Gemeenteraad van Terneuzen
v Scïierpe
koersdaling
in Mew York door
„Puebio"-affaire
Raad van Europa
laat onderzoek
in Griekenland
instellen
Bandenfabriek
moet Spaanse
arbeidskrachten
werven
TANDARTSENNOOD
GEEN AFVLOEIINGS
REGELING BIJ DUPONT
DE NEMOURS
van donderdag 13 december 1967, te 14 uur
Zaterdag 27 januari 1968
Het bericht over het oproepen
van reserve-eenheden van de
Amerikaanse luchtmacht in ver
band met de Pueblo-affaire heeft
donderdag op de Newyorkse ef
fectenbeurs voor scherpe koers
dalingen gezorgd. De handel nam
sterk toe en binnen twintig mi
nuten, nadat het bericht bekend
gemaakt was, had de tikker een
achterstand van vier minuten op
gelopen, die tegen half zeven
(Ned. tijd) was uitgegroeid tot
veertien minuten. Op de staats
obligaties had het bericht minder
invloed.
Ongeveer een uur na de be
kendmaking van de Amerikaanse
president kwam er aan de koers
dalingen een eind. Staatsobliga
ties waren toen prijshoudend ge
worden en de koersen van de
overige fondsen begonnen te stij
gen. Op de goederenmarkten in
de Verenigde Staten zorgde het
bericht over het oproepen van
reserve-eenheden voor prijsstij
gingen.
De commissie voor de rechten
van de mens van de raad van
Europa heeft, naar in Straats
burg verluidt, woensdag een stu
diegroep van zeven leden inge
steld, die in Griekenland een
daadwerkelijk onderzoek moet
instellen of door het huidige re
giem de Europese conventie voor
de rechten van de mens wordt
geschonden. Zoals bekend hebben
de Scandinavische landen en Ne
derland inzake schending van de
Europese conventie tegen het
huidige Griekse regiem een
klacht ingediend.
De Griekse kwestie komt vol
gende week ook in bespreking in
de raadgevende vergadering van
de raad van Europa. Als basis
voor de discussies zal dienen een
rapport, dat mede is opgesteld
door de Nederlandse afgevaar
digde, de heer Seigman.
Naar in Straatsburg verluidt
houdt dit rapport o.m. de aanbe
veling in om Griekenland uit de
raad van Europa te stoten, in
dien niet vóór het eind van dit
jaar de democratie daar hersteld
is. Als Griekenland inderdaad uit
de raad zou worden gestoten, is
het de eerste maal dat een der
gelijk ingrijpende maatregel
wordt genomen.
Ondanks de verminderde werk
gelegenheid in oostelijk Gelder
land zit de fietsbandenfabriek
Vredestein in Doetinchem met
een tekort aan werkkrachten.
Men doet thans pogingen het per
soneel met 25 Spaanse arbeiders
uit te breiden. De uitbreiding
houdt verband met de produktie-
stijging. Vorig jaar werden in het
Doetinchemse bedrijf, dat 800
werknemers in dienst heeft, ze
ven miljoen fietsbanden vervaar
digd. Voor dit jaar verwacht men
een produktie van acht miljoen.
De Comoro-eilanden, Gambia,
Ifni, Portugees Guinea, Roean-
da, St. Helena, Muscat en
Oman, Portugees Timor en Op-
per-Volta hebben één ding ge
meen: zij hebben elk één tand
arts.
Op grond van inlichtingen, ver
kregen door de wereldgezond
heidsorganisatie (W.H.O.), zijn
er zelfs landen waar helemaal
geen tandarts is: Beetsjoenana-
land en Jemen.
In de gehele wereld zijn er in het
geheel 432.000 tandartsen. De
Amerikanen zijn het best voor-
zien: één tandarts op de 2620
Amerikanen, Afrika 't slechtst:
slechts één op de 81.000 Afri
kanen.
De tandarts die het meest in de
weer is, moet ongetwijfeld die
van Opper-Volta zijn. Hij
heeft 4.650.000 potentiële pa
tiënten, die beschikken over
circa 140 miljoen tanden en
kiezen.
De directie van het in Dor
drecht gevestigde chemische be
drijf Dupont de Nemours heeft
geen overeenstemming bereikt
met de vakbonden over een af
vloeiingsregeling voor de 35 per
soneelsleden, die onlangs ont
slag hebben gekregen, omdat het
constructiebedrijf te Waspik
geen werk meer had. De vakbon
den, A.N.M.B., de C.M.B. en „Sint
Eloy", waren van oordeel dat
dienstverbanden van vier tot vijf
jaar niet bestempeld kunnen
worden als van tijdelijke aard.
De directie van Dupont de Ne
mours had dit oordeel echter wel.
Een tussenvoorstel om voor elk
dienstjaar een week loon uit te
keren, werd eveneens verwor
pen. Van vakbondszijde is teleur
stelling uitgesproken over deze
lang van zaken.
DE VRIJE ZEEUW'
Pagina 9
(3. Vervolg)
De Voorzitter: Mevrouw, mijne heren, ik
moge beginnen met mijn erkentelijkheid namens
het college van burgemeester en wethouders
uit te spreken voor de wijze waarop de alge
mene beschouwingen door de diverse leden van
de raad zijn gehouden. Hieruit blijkt overdui
delijk— en dat doet ons goed dat wij er
met zijn allen van overtuigd zijn, dat er wel
het een en ander gebeurd is in het afgelopen
jaar, maar dat er nog veel meer moet gebeu
ren, terwijl dit slechts kan worden verricht
als men elkaar verstaat en in een zo goed
mogelijk samenspel soms het niet met elkaar
eens zijnd, dat is natuurlijk mogelijk met el
kaar de zaak probeert op te lossen. Enkele
leden van U hebben hun erkentelijkheid be
tuigd ten aanzien van de leden van het college
voor het verrichte werk. Die dank willen wij
gaarne aanvaarden. Enkele van U hebben daar
de ambtenaren bij betrokken en wij zijn het
daar helemaal metn eens en ik wil graag namens
het college aan de ambtenaren de dank en de
waardering van de sprekers, voorzover zij dat
gedaan hebben, overbrengen.
Komende tot wat concrete vragen, die op
mijn terrein liggen, zal ik trachten de ver
schillende sprekers zo goed mogelijk te beant
woorden. Wij hebben de vragen wat geru
briceerd. In de eerste plaats is dan door de
heer De Meijer, hetgeen hij ook al eens eerder
heeft gedaan, ons op het hart gedrukt, dat wij.
in het vervolg geen ramingen meer moeten
overleggen die later met 30 tot 40 zouden
moeten worden verhoogd, zeker niet, heeft hij
gezegd, nu een zékere kostenstabilisatie is in
getreden.
Dat laatste hopen we en het ziet er ook wel
wat naar uit.
Overigens moge ik er op wijzen dat het een
duidelijke zaak is dat een procedure, zoals de
heer De Meijer deze schetst, door welk college
dan ook natuurlijk nooit voor zijn plezier wordt
gevolgd. Als er ramingen worden gemaakt, wor
den deze natuurlijk zo reëel mogelijk gemaakt,
maar het komt bij sommige objecten voor,
dat zijn dan wel uitzonderingen en vaak bij
kostbare voorzieningen dat er wel een
planning wordt gemaakt, maar dat eerst 3 a 4
jaar later kan worden begonnen met de reali
sering. Ik neem aan dat de heer De Meijer
niet gedoeld heeft op het politiebureau, want
ik heb destijds al gezegd dat de raming van de
aannemingssom in werkelijkheid 24.000,
lager bleek te zijn. Er moest echter geld bij
komen omdat er in die tijd, ik wil dat nog eens
herhalen voor alle volledigheid, van ongeveer
3 a 4 jaar enkele technische voorzieningen
waren uitgevonden die evenveel verbeteringen
betekenden, waardoor wij ons moesten aanpas
sen. Het is voor ons ook een vervelende zaak,
indien wij genoodzaakt worden een voorstel
te doen tot verhoging van een begroting.
De heer De Meijer heeft ook gevraagd naar
de bestemming van het huidige lyceumgebouw
aan de Burg. Geillstraat. U weet neem ik aan,
dat dat gebouw eigendom van het Rijk is, de
bestemming is nog niet bekend. We weten wel
dat er van vele kanten naar gekeken wordt
en wij doen dat zelf vanzelfsprekend ook, maar
er is nog geen bestemming aan het gebouw
gegeven.
Ik kom dan tot enkele opmerkingen, gemaakt
door de heren Hol en De Meijer, ten aanzien
van het toekomstige havenschap. Er is gevraagd
of daarover besprekingen hebben plaats gevon
den. U weet dat wij U onlangs op de hoogte
gesteld hebben van de gang van zaken. Toen
hebben wij medegedeeld, dat er binnenkort op
hoog nieveau een vergadering wordt gehouden.
Wij hebben inmiddels, kort nadat wii met U
contact hebben gehad, de amendementen inge
stuurd. De bedoelde bespreking heeft nog niet
plaats gehad.
Overigens weten wij nu al dat enkele van
deze amendementen zullen worden ingewil
ligd. Om het niet al te sterk te zeggen: ik neem
persoonlijk aan, dat neem ik dan maar voor
mijn verantwoording, dat de kans b.v. groot is,
dat er een adviescommissie komt, waarin het
bedrijfsleven zal zijn vertegenwoordigd. Ik zeg
dit persoonlijk, maar het is niet zomaar uit de
lucht gegrepen.
De heer De Meijer heeft ook gevraagd, spre
kende over het havenschap, of dat moet wach
ten op de wijzigng van de gemeentegrenzen.
Officieel niet en ik geloof dat het er naar uit
ziet, maar dat weten we geen van allen zeker,
dat de behandelng in de Kamer van deze twee
zaken, niet zover van elkaar af zal liggen.
Daar ziet het op het ogenblik naar uit.
De kwestie van het havenschap zal, dat mo
gen we toch wel aannemen, in de eerste helft
van het volgend jaar worden behandeld. Bij
de herindeling is dit nog niet zeker, maar het
zou mij niet verwonderen dat dit ook ten aan
zien daarvan het geval zou zijn.
Het zal in ieder geval wel niet zo zijn, nemen
wij aan, dat als de kwestie van de herindeling
later in de Kamer zou komen men op grond
daarvan ook niet het havenschap aan de orde
zal stellen. In zoverre moet U het los van el
kaar zien.
De heer Hol heeft gesproken over de haven-
accomodatie en hij heeft 'n paar concrete din
gen genoemd, namelijk geen goede verlichting
eii geen verlichte naamsaanduidingen bij de
havens. Uiteraard is dat op dit moment een
zaak van Rijkswaterstaat, maar ik wil graag
toezeggen, want wij achten dit ook gewenst,
dat wij er bij de Rijkswaterstaat op aan zul
len dringen om te bezien of dit mogelijk is.
Een ander punt dat naar voren is gebracht
is de kwestie een heel interessante van
de uitmonding ten oosten van Terneuzen van
het aan te leggen kanaal AntwerpenBaai-
hoek. Daarover hebben de heren Hol en De
Meijer gesproken. U hebt er in de krant het
een en ander over kunnen lezen en dat heb
ben we natuurlijk allemaal gedaan. Het kanaal,
zo het er komt, dat moet ik er natuurlijk
bijzeggen, omdat er nog geen officieel plan is,
maar het wordt wel sterk gesuggereerd zou
dus kunnen uitmonden bij Baalhoek. Het zou
echter ook kunnen gegraven worden naar een
plaats veel dichter gelegen bij Terneuzen, uiter
aard aan de oostkant van Terneuzen. Ik wil U
niet in het onzekere laten, dat wij er natuurlijk
voorstander van zijn dat de uitmonding zo dicht
mogelijk bij Terneuzen komt, dat is om meer
dere redenen goed. De heer De Meijer heeft
gezegd en dat ben ik met hem eens, als dat
kanaal er zou komen, dat dan het logisch ge
volg daarvan is dat er aan dat kanaal op een
gegeven moment zich activiteiten gaan ontwik
kelen. Vandaar uit kan industrialisatie plaats
hebben en dan is dat een goed ding.
In de tweede plaats is het van belang dat,
als dat kanaal dichterbij Terneuzen komt, ver
wacht mag worden dat dit een wezenlijk on
derdeel kan uitmaken van de hele industrie
ontwikkeling gepland langs de zuidelijke oost
zijde van de Westerschelde. Het is heel duide
lijk, als het kanaal daar uitkomt, dat daarna
maatregelen moeten worden getroffen en dat
zal een prachtige aanzet betekenen. U kunt er
van verzekerd zijn dat wij er naar zullen stre
ven en dit ook op alle mogelijke manieren
zullen bepleiten, om inderdaad de voordelen
van dat kanaal toch ook voor ons gebied te
doen gelden en dat betekent in de praktijk, dat
gestreefd moet worden om dit kanaal zoveel
mogelijk naar het westen toe te laten uitmon
den.
De heer De Meijer heeft gesproken over con
tacten met Gent en Antwerpen. Wij hebben
nogal wat van die contacten, vooral de laatste
tijd en dat heeft de heer De Meijer oók
gezegd, in Gent. Ik hoop binnenkort, mis
schien zie ik de heer De Meijer dan wel, in
Gent een lezing te houden over de ontwik
keling van Zeeuwsch-Vlaanderen gezien vanuit
ons standpunt. U hebt er de nadruk op gelegd
om ook meer contacten te leggen met Antwer
pen. Wij zijn dat met U eens, hoewel ik er bij
moet zeggen dat als U het in één adem noemt,
het wat al te gemakkelijk lijkt, want er liggen
natuurlijk, als men met de Belgen spreekt,
tussen Gent en Antwerpen ook nog wel enkele
problemen. Ik begrijp Uw bedoeling wel, maar
als U het zo in één adem noemt dan zeg ik,
dat het een heel moeilijke zaak is.
De bedoeling is ook dat binnenkort en dat
vinden we heel belangrijk, met Gent een geza
menlijke collegevergadering zal plaats vinden.
De datum is nog niet vastgesteld, maar dat zal
wel op korte termijn gebeuren.
Ik kom er straks nog even op terug bij een
ander punt. We moeten proberen de belangen
van Gent en Terneuzen ten aanzien van het
kanaal en ook duidelijk de Westerschelde ook
planologisch synchroon te laten lopen. Dat moe
ten we gezamenlijk proberen en dat is, dacht
ik in de geest van de heer De Meijer. We moe
ten en dat is moeilijk, proberen gezamenlijk een
planologie tot stand te brengen die èn in Bel
gië én in Nederland bij andere autoriteiten
wordt aanvaard. De belangen liggen vaak, niet
altijd natuurlijk, in dezelfde richting. Ik meen
dat we veel meer kans hebben als we gezamen
lijk een standpunt laten horen en daar streven
wij dus naar en dat gaan we binnenkort met
elkaar bespreken. Mijnheer De Meijer heeft zich
wat aan bespiegelingen gewaagd over de ope
ning van het kanaal. Ik dacht dat de heer De
Meijer wel begreep dat het college daarop niet
in kan gaan. Het is mij niet bekend dat H. M.
de Koningin het kanaal zal openen, maar U
hebt daar wel oyer gesproken. Daarover kan
van de zijde van het college op dit moment
geen mededeling worden gedaan, want er staat
nog niets officieel vast.
De kwestie waar het eigenlijk om ging was,
wanneer zou begonnen kunnen worden met de
verbetering van de havens. Bij de kwestie van
het havenschap heb ik even over dit tijdstip
gesproken, maar U weet welk standpunt de
Nederlandse regering inneemt. De Nederlandse
regering is er wel van overtuigd, dat hier de
havens verbeterd moeten worden, maar de
regering heeft gesteld dat er eerst een haven
schap moet komen. Dit lijkt op het ogenblik
nog een beetje de kwestie van de kip en het
ei, dat geef ik onmiddellijk toe, tot onze grote
ergernis mag ik wel zeggen, maar het daagt in
het zuiden of in het noorden zo U wilt.
We hopen inderdaad dat binnenkort het
havenschap er althans is en dan zullen wij
beter, dacht ik, in de gelegenheid zijn deze
zaak te bepleiten, want dan zit het Rijk er
zelf bli.
De heer De Meijer heeft een interessante op
merking gemaakt over de kwestie van het Sloe
en de Kanaalzone. U hebt gezegd, wellicht met
andere, woorden ze bijten elkaar niet maar
ergens raken ze elkaar. Ergens is dat waar,
dat wil ik onderschrijven.
Dat wil helemaal niet zeggen, dat men het
overal met elkaar over eens is; dat zeg ik er
duidelijk bij en dat er ook weer niet een be
paalde concurrentie zal zijn, maar ik heb al
eens meer in deze vergadering gezegd dat in
deze zakelijke dingen een beoaalde concur
rentie geen kwade zaak is. Het hoort bij zaken
doen, maar ergens liggen ook weer gemeen
schappelijke belangen.
De heer Hol heeft terecht gesproken van een
aanzet in het nationale havenbeleid en ook in
ternationaal. Dit is een feit en daarom zul
len wij afzonderlijk en gezamenliik, ook elders
in Nederland, er op moeten wijzen dat hier
voor een zeer groot gedeelte de toekomstige
haven- en industrieontwikkeling in Nederland
zal moeten liggen. En hoe meer mensen daar
nu maar van doordrongen raken, het zijn er
nog, zoals de heer De Meijer opmerkte, te wei
nig op dit moment dat onderschrijf ik, hoe beter
dat is. Om te beginnen moeten we dit algemene
geluid beiden laten horen en daarvan zullen
wij alleen maar pleizier hebben, waarbij ik
dus nogmaals herhaal dat er ook bepaalde
tegenstellingen zijn, maar dat geeft niet. We
moeten nu eerst eens proberen in Zeeland, in
Den Haag en Rotterdam de mensen ervan te'
overtuigen dat hier in Zeeland voor de toe
komst bijzonder gunstige mogelijkheden lig
gen waarin het Rijk dan bijzonder veel geld
moet steken, want dat is het gevolg daarvan.
Men kan natuurlijk niet maar overal in
Nederland gelijk havens aanleggen, dat is dui
delijk, maar wij zijn er van overtuigd, dat dit
nu voor Zeeland, waar de plaatsen zo gunstig
gelegen zijn, op zo kort mogelijke termijn be
slist zal moeten gebeuren. Wij zeggen dat
natuurlijk elders ook dat weet U wel, maar ik
wil toch graag hier in deze openbare raads
vergadering heel duidelijk het standpunt van
het college van burgemeester en wethouders
mededelen. We doen dat natuurlijk ook in Mid
delburg. De heer De Meijer deelde mede dat
de mening over het Provinciaal Bestuur niet
zijn mening was maar dat iemand anders heeft
gezegd wat hij zei, maar U begrijpt dat wij
daar niet op ingaan.
Er is door meerdere heren gesproken over
het uitdiepen van de Zevenaarhaven tot 10
meter. Wij mogen aannemen dat deze uiter
mate bescheiden, dat zeg ik er bij, verbetering
klaar is als het kanaal gereed is. De heer De
Meijer noemde een datum. Hij zei: in het voor
jaar 1969. Als de voortekenen niet bedriegen
zal het wel iets eerder, waarschijnlijk eind
1968 zijn, maar dat hangt dus van wat tech
nische factoren af.
Mijnheer Ollebek heeft gesproken over het
industrieterrein bij Driewegen. Hij heeft ge
vraagd hoeveel percelen er zijn verkocht waar
op nog geen bedrijf is gevestigd dat zijn drie
percelen met in totaal 3 ha grond. In dit ver
band en om geen misverstanden te laten be
staan, wil ik nog eens graag in deze begrotings
vergadering, een goede gelegenheid daarvoor,
heel duidelijk stellen dat in deze tijd waarin
wij leven helaas van economische tegenslag en
recessie sprake is. Toch moeten wij in Ter
neuzen nu niet helemaal zo pessimistisch gaan
worden. Er zijn ook weieens mensen elders
in de provincie die hieruit bepaalde consequen
ties trekken en dan zeggen: dan maar wat min
der. Dat is een verkeerde zienswijze en ik moge
een paar cijfers noemen. Ik kijk nu in hoofd
zaak naar de westzijde van Terneuzen, naar
het terrein van Dow. Ik zou ook het terrein
bij Driewegen kunnen noemen en binnenkort
zullen we daarover wel wat meer over zeggen,
hetgeen nu nog niet gedaan kan worden. Van
het terrein van de Dow dat heet nu wel
allemaal Dow Chemical, maar daar zijn natuur
lijk verschillende bedrijven van Dow daar
zal ik een paar cijfers van noemen, cijfers van
het afgelopen jaar en het volgende jaar, die
heel reëel zijn.
Ik moge eerst nog een keer herhalen dat wij
er blij om zijn dat de Dow kan gaan uitbrei
den. Dat is een heel moeilijke zaak geweest,
men heeft op allerlei niveaus, allerlei soorten
besprekingen gehad zowel prettige, als ver
velende. Uw raad was van mening en wij ook,
dat het een duidelijke zaak was, dat de bedrij
ven die daar gevestigd zijn de mogelijkheid
van economische expansie zouden moeten krij
gen.
In 1967 is op dat terrein het een en ander
klaar gekomen. Daar is klaar gekomen een
ethyleen-oxyde fabriek het eerste gedeelte van
een styreen monomeerfabriek, als U weet wat
dat is, een uitbreiding van de polystyreen-
fabriek, een tyril-fabriek en een nieuw kan
toorgebouw. In aanbouw is genomen een chlo-
rotheenfabriek en het tweede gedeelte van de
styreen-monomeerfabriek. Er zijn straten en
rioleringen aangelegd ten westen van de Her-
bert H. Dowweg en er is een begin gemaakt
met een waterfabriek. Dat is allemaal gebeurd
in het afgelopen jaar en dat zijn dus de reële
zaken. Dat liegt er niet om, omdat dan maar
eens heel duidelijk op z'n Hollands te zeggen.
In 1968 komen gereed en dat is eveneens reëel,
de chlorotheenfabriek en het tweede gedeelte
van de styreen-monomeerfabriek, in aanbouw
komen dan weer een krachtcentrale, een ethy-
leenfabriek, een polyethyleenfabriek, een sae-
raneffabriek en nog enkele utilliteitsgebouwen.
In 1969 ook weer het een en ander, maar dat
laat ik dan maar weg. Wij hebben daarover al
gegevens, maar dat is een jaar later en laten
wij ons daar nu nog maar niet in verdiepen.
Tot eind 1967 was aldaar geïnvesteerd 215 mil
joen gulden, volgend jaar wordt 110 miljoen
gulden geïnvesteerd. Tot einde 1967 bedroeg
het aantal werknemers 700, volgend jaar heeft
men er 200 in ieder geval bij nodia. het jaar
daarop weer meer, maar dat laat ik nu even
-rusten. Voor de bouw van deze fabrieken waren
er in 1967 1300 mensen werkzaam. Als U deze
dingen naast elkaar zet dan is het U duidelijk
dat er op geen enkel bedrijf en op geen in
dustriegebied in Zeeland zoveel werk wordt
verricht en waar zoveel fabrieken verrijzen.
Ik zeg dat nu eens heel duidelijk, opdat men
niet elders in de provincie zegt, dat het alle
maal een beetje stagneert en dat er daarom
misschien minder woningen moeten worden
gebouwd en zo kan men een heel verhaal op
hangen. Dit zijn dus zaken die in Nederland
gezien mogen worden en ze vallen niet zo op,
omdat het allemaal Dow Chemical heet. Als
het ging om aparte N.V.'s zou dat veel meer
opvallen. We moeten niet alleen maar defaitis
tisch over deze zaken zijn, want dan praten we
elkaar dingen aan die ook niet nuttig zijn in
deze ongetwijfeld moeilijke tijd. Dat laatste
heb ik bij voorbaat al gesteld en dat is natuur
lijk waar, maar ik ben blij dat er in deze ver
gadering gelegenheid is om aan de hand van
cijfers de zaken nu eens een keer duidelijk te
stellen.
Enkele van U hebben gesproken over de
vaste oeververbinding, over het tracé daarvan.
U weet dat daarover gestudeerd wordt, maar
daar hebben we nu niet zo erg veel aan, alhoe
wel men eerst wel moet studeren. De Rijks
waterstaat is aan het studeren en van die zijde
heeft men gezegd, dat in ieder geval in de
eerste helft van het volgend jaar het tracé be
kend zal zijn. Nu heeft de heer De Meijer in
dat verband gezegd, dat van Belgische zijde
men de westzijde propageert. Ik zou dat niet
willen herhalen, zulke goede contacten heb
ben wij namelijk wel met België. Verder ga
ik daar op het ogenblik niet op in. Wij pro
pageren deze oever natuurlijk ook niet. Wij
willen de oostzude hebben. Er zijn vele Belgen,
ik zég niet alle, maar wel vele die invloed
hebben, die het met ons eens zijn. Wij gaan
dus proberen ook over dit punt gezamenlijk
èn in België èn in Nederland dit standpunt van
ons uiteen te zetten.
Een volgende vraag van de heer Hol was
over de mogelijkheden van de zeehavenont
wikkeling ten oosten van Terneuzen. U weet
dus, ik heb het straks nog' gesteld, dat wij zeg
gen dat deze ontwikkeling daar moet komen.
Het gaat dan over een terrein van in totaal
3000 ha en dat is een heel stuk. Sommigen noe
men dit dan Ossen'isse. Wij betwisten dat
what is in a name zou men kunnen zeggen
maar we vinden het toch belangrijk dat het
Terneuzen-Oost wordt genoemd, om meer dan
één reden.
Er wordt op het ogenblik ook een studie
van gemaakt door de Rijkswaterstaat en door
anderen, serieuze studies moet ik U zeggen
en ik dacht dat een en ander het afgelopen
jaar veel, dichterbij gekomen is dan een jaar
daarvoor. Dan zeg ik het geloof ik zeker niet
te sterk. Principieel is het, dacht ik, een heel
duidelijke zaak geworden en praktisch zijn we
er veel dichterbij gekomen.
De heer Hol heeft gevraagd naar een ver
grote zeesluis. Hij heeft er namelijk op gewe
zen, dat van Belgische zijde wordt gepropa
geerd een nieuwe 'zeesluis ten westen van de
nieuwe sluis, die nu. in aanbouw is, te laten
maken voor schepen tot 100.000 ton. Het is
ons bekend dat van Belgische zijde, zeker van
bepaalde Belgische zijde, met die gedachte
wordt gespeeld. Van bepaalde Belgische ziide,
waarmee wij geloof ik in het belang van Ter
neuzen goede vrienden mee zijn.
Andere Buigen zeggen dat weer een beetje
anders, die willen helemaal niet naar Terneu
zen tce. Maar er zijn Belgen en dat zijn ook
zeer invloedrijke Belgen, die zeggen dat er
eigenlijk bij ons een zeesluis bij moet komen.
Er is overleg op het ogenblik, op hoog niveau,
om deze zaak te bestuderen.
Als het kanaal klaar is, is het eigenlijk al
wat te klein in zeker opzicht, maar dat komt
ock door de ontwikkeling in de scheepvaart en
cl"t kan men maar niet iedere Belg of iedere
Nederlander gaan verwijten. Misschien wordt
later de tunnel in Zelzate wel een handicap,
ik zeg misschien. Van bepaalde Belgische zijde
staat men dus op het standpunt dat er een
uitgediept, misschien ook wel een verbreed
kanaal, moet komen; dat zijn dan ook de con-
seauenties, want als men een sluis maakt van
100.000 ton, dan betekent dat voor dit kanaal
ook wel wat. Dit wordt dus op het ogenblik
technisch bestudeerd en de dan te maken
nieuwe sluis zou dan komen aan de west
kant van onze sluis, waar dan naar mijn smaak
geen tunnel moet komen.
De gedachte wordt bestudeerd en dat zal nog
wel even duren, dat begrijpt U ook wel. Dit
heeft de aandacht van Belgsche en Nederlandse-
zijde en als wij daar zelf wat meer van weten,
dan zullen wij U daar graag nader over infor
meren.
Een vraag van de heer Hol betrof een heel
ander onderwerp, een stukje daarvan wil ik
voor m'in rekening nemen. De heer Hol heeft
namelijk gesproken over het informatiecen
trum, een zaak die mij hoog zit. Natuurlijk
moet er in de toekomst ook een beter infor
matiecentrum komen. Sommigen van U heb
ben gesproken over het stadhuis, ik weet nog
niet helemaal zeker of dit informatiecentrum
daar al of niet in moet, misschien wel.
Het stadhuis, heeft de heer Ollebek gezegd,
moet .men niet meer zo zien, zoals men dat
vroeger deed. Heel vroeger zag men dat als
een heel representatief gebouw waar schout
en schepenen, of hoe ze dan ook genoemd wer
den, een prachtige plaats in hadden, maar waar
het personeel niet al te best zat. Daarna heb
ben we een periode gehad, waarin men soms
te weinig aandacht besteedde aan het represen
tatieve maar er alleen kantoorgebouwen van
maakte. Mijn opvatting en die van het college
is, dat men een synthese, moet vinden. Daar
mede bedoel ik niet dat alles kostbaar moet
worden, maar het moet toch een representatief
gebouw worden, waarin het stadsbestuur 'n be
hoorlijke plaats krijgt, dat zijn dus de ge
meenteraad en het college van burgemec^'-
en wethouders, zonder dat men dan van luxe
kan spreken, maar toch een behoorlijke plaats
waarin ook het personeel goed kan werken en
waarin vooral ook, dat wil ik nog eens bena
drukken, de gemeentenaren welkom zijn. Ze
moeten natuurlijk welkom zijn, als ze gewoon
bij een afdeling op de secretarie komen, maar
dit „welkom zijn" moet ook tot uitdrukking
komen in een soort burgerzaal, waar avonden
voor da bevolking kunnen worden gehouden
en misschién wel kleine exposities kunnen
worden gehouden. Het is het huis van de ge
meentenaren als het er op aankomt. Zo'n ge
bouw moeten we hebben en dan zou wellicht
aan een- informatiecentrum in dat gebouw
kunnen worden gedacht, dat hoort natuurlijk
ook bij het leefbaar maken van de stad ten
behoeve van de gemeentenaren en voor d^ gas
ten die de gemeente bezoeken.
De heer De Meijer heeft een beschouwing
gehouden over de spoorwegen en daar zou ik
bijn„a op antwoorden: wij weten misschien wel
veel maar niet alles. Ik weet dat de Belgische
en Nederlandse Spoorwegen met elkaar daar
over spreken. Op dit moment gaat dat buiten
ons om, U hebt daarover een paar suggesties
gedaan en wellicht hebben wij hierover nog
contact met de Nederlandse Spoorwegen
dat is helemaal niet uitgesloten maar op
het ogenblik kunnen wij U er niets over zeg
gen. Dat het de aandacht moet hebben, ben ik
met U eens, want er zitten zeker bepaalde posi
tieve gedachten in uw standpunt.
De heer Hol was teleurgesteld over het ont
breken van een financieringsschema in de ex
ploitatiebegroting van de afvalwaterleiding. Wij
zijn het met U eens en we zullen nogmaals
proberen dit via een andere vergadering, U
begrijpt welke ik bedoel, voor elkaar te krijgen,
want op zichzelf is de opmerking juist.
De heer Van Breda Vriesman heeft over de
bisamrat gesproken. Dat is inderdaad een naar
beest; ik vind het verheugend dat de man uit
deze omgeving er al heel wat heeft gevangen.
De heer Van Breda Vriesman heeft ook ge
sproken over de luchtverontreiniging en dat is
een belangrijk onderwerp. Er is een werkcom-
missie voor benoemd, in die werkcommissie
heeft de gemeentesecretaris van Terneuzen ook
zitting en ik geloof dat er deze week weer een
vergadering wordt gehouden. We hopen dat er
binnenkort iets concreets uit voortkomt. Ik
ben het met U eens dat is de achtergrond
van uw vraag dat het belangrijk is, nü al.
Men moet niet wachten tot het te laat is. Dat
is natuurlijk altijd gevaarlijk met dergelijke
zaken, maar er wordt aan gewerkt en binnen
kort komt er een rapport op tafel.
De heer D,e- Meijer heeft nog een heel an
dere opmerking gemaakt namelijk over de
verhoogde bijdrage voor de B.B. en hij bracht
die in verband met het inschakelen van de B.B.
bij vredesrampen. Ik kan daar wel het een en
ander over zeggen. Ik kan U zeggen dat deze
verhoging praktisch alleen voor dat doel wordt
gevraagd. Wij zijn op het ogenblik een orga
nisatie voor vredesrampen aan het opbouwen
waar de B.B. een belangrijke rol in zal gaan
spelen. We zijn op het ogenblik al een heel eind
gevorderd met het inventariseren wat het Roode
Kruis, het bedrijfsleven, de gemeente en de
B.B. heeft, opdat we bij calamiteiten gecoödi-
neerd kunnen optreden. We proberen volgend
jaar uit de begroting van de B.B. weer een
post te halen op grond waarvan we verder kun
nen gaan. Gezegd is in de B.B.-kringraad: een
organisatie op papier is wel aardig, maar als
er nu eens een calamiteit plaats vindt, waar
moet men dan bijvoorbeeld mensen onder
brengen, zijn er voldoende dekens, zijn er vo1-
doende hulpmiddelen enz. We werken dus al
heel duidelijk in die richting en ik ben daar
blij om, want ik geloof inderdaad dat bij cala
miteiten we hopen dat deze niet plaats heb
ben de B.B. nog belangrijker werk kan ver
richten dan deze organisatie tot dusver heeft
kunnen doen. Vroeger kon dat moeilijk bij een
B.B.-dienst, maar het gaat-steeds, meer die
richting uit. U moet deze verhoogde bijdrage
praktisch helemaal in dat licht bezien.
Enkele van U, mevrouw, mijne heren, heb
ben gezegd dat ze het betreuren dat één lid van
ons college de gemeente gaat verlaten. Alle
leden van ons college betreuren dit, de betrok
kene zelf ook, maar de overige leden van or.s
college betreuren dit wel heel erg. Wij heb
ben met de heer Binnekamp bijzonder pret
tig samengewerkt en ik dacht de heer Binne
kamp met ons ook. We vinden het erg jammer,
dat hij gns moet gaan verlaten, in de eerste
plaats voor de gemeente, maar ook voor me
vrouw en mijnheer Binnekamp persoonlijk.
Hiermee, mevrouw, mijne heren, wil ik mijn
beantwoording in eerste instantie besluiten en
ik geef nu het woord aan de wethouder van
openbare werken.
De heer De Vos: Mijnheer de voorzitter, graag
wil ik eerst enkele algemene opmerkingen ma
ken. Ik heb verschillende sprekers horen zeggen,
dat zij vorig jaar al naar een bepaalde zaak heb
ben gevraagd en nu vragen ze wat we er inmid
dels aan gedaan hebben. Ik dacht hierop te
kunnen antwoorden, dat we al datgene hebben
gedaan wat met de beperkte mogelijkheden die
aanwezig waren, er aan te doen was. Het is voor
ons bepaald niet prettig, het is trouwens ook op
gemerkt door enkele sprekers, om steeds maar
besluiten.te moeten nemen en deze dan niet te
kunnen uitvoeren omdat er geen financierings
middelen voor zijn. Hoe dat verder zal worden
is nog een open vraag, het zal algemeen bekend
zijn, dat de centrale financierïngsregeling waar
aan de gemeenten zijn onderworpen weer met
een jaar is verlengd, zodat we niet moeten ver
wachten dat de financieringsmiddelen ons zullen
„toestromen". We zullen enkel wat kunnen doen,
dacht ik, wanneer we zelf financieringsmiddelen
hebben en dat zou eventueel mogelijk zijn, wan.
neer we kunnen komen tot belangrijke grond-
verkopen. Dan zullen de zaken wellicht wat
eenvoudiger komen te liggen. Ik zal nu trachten
te antwoorden op een aantal vragen en dan wil
ik beginnen met de heer Ollebek, die gevraagd
heeft hoeveel grond er op 't industrieterrein bij
Driewegen nog beschikbaar is en hoeveel per
celen er zijn verkocht waarop nog niet is ge
bouwd. Er is aldaar nog ruim 49 ha beschikbaar
en er zijn drie percelen verkocht waarop tot nu
toe nog niet is gebouwd. U zult zeggen dat die
oppervlakte nog heel groot is en dat ben ik
uiteraard met U eens, maar ik geloof toch dat
we blij mogen zijn dat we daar over kunnen
beschikken. Wanneer we namelijk geen grond
zouden hebben en er zouden zich aldaar bedrij
ven willen vestigen, dan zou dat veel erger zijn
dan nu het geval is. Overigens hopen we uiter
aard wel dat de vestiging van bedrijven op dat
terrein een wat grotere omvang gaat aannemen,
hoewel We dacht ik toch niet mogen klagen,
omdat daar nog regelmatig door de gemeente
grond wordt verkocht. De heer Ollebek heeft te
vens gevraagd om een betere beveiliging van
het kruispunt bjj de St. ArmapoMer, Hij moet
wel bedenken dat dit een tijdelijke situatie is.
Die weg daar is nog in aanleg en de definitieve
bebakening zal pas komen indien deze zo ver
gereed is. Ik ben het er mee eens dat het plezie
riger zou zijn geweest en ook beter wanneer daar
een ongeliikvloerse kruising was gemaakt. In
een bespreking die een paar jaar geleden gehou
den werd, vóórdat deze werd aangelegd, heb ik
ook op het maken van een ongelijkvloerse krui
sing aangedrongen, maar waarschijnlijk ook al
weer uit financiële overwegingen is dat er niet
van gekomen Een ongelijkvloerse kruising ver
dient de voorkeur, mear er zijn natuurlijk tal
van kruisingen die gelijk zijn aan deze, waarmee
ik helemaal niet wil zeggen, dat het dan een
goede situatie is, in tegendeel. In ieder geval ben
ik ervan overtuigd, ik meen dezer da^en reeds
een brief hierover te hebben gezien, dat c'e be
bakening daar zal worden gewijzigd en ik ge
loof wel dat de veiligheid, voor zover dat mo
gelijk is, zal worden opgevoerd.
De heet Hol heeft gesproken over de door*
t