de post had gebracht.
Later wist hij nooit goed meer wat
er allemaal in had gestaan. Maar één
regel had hij onthouden: „Als je Fincke
een betere partij vind dan zo'n boer
als ik, ga je je gang maar..." Dat
had hij geschreven en Miep had trots
genoeg om daar de consequenties uit
te trekken.
Toen hij de volgende dag bij de di
rectie moest zijn en door haar kamer
liep, had ze niet eens opgekeken, ter
wijl ze hem toch vast wel had ge
zien. Het was uit tussen de twee en
hoewel Kees zich eerst nog een flin
ke jongen vond, voelde hij al heel
gauw hoe leeg zijn leven zonder vader
en moeder, en vooral zonder Miep was
geworden.
Dat was allemaal twee maanden ge
leden gebeurd. In die tussentijd was
er op zijn werk weinig veranderd
Kees was rusteloos geworden. Op zijn
tamer hield hij het nooit lang uit. Hij
wierf, net als deze avond voor sin-
erklaas, vaak alleen op straat en zat
soms in een café over eer. kop koffie
Nu Uep hij dan achter die twee-kin
deren aan, eigenlijk zonder te weten
waarom. Of eigenlijk wist hij het wel.
flerd naar de binnenkomende als va
der Vreden zelf, die, toen hij Kees
herkende, vlug opstond en een stoel
aanbood.
„Ja," begon Kees, niet erg op zijn
gemak met het pak in zijn handen
plaatsnemend, „u zult zich wel afvra
gen wat ik hier kom doen, Vreden".
Hij zette het pak op tafel, keek er
even naar en vervolgde toen, zich tot
mevrouw Vreden wendend: „Ziet u,
ik weet niet of uw man het verteld
heeft, .maar hij heeft me deze week
waarschijnlijk het leven gered. Weet
u nog wel Barend, van donderdag?"
Ja, Barend Vreden wist het nog,
maar hij en zijn vrouw keken toch
heel verwonderd toen Kees het pak
openmaakte en de Inhoud overhandig
de. „Dat had u nog van me tegoed
Barend", zei hij en lette op de kin
deren, die met open monden van ver
bazing naar de nog pas zo door hen
bewonderde kolossale borstplaat keken.
Even later geurden de sigaren en
dampte de koffie, die moeder Vreden
haastig had klaargemaakt. Kees vond
het hier ondanks, of misschien wei
juist dóór de eenvoud die het inte
rieur van de kamer uitademde, ge
zellig en goed. Heel wat beter dan
zijn eigen vrijgezellenhok, waar een
portret van de tante van zijn hospita''
zwager zijn enige „aanspraak" vorm
den. Hij dacht aan de knusse huisk»
mer thuis bij vader en moeder er
schrok haast toen hij, onder wat ge
praat over koetjes en kalfjes op ziji
horloge kijkend, merkte, dat het bijna
zes uur was. Mevrouw Borger, waar
hij zijn kamer had, zou al met het
«ften op hem wachten.
„DAAR KOMT SINTERKLAAS"
Juist zou hij vertrekken, toen de bel
van de voordeur ging. Moeder Vreden
liep het portaal in en een ogenblik
later klonken vreemde stemmen in de
gang. Toen zwaaide de deur open en
achter het stralende gezicht van me
vrouw Vreden kwam een wonderlijke
gestalte binnen. Kees zag een rode,
met hermelijn afgezette mantel en een
rond, vriendelijk gezicht, waarvan een
sneeuwwitte baard afhing en waarbo
ven een prachtige mijter stond. „Daar
is waarachtig sinterklaas, jongens"
riep moeder Vreden opgewonden naar
de kinderen, die van schrik over deze
plotselinge verschijning hun stem ver
loren hadden.
Sinterklaas, want hij was het inder
daad, deed een paar stappen de ka
mer in en zette een pakket, dat hij
achter zijn rug had gehouden, op ta
fel. Toen gingen zijn ogen de kamer
rond en zag hij Kees. Het was of
de houding van de oude man even
verstrakte en als het niet zo sche
merig was geweest in het vertrek, zou
men gezien hebben hoe een hoogrode
kleur over het gelaat van de sprook
jesfiguur trok.
Hij aarzelde even, maar pakte dan
toch de stoel, die vader Vreden hem
aanbood, en ging zitten. Een ogenblik
viel er stilte in de kamer. Het ge
zin van Barend Vreden was onder de
indruk van dit onverwachte bezoek.
Jan en Mieke keken met grote ogen
naar de man in de rode mantel, Ba
rend vroeg zich af of hij sinterklaas
een sigaar kon aanbieden en moeder
schutterde zenuwachtig met de kof
fiepot.
Kees intussen, wenste zich mijlen
ver. Toen hij het vreemde bezoek zag
komen, herinnerde hij zich plotseling,
dat het bedrijf sinterklaaspakketten zou
uitreiken aan het personeel. Hij had
in de schemering buiten de kleine be
stelwagen van de firma zien staan en
dus kon het niet anders of de man
in de rode mantel moest iemand van
de firma zijn. „Maar wie is het in
vredesnaam", vroeg Kees zich af. Er
was iets bekends in die figuur, maar
dat was dan ook alles.
Een ogenblik later wist hij echter
met paniekerige zekerheid wie daar
voor sinterklaas speelde. De man had
zich ,na een wat pijnlijke stilte tot
moeder Vreden gewend en vroeg met
wat verdraaide stem inlichtingen over
de kinderen. Kees was bij de eerste
klanken van die stem al bijna van
zijn stoel opgesprongen. Hij kende dat
geluld maar al te goed, ook al dééd
de vreemdeling nog zo zijn best om
er een zware mannelijke klank in te
brengen .Kees wist onmiddellijk, dat
hier een vrouw voor hem zat en dat
die vrouw niemand anders was dan...
Miep!
„Zo zo", zei de figuur in de rode
mantel, „dus mijnheer Aukes is be
zig mij concurrentie aan te doen?"
Hij richtte zijn ogen op Kees en het
was of er onder zijn snor een klein
glimlachje groeide. „Ja, ik heb mijn
heer vroeger al eens ontmoet", ging
hij verder. „Hij was toen natuurlijk
nog klein, maar het was toen ook
al een goede jongen. Een beetje drif
tig soms en wat achterdochtig ook,
terwijl daar toch vaak helemaal geen
reden voor was. Maar in zijn hart
was hij een leuke knaap, die ik graag
mocht..."
Vader en moeder Vreden luisterden
glimlachend naar de woorden van
de Sint, maar Kees voelde het zweet
op zijn voorhoofd komen. „Wat wil
ze van me", dacht hij en snakte er
naar die gekke baard en snor van
haar gezicht te trekken. Achter al die
wol kon hij onmogelijk zien wat ee
nu werkelijk bedoelde.
De Sint stond op. De auto wachtte
bulten en er viel nog veel te doen.
Hij gaf vader en moeder Vreden een
hand en keek toen verbaasd naar klei
ne Miek, die met betraande ogen in
een kamerhoek stond. „Wat is er met
jou Mieke", vroeg de grijsaard, ter
wijl hij een hand op haar hoofd leg
de. Mieke hief wat schuw haar ogen
naar hem op, snikte wat en stamel
de :„En nou heb ik straks nog tegen
Jan gezegd, dat u helemaal niet
eens bestond..."
De Sint glimlachte alleen maar en
zei toen zacht. Dat hindert niet Mie
ke, ik ben als Sint immers gewend
om veel te vergeven. De mensen zeg-«
gen zo vaak dingen, waar ze spijt van
hebben. Dat is niet zo erg, als ze
later dan maar net zo moedig zijn
als jij en durven bekennen dat ze on
gelijk hebben gehad. Dan komt meestal
alles weer goed..."
Tijdens de laatste woorden van Ac
oude man waren zijn ogen naar Kees
gegaan; toen wuifde hij bisschoppe
lijk met een hand en stapte de deur
uit.
ZIJN LAATSTE KANS
Kees stond hem in hevige tweestrijd
na te staren. Dit was misschien zijn
laatste kans om Miep weer terug te
krijgen en zij had het hem nu zelf
gemakkelijk gemaakt. Aarzelend deed
hij een paar stappen naar de deur,
bleef weer een ogenblik staan en ren
de toen, zonder afscheid van de fa
milie Vreden te nemen, de straat op.
Achter de bestelwagen stond een glan
zende luxe slee, waarvan de chauffeur
juist het portier achter de Sint wil
de sluiten toen hij opzij werd gedrukt
door een jongeman, die de wagen haas
tig binnenviel en zich naast de figuur
in de rode mantel op de achterbank
liet vallen.
Beteuterd stond de chauffeur een
ogenblik naar de dichtgetrokken deur
te kijken, toen bukte hij zich om het
portier weer te openen en de indrin
ger hardhandig te verwijderen. Hü
kwam echter niet verder dan een blik
door het portierraampje; wat hij daar
binnen zag, sloeg hem met stomheid.
De Sint lag in de armen van de
vreemde jongeman. Zijn baard hing
achterop zijn rug en zijn snor kleefde
op zijn voorhoofd. Wat er verder nog
gebeurde, kon de ontzette chauffeur
niet zien, want een rode mantel werd
over twee dicht bijeengestoken hoof
den getrokken.
Later zijn de andere pakketten tocb
nog ter bestemder plaatse gekomen.
Dat ging echter vlotter dan vóór'bet
bezoek aan de familie Vreden. 'Want
nu werd de vriendelijke grijsaard in
de rode mantel geassisteerd door een
stralende jongeman, die de pakjes
droeg...
Waarom waren we vroeger allemaal zo bang voor Sinterklaas?
Dat is eigenlijk lieeJ erg duidelijk: onze ouders hadden ons
wijsgemaakt, dat we in de zak gingen, als we stout waren
geweest. In de zak mee naar Spanje. Daar werd je,
volgens zeggen, in een donker hok met tralies gestopt. Je
kreeg niets te eten en te drinken dan droog brood en
water. En of je ooit weer naar je vader en moeder terug
mocht, bleef een vraag, die niemand kon beantwoorden. Het
nare was, dat we eigenlijk allemaal in de piepzak
zaten tegen Sinterklaastijd. Want de Sint had - ook alweer
volgens zeggen een „gouden boek van goed en kwaad".
In dat boek zaten witte en zwarte bladzijden. Op de witte
bladzijden werd van ieder kind precies opgeschreven, .vat
hij in de loop van bet jaar allemaal voor „goeds" had gedaan.
En op de zwarte bladzijden werd genoteerd wat er fout was
gegaan. Hoe Sint dat allemaal wist, werd ons niet verteld,
maar we geloofden er nu eenmaal aan. En dus waren we
bang als het tegen 5 december liep. Want we zaten allemaal
goed fout, dat was wel duidelijk.
Tegenwoordig wordt er niet veel meer gesmoesd over „het
gouden boek van goed en kwaad." Piet mag dan wel met
de zak lopen te zwaaien, maar welk kind kent ook maar
één ander kind, dat de laatste jaren is meegenomen naar
Spanje? De oplossing van het raadsel is heel eenvoudig:
er gaan geen kinderen meer in de zak. Waarom niet? Dat zit
zo:
Oorspronkelijk hadden Sint en Riet dat heel netjes samen uitgeknob-
beld. Wie zoet was kreeg lekkers uit de zak, en stoute kinderen
gingen dan in de zak mee naar Spanje.
Het leek een waterdichte zaak, maar het viel niet mee. Want je
kon die kinderen niet in de zak stoppen als die nog half vol lekkers
zat. Dan hadden ze natuurlijk de tijd van hun leven, aten hun bulk
rond en voor de echte „zoeterds" was er straks niks meer
in. Piet kwam toen op het idee van een „stoute" en een „goeie"
zak. In de goeie zat het lekkers, ln de stoute zouden de stoute
kinderen gaan. Sint schudde bedenkelijk het hoofd, maar Piet vond
het zo'n goed idee, dat hij het toch eens wilde proberen. Dat is al 'n
hele tijd geleden. Goed, ze wisten een gezin en daar was een
stout kind. Jan Dik heette hij. Hij was „bijzonder stout", want hij
geloofde niet aan Sinterklaas. En toen zijn zusje een wortel voor het
paard in haar schoen had gestopt, was die de volgende morgen
wel verdwenen, maar in Jans maag! Dat vond Piet het toppunt!
Een wortel voor het paard van Sint zó maar opeten! Hij was
zo boos, dat Sint er geen woord tegenin kon brengen.
En het besluit werd genomen: Jan zou in de zak.
HET LACHEN VERGING JAN GAUW
Die avond, toen Sint en Piet in staatsie in het gezin Dik arriveerden,
zongen alle kinderen de schoonste liederen. Alleen Jan zat
grinnikend in een hoek. Hi) geloofde er niet in. Hij zong
niet mee. Maar al heel gauw lachte hij niet meer. Piet greep
hem in zijn kraag en voor hij wist wat er met hem gebeurde, zat hij
in de zak. Moeder Dik huilde hete tranen, maar vader Dik dacht,
dat het wel eens goed zou zijn voor de rekel. Die kon dan meteen
een beetje Spaans leren.
Piet nam de zak op zijn rug en trok een lelijk gezicht. Want hoewel
Piet zeer sterk is, was het een hele sjouw. En Jan spartelde nogal.
Zo ging het weer het dak op. Piet had de zwaarste nacht van
zijn leven. Anders wipte hij vrolijk over de pannen, dan was de zak
leeg en gingen ze huistoe, maar nu liep hij met een zware zak, die
allerlei rare bewegingen maakte op zijn rug. Sint keek af en toe
om, waar hij bleef. Maar als Piet dacht dat hij in elkaar zou zakken,
dacht hij aan de wortel en dat gaf hem kracht.
Toen de Sint in zijn hotel was aangekomen, ging de zak los en
werd Jan er uit gehesen. Want, zei Sint, je kunt die jongen
niet almaar in die zak laten tot we in Spanje zijn. Nu, dat begreep
Piet ook wel. En hij moest nog te eten hebben óók! Nu was er nogal
wat snoep gebleven, want er waren een paar zoete kinderen
verhuisd, en van armoe moest men Jan maar voeden met taai-
taal, speculaas, fondant, marsepein en al dat lekkers.
Jan kreeg veel meer dan zijn broertjes en zusjes hadden gehad
en liet het zich goed smaken. „En als we op de boot zijn," zei
Sint, „kan die jongen óók niet almaar in de zak blijven."
„Welnee", zei Plet, „hij moet de stuurman helpen, voor straf!"
„Hal" riep Jan. Dót was een vooruitzicht: Hij had nog nooit
gevaren. En nu op een boot naar Spanje. En de stuurman helpen!
Hij wou best! Dat mocht van hem wel.
HIJ ZAL WEL ANDERS PIEPEN
De volgende morgen, toen Jan zich te goed zat tewioen aan een stuk
amandelspeculaas, hadden Sint en Piet een apartje.
„Je ziet, waarde Piet," zei Sint, „het haalt niets uit. Over de
schrik is hij al heen. Hij eet zijn buik rond aan snoep, hij krijgt
meer dan alle zoete kinderen bij elkaar. En hij is dolgelukkig, dat
hij op de boot mee naar Spanje gaat."
„Hij zal wel anders piepen," zei Piet, „als hij in Spanje de hele
dag aardappels moet schillen en die eten zonder zout."
Maar het klonk niet alsof hij het zelf geloofde.
„Hij schilt vast veel te dik," vreesde Sint.
En ten einde raad had de goede bisschop een gesprek onder
vier ogen met Jan. Hij hoopte, dat Jan nu genezen was van
zijn ongeloof. Nu, dat was gebeurd. Jan had nu zelf gezien, dat Sint
en Piet toch wel echt bestonden. En hij voelde zich zo plezierig
met al dat lekkers om hem heen, dat hij helemaal niet brutaal
meer was. Hij begon zelfs verdrietig te huilen toen Sint zei, dat
zijn „zonden hem vergeven waren" en hij niet mee hoefde naar
Spanje, maar weer naar huis terug mocht. Sint en Piet hadden nog
goed veel moeite hem kwijt te raken. En een grote zak met lekkers
moest hem troosten.
„Nooit meer stoute kinderen in de zak," zei Piet opgelucht, toen
ze hem wuivend de hoek om zagen gaan.
Toen ze volgend jaar weer bij de familie Dik kwamen, deed
Jan zelf de deur open. Hij was het hele jaar door stink-
ondeugend geweest. Veel ondeugender dan alle voorafgaande
jaren bij elkaar. En met opzet. Hij had er echt naar toe
gewerkt weer meegenomen te worden in de zak. Want dat was
hem bar goed bevallen. En toen Sinterklaas ten slotte het
huis verliet zonder Piet opdracht te geven Jan in de zak te
stoppen, vroeg de vlegel zelfs, of hij „alsjeblieft" mee
mocht. Sinterklaas keek Piet aan, maar Piet keek op
dezelfde manier terug. Ze wisten er kennelijk geen raad mee.
En toen Jan bleef aanhouden, zei Piet, dat hij eerst nog naar
een paar andere gezinnen toe moest, maar dat hij terug zou
komen als zijn zak leeg was. Daar nam Jan genoegen mee. En
hij ging geduldig zitten wachten. Maar tot nu toe (het is al
jaren geleden gebeurd) hebben Piet noch Sint zich ooit meer
bij de familie Dik laten zien.