VAN
VIERLANDEN'
MUNT
TOT
ONAANZIENLIJK
STUKJE
PASMUNT
KERSTNUMMER DE VRIJE ZEEUW
DE tijd van Kerstmis en nieuwjaarsviering is
een tijd waarin de mens bedachtzamer is dan
anders; een tijd van terugblikken en goede voor
nemens en een tijd van balans opmaken en loons
verhogingen. Menigeen die als mens niet wijzer
of beter is geworden in het afgelopen jaar, is wel
rijker geworden ofwel hij verdient althans meer
inkomen; in guldens dan. De guldens zelf zijn er
echter weer niet beter op geworden en zo blijft
het weer de vraag of men er nu werkelijk op
vooruitgegaan is. Dan haalt men de statistieken
er weer bij, waarvan beweerd wordt dat men er
alle kanten mee op kan, en die leren ons dat we
er, door elkaar genomen, toch beter op zijn ge
worden, al is het niet zoveel als ons groter aantal
guldens op het eerste gezicht zou doen vermoe
den.
Is dat nu altijd zo geweest, dat het geld lang
zaam (of snel, zo men wil!) en voortdurend slech
ter werd en zo ja, hoe goed, hoe waardevol, was
het vroeger dan wel niet? Wat kon men er voor
kopen?
DE STUIVER
INDERDAAD is één voortdurende geldontwaar
ding in de geldgeschiedenis eerder regel dan
uitzondering, zeer tot ongerief van de kleine man
die nauwelijks anders dan in geld kan sparen en
zeer tot genoegen van ieder die schulden heeft,
de overheid voorop.
Vanzelfsprekend waren onder de maatschappe
lijke omstandigheden van vroeger, toen de koop
kracht van de standaardmunten bepaald werd door
de waarde van het metaal waaruit zij bestonden,
de oorzaken en de gang van zaken anders dan thans,
maar de gevolgen waren in grote lijnen de zelfde.
Onze stuiver is een van de voorbeelden uit onze
geldgeschiedenis: een aan lager wal geraakte munt
met een oud en respectabel voorgeslacht. Zijn his
torie gaat zover terug in de middeleeuwen, dat men
niet meer weet waar zijn naam vandaan komt.
Hij wordt in 1454 voor het eerst genoemd als naam
voor een tweegrotenstuk, dat lange tijd als basis
voor het Zuid- en Noordnederlands geld zou dienen.
ÉÉN MUNTSTELSEL
IN DIE TIJDEN waren de Bourgondiërs bezig
de Nederlanden onder hun heerschappij te verza
melen. De belangrijkste gewesten die zij in 1454
reeds bezaten, waren in de eerste plaats het rijke
Vlaanderen, dat het schone streven ook in de eer
ste plaats moest financieren en verder Brabant,
Henegouwen en Holland. De laatste twee had Phi
lips de Goede van de welbekende Jacoba van Beie
ren overgenomen.
Deze Nederlanden wensten zij nu in één groot rijk
onder te brengen en daarin paste ook één centraal
geldstelsel in het kader waarvan reeds in 1365 een
munt ter waarde van twee oude Vlaamse groten
als centraal stuk was ingevoerd. Na de verkrijging
van Holland werd dit stuk als vierlander of vier-
landenmunt voor al de genoemde gewesten op ge
lijke voet geslagen.
Karei V rondde de verovering der Nederlanden
af door de overgave van Friesland in 1528 en van
Gelre in 1543, waardoor de stuiver zich over het
gehele gebied verbreidde. Deze monetaire eenheid
is verder blijven bestaan en de politieke eenheid
is voltooid in de opstand tegen Philips II, de Habs-
burger en Bourgondiër, die evenals zijn vader Karei
V, ook over Spanje regeerde, en verder in en na
de Franse tijd toen het tegenwoordige koninkrijk
tot stand kwam.
ALS HOOFDMUNT
IN DE GESCHIEDENIS van de stuiver weerspie
gelen zich ten eerste de grote lijn van de geschie
denis van de éénwording der Nederlanden en voorts
de geleidelijke devaluatie van het geld door daling
van de koopkracht van het zilver en door munt-
verslechtering door vorsten die, vooral in roerige
tijden, vaak krap bij kas zaten en dan te weinig
zilver in hun münten lieten verwerken.
Zoals gezegd viel het begin van de stuiverroman
samen met de opkomst der Bourgondiërs. In Vlaan
deren gebruikte men oorspronkelijk Frans geld.
Vooral in verband met de oorlogen die de Bour
gondiërs samen met de Engelsen tegen de Fransen
voerden (denk aan Jeanne d'Arc en Edward, de
Zwarte Prins) voerde Vlaanderen, dat aan de Bour
gondiërs behoorde, in 133-7 een eigen muntstelsel
in, gebaseerd op de Vlaamse groot of Leeuwen
groot, van 4,05 gram a 750/1000 fijn zilver.
Deze verslechterde zo snel, dat reeds in 1365 het
muntstelsel moest worden gereorganiseerd en werd
gebaseerd op de dubbele groot, die toen reeds
nauwelijks meer zilver bevatte dan de leeuwen
groot 28 jaar daarvoor, namelijk 4,32 gram a 750/
1000 fijn zilver.
OMGEKEERDE POT!
DEZE MUNT, die ook in Holland algemeen werd
gebruikt en die daarom door de, toen nog zelf
standige, graven van Holland werd geïmiteerd,
werd ook wel plak genoemd, omdat hij zo groot
was, doch het meest bekend is hij onder de naam
potdrager of botdrager, omdat de helm, waarmede
de op de munt voorkomende leeuw getooid was,
meer op een omgekeerde pot leek dan op een echte
helm.
De potdrager bleef lange tijd de basis van het
geld der Bourgondiërs en Philips de Goede (1419
1467) maakte hem in 1434, nadat hij enkele jaren
daarvóór Holland en Henegouwen had verkregen»
tot basismunt in zijn vier, reeds genoemde, landen.
Deze vierlandenmunt of vierlander gold in Vlaan
deren 47 mijten, kleine muntjes van geringe waarde.
In Brabant, met Limburg en Henegouwen, gold hij
12 artesische penningen, die daar als kleinste munt
in gebruik waren. In Holland gold hij eerst voor
16 Hollandse penningen en toen die later in onbruik
raakten, voor acht duiten.
GEDEVALUEERD
ZOALS de penningen dus van land tot land ver
schilden, zo verschilden in de overige Nederlanden
ook de stuivers die daar golden. Men had aanvan
kelijk de Vlaamse groten en botdragers nageslagen,
doch al spoedig werd, vooral door de hertogin van
Gelre, het zilvergehalte sterk verlaagd, waardoor
deze hertogen grote winsten maakten. Nadat een
maal bekend was geworden hoe weinig zilver de
Gelderse stuivers bezaten, daalden deze in koers
tot tweederden van de Bourgondische stuiver.
Tegen de -tijd dat Karei V (-1506—1555) alle Ne
derlanden in bezit had genomen, zou men verwach
ten dat de grote kans van de stuiver was gekomen.
Deze had intussen echter danig aan respect inge
boet. In de eerste plaats door de oorlogen van
Karei de Stoute (14671477) en de troebelen onder
Maria van Bourgondië (14771482) en vooral on
der haar zoon Philips de Schone, die van 1482 tot
1506 regeerde, in 't begin onder regentschap van
zijn vader Maximiliaan van Habsburg.
Was dus de stuiver in gehalte sterk verlaagd,
door de grote zilvervondsten in midden-Europa en
in Spaans-Amerika was bovendien de koopkracht
van het zilver zelf sterk verminderd. De stuiver
was een munt van betrekkelijk lage waarde gewor
den en men begon grotere munten te slaan, eerst
in goud en daarna ook in zilver.
HET POND
ZOALS men in Engeland thans nog rekent in
ponden a 20 shillings a 12 pence, zo rekende men
destijds (en dit duurde tot de Franse tijd) in Hol
landse ponden a 20 stuiver a 8 duiten.
Toen de hoofdmunt, de stuiver, devalueerde ging
het pond mee, daar het altijd 20 stuiver bleef.
Hoewel het pond van oorsprong een gewicht was
had het langzamerhand de betekenis gekregen van
een rekeneenheid, die het wel en wee van de hoofd
munt volgt. Zoals dus de cent bij de revaluatie van
5 de gulden volgde, toen voor enkele jaren de
gulden in navolging van de Duitse mark 5 in
koers steeg.
Toen de stuiver te klein werd had men reeds het
pond in goud geslagen, dat wil zeggen: men had
gouden (gulden) munten geslagen ter waarde van
20 stuiver, ter waarde van de rekeneenheid pond,
dus. Onder Karei V sloeg men toen ook deze waarde
in zilver en noemde deze de zilveren gulden. Iet
wat onlogisch, uiteraard.
ONZE GULDEN
DE ZILVEREN GULDEN verdrong tijdens de
regering van Karei V de stuiver als hoofdmunt
van het maatschappelijk verkeer en werd de voor
naamste munt. Omstreeks 1560, onder Philips H,
die van 1555 tot 1598 regeerde, doch die door de
in opstand gekomen noordelijke Nederlanden in
1581 werd afgezworen) werd de stuiver pasmunt.
Dat wil zeggen: zijn gehalte werd nog meer ver
laagd en hij had geen zelfstandige waarde meer
doch zijn waarde werd voortaan bepaald op één
twintigste van de gulden. Daalde de gulden, dan
daalde hij mee.
Hij maakte nog een beroerde tijd mee in de eer
ste decennia na de 80-jarige oorlog. Diverse steden
en gewesten sloegen met groot gewin grote aan
tallen stuivers, dubbeltjes (2-stuiverstukken) en
schellingen (6-stuiverstukken) vóórdat men in 1696
in de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden
tot overeenstemming kwam over een meer ordelijk
muntstelsel. Die orde was saai: behoudens enkele
technische veranderingen bleef de stuiver wat hij
was tot aan de Franse tijd.
VERGANE GLORIE
DAARNA, in ons koninkrijk, werd hij in de Munt
wet niet meer genoemd, want de gulden, de hoofd
munt die blééf, werd voortaan verdeeld in 100 cen
ten. Het 5-centstuk bleef echter van zilver en even
groot als de oude stuiver en iedereen bleef hem
stuiver noemen, zoals het 10-centstuk een dubbel
tje (dubbele stuiver) bleef.
Onder koning Willem III werd hij verkleind tot
het bekende zilveren stuivertje van de armbanden.
In 1907 werd hij een ronde, nikkelen stuiver, die
vanwege de mogelijkheden die hij bood, een avond
kwartje werd genoemd. Nog éénmaal werd hij
populair, als de vierkante nikkelen stuiver van vóór
1940, doch hoe het thans met hem is weet een ieder.
Er is niets bijzonders meer aan, maar hij héét
nog stuiver. Sic transit gloria mundi.
C. H.