Tentoonstelling van automobielen, 18-28 februari te Amsterdam COVÉ Van stoomwagen tot wereldwonder EERSTE EXPOSITIE TELDE ROG MAAR DRIE AUTO'S GARAGE HET BEGIN NEDERLANDSE POGINGEN 50 x EN VERKOOP MN AUTOMOBIELEN wöensclag 17 februari 1965 Gt VRTfF! ZEFUW SLUISKIL WAAROM EEN NIEUWE AUTO KOPEN ALS IK ER NIET IN KAN RIJDEN EN HEM NERGENS KAN NEERZETTEN Sleden staan op het spel Roofbouw op stedelijke ruimten 9 50ste GOUDEN R.A.I. 50 MAAL R.A.I. Ben lang lint trekt een lichtend spoor door de diep donkere avond. Bekijken wij dit lichtspoor van dichterbij si en wij, dat dit machtige lange lint, dat smalle vertak kingen naar links en rechts heeft, wordt gevormd door honderden voertuigen op vier wielen. Elk voertuig op zich is een tot in de puntjes uitgekiend technisch vernuft. Het glanzende metaal in verschillende kleuren, het blin kende chroom, de zoemende motoren, de witte, gele en rode lampen vormen het zoveelste wereldwonder: de auto. Diezelfde auto, die ondenkbaar is in onze samen leving, dezelfde auto ook, die maakt dat er „samen geleefd" kan worden in de rnimste betekenis van het woord. De ontwikkeling van de auto is een fascinerende. Het is een van de opzienbarendste technische evoluties van de laatste twee eeuwen. Bouwde de Fransman Nicolas Joseph Ougnot in 1763 de eerste stoomwagen voor het Franse leger en werden nadien vooral in Engeland nog verschillende door stoom voortbewogen automobielen gebouwd, het was pas een eeuw later in 1864, dat de Duitsers Otto en Langen hun eerste tweetaktmotor fabriceerden, hetgeen de eigenlijke stoot in de goede richting gaf. Nederland bleef in die dagen enigszins achter wat be treft de automobielindustrie. Het waren vooral Engeland, Frankrijk en Duitsland en ook de V. S. die zich toeleg den op de nieuwe zelfbewegende wagen. In 1888 werd weliswaar het eerste echte Nederlandse automobiel ver vaardigd, doch het was enkel nog maar een stoomauto, terwijl men in het buitenland reeds werkte met benzine - motoren (de eerste 4-takt kwam van Nic. August Otto in 1876, de Duitsers Daimler en Benz kwamen in 1886 tegelijk met benzinemotoren. Diesel vroeg patent voor een hoge-drukmotor in 1892). Nederland was een ontkiemende fietsende natie, de automobielen wilden er nog lang niet in. Toch zou uit de oprichting van de Nederlandse Vereniging „De Rijwiel industrie" het automobilisme in ons land een sterke stoot in de goede richting verkrijgen. Op straat over heersten echter paard en wagen in de vorm van jan ple zier, dokterkoets, berliner, tentwagen, mallejan, cou- peetje, victoria, sleperskar en boerenwagens. Door het organiseren van wedstrijden, betrouwbaar- beidsritten en ook tentoonstellingen groeide ook in ons land de belangstelling voor het rijtuig, dat niet door een paard werd voortbewogen maar door een machine met veel stank, veel lawaai en veel stof. In het begin van deze eeuw begon het autoleven in ons land geleidelijk op toeren te komen, mede dank zij de oprichting van de R.A.I., een vereniging van ver tegenwoordigers van de Rijwiel- en Automobielindustrie, die nu haar 50ste tentoonstelling houdt. Eerst werd de belangstelling met moeite gewekt, vervolgens kwamen er wat oplevingen, waarna enkele dieptepunten de orga nisatoren de haren te bergen deden rijzen. Maar na het overwinnen van de kinderziekten beleefde de R. A. I. een ontzaglijke bloei die heden ten dage nog niet tot staan is gebracht. Het is misschien wel grappig eens een vergelijking met het automobiel van zo'n kleine zeventig jaar geleden en de limousine van nu te maken. Dat rijtuig zo tder paard van toen had normaal een motor met magneetontsteking, een houten carrosserie, zonder dak, doch met een op vouwbaar linnen kap en een rauwe, luidruchtige drie versnellingsbak. Die magneetontsteking was lang niet gek, maar van een elektrische starter was toen nog geen sprake. Men startte met de beruchte aanzetslinger die menig automobilist een verstuikte of zelfs gebroken pols kostte door het terugslaan. Dit is maar een klein narigheidje van de ..antieke" au>o er zijn zovele andere op te sommen, hele boekwer ken zijn er aan gewijd. Zelfs-complete musea. Toch moest men met deze minder ieuke aspecten van de automobielen kennis maken want juist door alle na righeden, de vele gebreken, de brandstoffen en smeer middelen kon men al deze dingen in de loop van de jaren verbeteren. Dank zij de grote races, de betere technische apparatuur van de fabrieken en door twee wereldoor logen, hoe verschrikkelijk ook, werden de constructeurs gedwongen tot het vervaardigen van steeds betere en be trouwbaarder types en modellen. Zo moesten de auto mobilisten tot 1912 wachten op de elektrische starter en elektrische verlichting (in een Cadillac). De eerste Nederlandse automobiel was geen Spijker, maar een stoomwagen van de geweermaker P. van Rijn uit Nijmegen, merk Novio Magum. Weinigen hebben er ooit van gehoord. De eerste benzine-auto werd ons land binnengereden voor rekening van notaris C. Backx uit de Wieringerwaard, die te Amsterdam een Daimler in ontvangst kwam nemen in september 1896. Pas in 1901 lieten de Gebr. Spijker (rijtuigmakers die in 1897 de gouden koets vervaardigden voor de kronings feesten van koningin Wilhelmina) een automobielfabriek verrijzen aan de Amstel. Het werd de N.V. Trompenburg, maar de in 1902 aangeboden eerste Spijker met 6-cilin- dermotor werd ondanks de hoge kwaliteiten geen kassucces. In april 1908 werd het bedrijf failliet ver klaard, alhoewel de Nederlandse auto in enkele opzien barende afstandsritten een bijzonder goed figuur sloeg. Helaas kwam de fabrikant H. J. Spijker in 1907 om bij de scheepsramp van de Berlin. Anderen zetten de fabri cage voort. Inmiddels hadden nog enkele Nederlanders pogingen in 't werk gesteld. Gelria en Bij 't vuur te Arnhem en Altena te Haarlem waagden het er op, maar hielden het slechts tot 1906 vol. Bij de eerste registratie in 1909 reden er in ons land echter al 1532 motorvoertuigen. 1911 bestelde de koningin 2 Spijkers. In 1915 sloot de auto- fabriek Simplex voorgoed haar poorten. Trompenburg ging vliegtuigen bouwefi. In 1919 sloot Eysink. In 1921 verscheen de Spijker-Mathis. In 1924 kwam definitief het einde van het inmiddels wereldberoemde Nederlandse merk. De R. A. I. heeft op haar tentoonstellingen regelmatig de ontwikkeling van de auto's en rijwielen getoond. We zagen daar in 1899 in het oude Paleis voor Volksvlijt de eerste drie echte auto's staan temidden van honderden fietsen. We zagen er in 1900 al de eerste opvouwbare flets van Burgers. In 1902 kwamen er de motorfietsen bij. In 1903 verschenen daar de eerste Amerikaanse wagen (de Olds) en de eerste Mercedes. In 1904 kwam er bij de vele Franse merken ook een Renault te staan en in 1906 verraste Fiat de Amsterdammers door de mi nister die de tentoonstelling zou openen, van het Cen traal Station te halen! Plaats voor fietsen was er sinds 1903 niet meer bij In 1922 kwam het eerste eigen (houten) gebouw, voor 5 jaar opgezet en nu nog intact. In 1923 werd daal de T-Ford geïntroduceerd. In 1925 stal Chrysler de show en in 1928 werden er al 80 merken geëxposeerd. In 1929 kwam de A-Ford. In 1931 werd voor 't eerst sprake van verkeersdrukte. Geen wonder, steeds groter werd de toeloop naar deze tentoonstellingen die na de oorlog de bouw van een enorm nieuw gebouw noodzakelijk maakte, dat in 1961 de poorten opende voor 331.000 be zoekers. En elk jaar kwamen er meer belangstellenden. Geen wonder, de auto van tegenwoordig is een waar wereldwonder, waar bij de fabricage de uiterste zorg' aan wordt besteed. En zij worden ieder jaar nog' groter, nog mooier, nog luxueuzer en vanzelfsprekend ook duur der. II kunt zich trouwens zelf overtuigen op de vijftigste „gouden R.A.I." weike van 18 tot en met 28 februari in het pas weer vergrote R. A. I.-gebouw in Amsterdam wordt gehouden. NIEUWE KERKSTRAAT 26 Wegens inruil te koop 9 1 TAUNUS 17 M. '62 1 CORTINA '63 1 RENAULT 4 L. '64 1 VOLKSWAGEN BESTEL Alle wagens worden onder garantie verkocht Aantrekkelijke prijzen Gemakkelijke betalingscondities :\'v .c'iSfW. Het probleem van de R.A.I. »vs*i onze sped ate verslaggever) „Wij Nederlanders hebben nog slechts twee problemen hoe word ik mager en waar laat ik mijn auto". Zo grapte Wim Kan op zijn oude jaarsconference van 1963. Maar in het voorhoofd van de heer A. G. M. Boost groeven zich diepe rimpels, wanneer wij hem vragen naar zijn mening over het parkeervraagstuk. „Ik zie er ook geen gat meer in", zegt de directeur van dc Koninklijke Nederlandse Toeristenbond A.N.W.B., „want de grootscheepse aanpak die dit vraagstuk ongetwijfeld behoeft, ontbreekt helaas maar al te duidelijk". Andere autoriteiten, die zich theoretisch of praktisch met verkeresproblemen bezighouden huldigen een zelfde mening. De verkeerscongesties in de binnensteden, die de leefbaarheid van ons bestaan meer en meer bedreigen, vragen om dringende voorzieningen. Een onzer belangrijkste cultuurobjecten de stad, staat op het spel. In de toch al smalle straten in de binnenstad is de vraag naar rijd- en parkeerruimte veel gro ter dan de beschikbare oppervlak te. Vooral in de laatste jaren met hun snel stijgende autodicht heid nadert dit probleem snel zijn elimax. „Wanneer niet op korte termijn de oude binnensteden klaar ge maakt worden voor de gemoto riseerde samenleving, zal er een chaos ontstaan die wij niet meer in de hand kunnen houden," aldus een leidende functionaris van de verkeerspolitie in Amsterdam. „Indien wij niet op tijd zijn zul len deze stadsdelen zichzelf gaan opheffen in een allesvernietigend erosieproces," zo meent ir. H. M. Goudappel, hoofd van het advies bureau voor verkeersonderzoek en verkeersplanning te Delft. „Tot dusver is de oplossing van de stedelijke verkeersproble men echter bijna uitsluitend ge zocht in het roofbouw plegen op onze stedelijke ruimten die ons, vaak uit de middeleeuwen, zijn overgeleverd." Hier stuiten wij op de vraag, wel ke maatregelen er genomen moe ten warden om het parkeervraag stuk op te lossen. Ir Goudappel verklaart onomwon den dat dan de ingrijpende ste- debouwkundige maatregelen die thans in verschillende steden worden genomen, onvoldoende zijn. Met dempingen, doorbraken, om bouw van (markt) pleinen wordt het stedelijk milieu ontluisterd, doch de parkeerproblematiek wordt er in feite niet mee op gelost. „Men weigert de ver keersproblematiek in zijn juis te verhoudingen te zien. Laat de overheid eens naar het buitenland kijken. In Enge land, de Ver. Staten, Duitsland en Zwitserland zijn de zogenaam de nieuwe steden de projecten bij uitstek, waar gezocht wordt naar een eigentijdse benadering van de verkeersproblematiek. Er is geen enkel teken dat er op wijst dat deze kans bij onze Nederlandse „new towns" en satelietsteden wordt aangegrepen om een stad voor de toekomst te bouwen. Het feit dat vele na de tweede wereldoorlog gebouw de woonwijken nu reeds toe zijn 'a sanering van de vetkcars- structuur is toch wel een aan wijzing dat er iets mis is." WAT ER MIS IS. Dat er iets mis is weet iedere automobilist, die tijdens het spits uur in een opstopping verzeild raakt of bijvoorbeeld op een za terdagmiddag geprobeerd heeft zijn auto in de binnenstad kwijt te raken. Geprobéérd heeft, let wel, want meestal is dat een on mogelijke opgave. Vele autobe zitters nemen hun auto al niet meer mee, wanneer zij gaan winkelen en vele zakenlieden on dervinden dat. Zakenlieden e.d„ die relaties moeten bezoeken, ver spelen soms uren met het zoeken naar parkeerruimte. Kostbare tijd wordt op die manier verspild. De autodichtheid openbaart zich in de binnensteden vooral in het probleem van de langparkeerders. Deze auto's nemen gedurende 4 tot 8 a 9 uur per dag een plaats in op de aanwezige parkeerterrei nen of op de openbare wegen. „Herhaaldelijk wordt de wettelijk geregelde parkeerduur overschre den" vertelden functionarissen van de verkeerspolitie in enkele grote en middelgrote steden ons. „Het aantal bekeuringen stijgt voortdurend en wij doen dit ei genlijk met een bloedend hart, omdat wij natuurlijk ook wel zien hoe krap de parkeerruimte is." Ook in de nieuwe buitenwijken heersen dikwijls wantoestanden. De straten zijn veel te smal, er is nooit rekening gehouden met de verkeersvraagstukken, die zich later zouden kunnen voordoen." Zo zegt de heer Boost: „Soms kan de vuilniswagen er al niet meer doorheen, omdat onze nieuwste straten niet berekend zijn op stilstaande auto's." Zou den sommige mensen niet kop schuw worden nog een auto te kopen? SOMBERE R.A.I. Tijdens de persconferentie van de R.A.I. werd de veronderstel ling opgeworpen, dat de omzet van auto's wel eens een (ongun stige) weerslag van het verkeers- vraagstuk zou kunnen ondervin den. Waarom nog een auto kopen, als je er niet meer mee kunt rijden en hem nergens kunt neer zetten? Maar hoe lost men dat vraagstuk op Verschillende deskundigen wezen er ons nog eens op, dat het fundamenteel onderzoek waar het de verkeersplanning be treft, ver ten achter ligt bij de gewenste ontwikkeling. Zo moet men voor een all-round vorming tot verkeersplanoloog, zowel op middelbaar - als op hoger niveau, nog altijd terugvallen op buiten landse opleidingen. „Ik sta er gewoon van te kijken dat de Nederlandse overheid geen oog heeft voor de konsekwenties, waarvoor de snelle motorisering van Nederland haar stelt," ver telde een (verwonderd) directie lid van een Amerikaanse auto mobielfabriek ons. „Ik sta versteld van de toestan den die ik hier gedurende mijn zakenreis heb gezien. Terwijl het toch duidelijk is dat een Ameri kaanse wijze van motorisering ook voor Nederland niet zal uit blijven." In zoverre vergiste deze Ameri kaan zich. Want van de zijde van ONZE SMALLE STRATEN KUNNEN HET VERKEER NU AL MOEILIJK VERWERKEN. HOE MOET DAT OVER ENKELE JAREN DAN NOG DAAR DOORHEEN 1 A. G. 9L Bonst tflS» „Ik ne er ook ge de A.N.W.B. verzekert men ons dat de groei van ons autopark zelfs veel sneller is dan zich ooit in de Ver. Staten heeft voorge daan." WAT TE DOEN? Nogmaals, wat kan er gedaan worden Ir. Goudappel betoogt dat een doeltreffende aanpak van de verkeersproblemen in onze ste den op de eerste plaats een dras tische wijziging in denkwijze zo wel bij de overheid als bij vele op het gebied van de verkeers planning werkzame personen eist. Zo dient er zijns inziens in iede re Nederlandse gemeente van enige omvang een zelfstandige verkeersplanologische dienst te zijn, die zich gesteund weet door een verkeersadviseur of advies bureau. Basis voor het werk in de gemeenten moet zijn een alge meen verkeersplan. „Een dusdanig plan ontbreekt thans in vrijwel alle Nederlandse gemeenten. Er zijn er maximaal 14, die zich er serieus mee bezig houden." Welke voorzieningen zullen het beste aan hun ddel beantwoor den Namens de commissie „het ver keer in Nederland," doet ir. H. Vis de volgende suggesties: de meest in aanmerking komende parkeeraccomodatie is de om de binnenstad gelegen binnenring en wel daar, waar de grote in valswegen op deze ring uitkomen. Voorts zullen in de nabijheid van spoorwegstations parkeerterrei nen moeten worden aangelegd, die heel wat groter dienen te zijn dan die er nu bestaan. Naast het aanleggen van parkeerterreinen en het bouwen van parkeergara ges (met een capaciteit van ca. 500 auto's) zou het dienstig zijn om verkeer-aantrekkende pan den, die in de toekomst gebouwd worden, verplicht te stellen voor «tear AW.W.K»S gat meer kt". eigen parkeerruimte te zorgen. Ook de bevordering van verplaat sing van verkeeraantrekkende bedrijven, wier aanwezigheid in de binnenstad niet economisch noodzakelijk is, werd door de commissie „Het verkeer in Ne derland" bepleit. Voorts zou het openbaar vervoer geperfectioneerd kunnen worden. Nu gaan veel mensen toch maar met de auto de stad in, omdat zij te lang op een tram of een bus moeten wachten. De bereidheid van het publiek om van het openbaar vervoer gebruik te maken is niet bijster groot, maar men kan die bereidheid kweken. NOODSITUATIE „Met allerlei lapmiddelen lost men het parkeervraagstuk niet op", zei een functionaris van het Nederlands Verkeersinstituut des gevraagd. „De centrale overheid heeft onvoldoende aandacht voor deze problematiek. Natuurlijk moeten de gemeenten financieel in staat gesteld worden om het verkeersvraagstuk op groot scheepse wijze aan te pakken. Dat gebeurt niet. Maar het uitein delijk resultaat is, dat het de ge meenten, en dus indirect het rijk, nu nog meer geld gaat kosten. Want om de zoveel jaar moet er nu een verkeerssanering worden doorgevoerd die dan over tien jaar ook weer niet voldoet. Dit alles vergt nog veel hogere uitgaven, die een inefficiënt re sultaat opleveren." En ir. Goudappel zegt: „Indien men voortgaat de verkeerspro blematiek te veronachtzamen, zal er binnen enkele jaren een nood situatie ontstaan waarbij alle wo ningnoodproblemen een kleinig heid zullen blijken." Wanneer het verkeersvraagstuk dergelijke afmetingen krijgt, lij ken dringende voorzieningen in derdaad wel geboden. (Nadruk varboeteuK-

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1965 | | pagina 9