DE VRIJE ZEEUW
Pagma 9
IGcmeenteraad van Terneuzen
I Inzake de vragen, die de heer Huijbrecht via
mij tot de heer Vrieling heeft gericht, zou ik
deze willen verzoeken de gevraagde inlichtingen
te willen geven, zo hij daartoe bereid is.
Zaterdag 23 april I960
gevens, zoals ik ook in mün verslag van 1 okto
ber heb gezegd. Het is dus zó, dat jaren nadat
die watertoren is klaar gekomen en alleen door
dat men kritiek uitbrengt op de Waterleidingmij,
nu alle aandeelhouders pas weten, dat hier een
overschrijding van de raming met 52 heeft
plaats gehad.
Men heeft gezegd: „Wij hebben een gunstige
lening afgesloten". Ik ben het daar volkomen mee
eens. Maar die 886.000, die zijn we uit deze
meerdere investeringen, en de rente die er op zit,
ook al weer kwijt.
Dan komen we tot het tweede punt, meneer
de Voorzitter. Dat is de directeurswoning. Ten
aanzien van die directeurswoning hebben we eerst
- dat is dus de eerste maal, dat de Waterleiding-
mii met cijfers kwam in wezen een gegeven
gekregen, dat pertinent niet kan worden aange
merkt als een beantwoording van een gestelde
P Wvraag. Er is gevraagd naar de kostprijs van die
Bar Kt lawaai, dat over deze zaak is opgestegen, woning. Er komt een nieuw kostprijsbegrip, dat
hl dat er geen inlichtingen zijn gegeven op het in waterleiding-verband gehanteerd wordt onder
(Vervolg van pagina 7)
fcr-d van Commissarissen over de 6 aandelen
I Terneuzen heeft gemaakt, meent de heer Huij-
tm-ht enige laatdunkendheid te onderkennen,
k 'eloof niet, dat hij dat moet doen. Het is
£ker niet de bedoeling geweest hierop die na-
Iruk te leggen. Tenslotte is deze onderneming
v Daarom moeten we dus, aan de hand
n de betreffende wetsartikelen nagaan in hoe-
lërre hier aanmerkingen gemaakt kunnen wor-
jen op hot beheer en het beleid van het bestuur
I/ui dez6 N. V.
Verder is hier door de heer De Feijter weer
haar voren gebracht een onjuistheid, die eigen
lik naar mijn gevoelen de oorsprong is van al
moeilijkheden, die sindsdien zijn ontstaan, en
foment, dat deze werden gevraagd
f Het is toch immers zó geweest, dat de vertegen-
Loo-diger in de aandeelhoudersvergadering met
verder heeft afgewacht, toen in die vergadering
fcze"d is dat die inlichtingen zouden worden ge
geven dóch vóórdat die inlichtingen waren ont
vangen dil rapport op 1 oktober in de Raad heeft
gebracht Dat heb ik toen al betreurd. Wanneer
Hat niet'was gebeurd dan had men kunnen af
brachten zoals de heer Huijbrecht nu ook stelt
bin te doen len aanzien van de jaarrekening 1959.
I Dat is geloof ik, wel de kern van de hele kwes
tie en ik geloof daarnaast, m.i. terecht, dat de
kandeelhouders, met name dan de vertegenwoor
diger van de gemeente Terneuzen, uit de jaarstuk
ken niet voldoende ingelicht waren over de gang
var zaken. Nu was het volgens mü normaal ge-
v wanneer men niet uitgegaan was van
k\ id>> trouw en dat men van tevoren inlichtin
gen ad gevraagd bjj de administratie of bij de
li over de stukken, die naar zijn inzicht
nid voldoende waren. Dat is niet gebeurd. De
hi r Vrielin is direct een rapport gaan opstel
ler dat 5 bout portant, hier aan de raadsleden is
votgelegd, zonder dat deze tijd hebben gehad
Baa: over enig oordeel te kunnen vormen. Nog
maals ik heb dit zeer betreurd en getracht bij de
verdere onderhandelingen de sfeer wat te zuive
re!'. Ik had de indruk, vooral na het onderhoud,
da! laatstelijk gehouden is tussen de Raad van
Commissarissen, het Gemeentebestuur en de fi-
nanciële commissie, dat men elkaar toch een heel
ffcind nader gekomen was en dat ook in de toe
komst verwacht mag worden, in verband met de
g en inlichtingen, dat voortaan de jaarstuk
ken een duidelijker beeld geven en gemakkelij
ke!' te verwerken zijn, ook voor iemand, die niet
zo direct deskundig is.
I Dat zijn twee opmerkingen, die ik hier even
_na;ir voren wilde brengen. Hiermede zal ik een
I debat wel niet kunnen voorkomen. Ik zie wel,
dat wü ook vandaag nog geen punt achter deze
zaak kunnen zetten en dat is toch eigenlijk wel
erg betreurenswaardig.
I Do heer Vrieling: Heel graag, meneer de Voor
zitter. Ik zal de vragen, die uit de diversie betogen
naar voren zijn gekomen, zo volledig mogelijk
trachten te beantwoorden. Mocht ik daarbij een
[vraag vergeten, dan wil ik daarover aan het slot
mijn mening kenbaar maken.
Ik zou dan willen beginnen met de presentie-
geid/pensioenkwestie, die de heer Huijbrecht
heeft aangehaald en ten aanzien waarvan ik nog
geen bericht van de Pensioenraad heb gehad.
Ik heb wel de indruk, dat men het betoog van 1
oktober op dit punt misschien niet helemaal heeft
begrepen. Voordien was het zo bij de Waterlei-
dingmii. dat er per vergadering een presentiegeld
werd uitbetaald. Dit presentiegeld werd een jaar
of 'i geleden van 10 gebracht op 20 per verga
dering. In 1958 is dit presentiegeld omgezet in
een bezoldiging. Ik heb daarvan reeds opgemerkt,
dat. en zakelijke motivering voor deze omzetting
[ontbrak.
Ik heb ook opgemerkt in mijn verslag van 1
oktober, dat het commissariaat bij de Waterlei-
din.'mü nooit aanspraak kan geven op pensioen
in de zin van de Pensioenwet 1922, ook niet, wan
neer men een presentiegeld ombouwt tot een
vaste bezoldiging van het in deze wet genoemd
'minimum van 400.
Maar de kern van de zaak, en nu de repliek
er is, kan ik dus volledig stellen onafhankelijk van
een mededeling van de Pensioenraad, is deze, dat
men zonder zakelijke motivering van een presen
tiegeld overspringt op een pensioen, waarbij ik
buiten beschouwing laat of men dit hoog of laag
moet vinden. Dat men dit doet, niet omdat men
In Waterleiding-verband iets wil regelen, maar
omdat er diverse commissarissen zijn, die naast
hun commissariaat een functie hebben waar pen
sioen-aanspraken aan verbonden zijn en omdat
men door deze verhoging een koppeling krijgt
van een kleinere aan een grotere pensioensgrond
slag, vind ik verkeerd.
Men maakt dus hier het commissariaat van de
W aterleidingmü tot een middel voor de verwezen
lijking van een volslagen buiten de waterleiding
gelegen doel. Dat is in principe niet juist
Dat deze maatregel er niet één is van dé Water-
leidingmv), blijkt uit het repliek van de Raad van
Commissarissen. Er is n.l. één commissaris, die
p leZ*™at/"egel geen enkel gevolg ondervindt.
Regelt men iets voor de commissarissen, akkoord
maar dan voor allemaal en niet voor enkelen
want uiteindelijk is het nu zó, dat er éfn eon^
missans buiten staat. Dit zou ook zo zijn, wanneer
Z C,T"'fa';1"en geen Pensioenaanspra
ken buiten de Waterleidingmij hadden. Hier is dus
in waterleidingverband een zaak geregeld die
met de waterleiding niets te maken heeft Hier
is dus een presentiegeld, dat op ongeveer ƒ260
per jaar uitkwam, opgeschroefd tot ƒ400 om
buiten de Waterleidingmjj om bepaalde pen-
sioenaanspraken te verwezenlijken.
Meneer de Voorzitter, dit was even terzijde
Ik wilde nu wel overgaan tot de behandeiing
Van de 4 hoofdpunten.
Ito heer Huijbrecht heeft hier ook naar ge
vraagd. Allereerst de voorgeschiedenis van de
watertoren en de diverse bouwplannen, zoals deze
riln opgenomen in het afbouwplan 1952.
Op pagina 23 van dit afbouwplan, dat 'is dus het
Puin waarin aan de aandeelhouders voor de
komende jaren de bouwactiviteit en de exploitatie-
activiteit wordt kenbaar gemaakt, is een opmer
king geplaatst van de volgende inhoud.
Ik geef dit even vrij weer: „Er is een naar
moderne inzichten omgebouwde administratie ge
komen, zodat de met de uitvoering gepaard gaan
de investering nauwlettender kan worden gevolgd
«n eventuele afwijkingen ten opzichte van de
ramingen onmiddellijk aantoonbaar worden."
hl datzelfde afbouwplan 1952 wordt de water
toren te Terneuzen, met inbegrip van de direc
teurswoning, gronden, electrische- en pompinstal-
laties geraamd op 870.000.
Wanneer we nu de cijfers van de Waterleiding-
mij krijgen, dan blijkt dit hele complex te heb-
cn gekost ƒ1.322.000. Dit is een overschrijding
ao de raming met een bedrag van zo rond
000, dus van rond 52
De bouwkosten van dit complex zijn successie-
'Ük in de boekhouding van de Waterleidingmij
er. henen en ik zie niet in wat voor bezwaar
zou kunnen geweest zijn om deze bouwkosten
°ok in de jaarrekening te doen verschijnen. In
plaats daarvan krijgt men gecomprimeerde ge-
de naam: „aangenomen waarde, in overleg met
de Minister van Sociale Zaken." Iets, dat met de
kostprijs niets, maar dan ook niets te maken
heeft.
Wanneer dit kenbaar wordt gemaakt op de be
spreking van 4 maart j.l., ikzelf deze woning
taxeer op 120.000, en wanneer wethouder De
Vos zelfs een bedrag van 150.000 tot de moge
lijkheden rekende, zo niet als zijn mening ken
baar maakte, dan krijgen we ten antwoord van de
directeur: „Ik weet niet wat die woning kost."
Ik vind dit bepaaldelijk geen antwoord.
Men kan later komen met een redenering:
„Wij hebben die woning in één complex met de
watertoren gebouwd en er is een gecombineerde
aannemingssom en er zijn andere gecombineerde
kosten", maar als men zo weinig belangstelling
heeft voor de werkelijke kosten van een be
paald object, dat functioneel in het bouwplan 1952
onjuist is ingedeeld, dan zit ik me werkelijk af te
vragen of men nog besef heeft voor een zuiver en
doelmatig beheer.
Er is gevraagd naar de auto's. De eerste maal
hebben we ten aanzien van die auto's weinig of
niets te horen gekregen. Na de bespreking op 4
maart, dus in tweede instantie, komen er cijfers.
De heer Huijbrecht heeft in zijn commentaar
op 1 oktober gezegd: „Laat die waterleiding terug
slaan, hard en raak
Dit was nu een schitterende gelegenheid ge
weest om ten aanzien van die autokosten een
accountantsverklaring over te leggen, waaruit
blijkt, dat de opgegeven afstand en ook het privé-
gebruik controleerbaar is geweest en dat de be
dragen zijn verantwoord.
Men krijgt een opsomming van een heleboel
werkzaamheden. Ik heb indertijd gezegd: „Je kunt
met een dikke 30.000 km elke dag op en neer
naar Antwerpen. Hier gaat de reis naar Den
Haag. Laten we dan stellen, dat we dan toch
zeker 80 a 90 maal per jaar naar Den Haag kun
nen, dat is 1% tot 1% maal per week.
Als ik 1 x per week neem, dan is voor een
reis naar België ook nog een aantal kilometers
aanwezig.
Dit is een formidabel autogebruik.
Wanneer men dan ziet wat met deze auto's
gedaan wordt, dan vraag ik me werkelijk af, en
ik geloof, dat ik dat ook mag doen: „Zijn er dan
verder geen autokosten meer? Want een directeur
rijdt toch ook voor een bedrijf en ook een presi
dent-commissaris schijnt er voor te rijden.
Ik wilde van die directeurswoning nog even dit
opmerken en dan kan men zich misschien ook
wat beter verplaatsen in mijn verontwaardiging
over de gang van zaken, mede in verband met
een opmerking van de heer Weterings In het
afbouwplan 1952 staat inderdaad, dat men voor
nemens is een woning te bouwen. In de jaar
rekeningen 1953, '54, '55, '56 vindt men vermel
dingen over de toren, over betonfunderingen, over
reservoirs, maar over de woning vindt men geen
woord.
In het jaarverslag 1956 staat een foto van de
watertoren, waarbij tevens de woning te zien is,
en dat is dan het enige wat uit de jaarrekening
blijkt.
Als men de tekst van de jaarrekeningen 1955
en 1956 naast elkaar neemt, dan vindt men op
31 december 1955 vermeld: „Wij hebben zoveel
woningen daar en daar. Op 31 december 1956,
verstaat U goed, vermeldt de jaarrekening, dat
er in het woningbezit geen verandering is geko
men. In oktober 1956 is de watertoren in gebruik
genomen. Een maand daarvóór of daarna, dat
weet ik niet precies, de woning. Toch staat er
in de jaarrekening, dat er in het woningbezit
geen verandering is gekomen. Dit is een woning
eenvoudig wegredeneren uit de jaarrekeningen.
Dit zijn onzichtbare woningen, waarvan geen
mens weet of wist wat ze kosten, en waar ik
meen tegen te moeten protesteren.
Wat de kosten van de Raad van Commissarissen
betreft, dc vragen, die gesteld zijn, zijn alleszins
duidelijk: Bezoldigingen en presentiegelden, reis-
en verblijfkosten, enz.
Het eerste antwoord, dat we krijgen van de
Waterleidingmij is niet een antwoord inzake de
kosten van de Raad van Commissarissen, maar
een antwoord inzake kosten commissarissen, aan
deelhoudersvergaderingen, representatiekosten,
enz, bijna 30.000.
Dit is dus weer een antwoord, dat volkomen
langs de vraagstelling heen redeneert en waar
men niets aan heeft.
Ook hier is in de vergadering van 4 maart j.l.
aangedrongen op een verdere specificatie. Wan
neer ik dan zie, dat op blz. 3 van de laatst ver
strekte toelichting hier een specificatie op wordt
gegeven, dan zou ik in de eerste plaats willen op
merken, dat daarop voorkomt de herdenking van
het 25-jarig jubileum van de president-commis
saris. Wanneer een president-commissaris jubi
leert dan heb ik er volkomen vrede mee, dat ter
zake iets wordt gedaan door het organiseren van
een herdenkingsfeestje of iets dergelijks. Maar ik
kan het werkelijk niet begrijpen, dat wanneer een
arbeider 10 jaar in dienst is hij een speldje krijgt
dat in de jaarrekening wordt vermeld en dat er
in de jaarrekening 1958 geen woord wordt ver
meld van het feit, dat de president-commissaris
jubileert.
Voor zulke verslagen heb ik in geen enkel op
zicht ook maar enige waardering.
Wat de kosten van de directeurs-woning be
treft ad 95.000,De heer De Vos heeft in de
laatste bespreking nog gezegd: „Je weet nooit hoe
je uit oen bepaald onderdeel wegschat. ƒ95.000,
zou naar mijn gevoel een bedrag zijn, waarvoor
in Zeeuwsch-Vlaanderen alleen de Waterleiding-
Maatschappij „Zeeuwsch-Vlaanderen" zo'n woning
zou kunnen bouwen, maar dan ook niemand an
ders." En wanneer hier bewust de bedoeling was
geweest om in extenso een gemeenteraad voor te
lichten, dan zouden we gehad hebben de totale
kosten van het gehele object, de toerekening daar
van naar de toren en die naar de woning. Op het
ogenblik rijst bij mij de vraag: wat kost een archi
tect met inbegrip van eigen toezichthoudend per
soneel op een complex als de watertoren met
bijgebouwen? Het is best mogelijk, meneer de
Voorzitter, dat dit 120.000 is, ik weet het niet,
maar als dat zo is, dan is een toerekening daar
van op de woning van ƒ5000,— bepaald armzalig.
icr Ult eiSen beweging beter inzicht
gevende cijfers moeten verstrekken.
Ho„tm„trent de kosten van de auto van de presi
dent-commissaris heb ik in de notulen van onze
bespreking van 4 maart niets gevonden, maar ik
begiup hot zo, dat er dus een auto ter beschik
king wordt gesteld van de president-commissaris.
Ik stel eenvoudig: De president-commissaris heeft
geen auto nodig voor zijn waterleidingwerk. Dat
heeft hij nog nooit gehad en dat zal hij ook nooit
hebben. De werkzaamheden van een president
commissaris kunnen de ene keer eens wat meer
zijn en de andere keer eens wat minder, maar
rechtvaardigen niet de kosten van een auto. Hier
staat 3259,voor. De afschrijvingen zijn niet
inbegrepen. Daar nemen we 1500,voor. Dan
komen we op een bedrag van 4700,a 4800,
per jaar. Ik begrijp niet waarom dat nodig is, maar
ik begrijp nu wel waarom men in de jaren 1957
1958 alleen al meer auto's heeft geïnves
teerd dan men in het rapport 1957 tot en met
1964 heeft geraamd.
Wat het verstrekken van inlichtingen betreft,
wil ik het dan zo even stellen, dat blijkt wel niet
uit de notulen van de Waterleiding Mij., maar in
de vergadering van aandeelhouders heeft de pre
sident-commissaris, zowel de vorige vertegen
woordiger van deze gemeente als mij, een leuge
naar genoemd, omdat ik gesteld heb, dat ik ge
vraagd heb naar de kostprijs van die watertoren.
Ik heb die notulen ook niet in de hand; het wordt
inderdaad een kwestie van ja en nee. Ik kan al
leen maar verzekeren, dat ik deze vraag gesteld
heb en dat ik er geen antwoord op heb gekregen.
En als ik nu de overschrijding van de raming zie
met 52 begin ik het een beetje te begrijpen.
Meneer de Voorzitter, ik zal misschien hier en
daar niet helemaal op iedere vraag hebben geant
woord, maar ik zou in het kort nog even dit wil
len zeggen, zulks naar aanleiding van het dooi
de heer Weterings gesprokene: De heer Wete
rings heeft zijn waardering uitgesproken voor
wat hier gepresteerd wordt, technisch op water
leidinggebied. Hij heeft dan ook gezegd, dat hij
aansloot bij wat ik op dit punt heb gezegd. Ik zou
het zó willen stellen: Men kan evengoed waar
dering hebben voor het werk, dat op een bepaald
•terrein gedaan wordt, zonder ook maar enige
waardering te kunnen opbrengen voor het beleid
in dit soort zaken. Het goede op het ene terrein
rechtvaardigt niet dat men blindelings accepteert
wat op een ander terrein wordt gedaan.
Overigens, meneer de Voorzitter, is het zó, dat
ik het betreur, dat deze gegevens 5 maanden op
zich hebben laten wachten. Die gegevens hadden
op 5 uur, ik wil het nog ruim nemen op 5 dagen
ook gereed kunnen zijn. Er is geen enkele reden
om dit 5 maanden te laten aanlopen.
Dan vind ik het verder ook nog teleurstellend,
dat we deze 5 maanden hebben moeten wachten,
terwijl volgens uw mededeling in de financiële
commissie inmiddels weer een geldlening voor
de Waterleiding Mij. ad 3 miljoen gegarandeerd
werd. Formeel is dat natuurlijk volkomen in orde,
maar ik geloof, dat in het stadium waarin deze
zaak verkeerde en alleen al op grond van het
feit dat het de Waterleiding was, die geen ge
gevens verstrekte en ze naai- mijn mening al lang
had kunnen verschaffen, dat hier deze garantie
wel opgeschort had kunnen worden. Ook ala de
rente dan niet zo slecht is geweest.
De Voorzitter: Ik zou hier graag nog enkele
opmerkingen willen maken. Ik zie de zaak toch
altijd nog zó, dat deze semi-overheidsinstelling, die
werkt met garanties van de gemeenten en waar
dus de gemeenten aandeelhouders in zijn, een in
stelling is van samenwerking, dus één van de vor
men waarop samenwerking van gemeenten moge
lijk is.
Dan geloof ik, dat we die samenwerking moeten
zoeken in de eerste plaats onderling tussen de
aandeelhouders en verder uit moeten gaan van
een zekere goede trouw bij het bestuur en het
beleid van een N.V.
Daarvan uitgaande hebben wij tenslotte op 4
maart die bespreking gehad tussen het college
van burgemeester en wethouders van Terneuzen,
de financiële commissie van die gemeente en de
Raad van Commissarissen met de Directeur. Mijn
bedoeling bij die bespreking was, dat de vragen
welke na de toelichting en gegevens van de Raad
van Commissarissen nog nodig mochten blijken,
daar gesteld waren geworden en beantwoord. Nu
betreur ik het, dat de heer Vrieling hier in deze
raadsvergadering weer met vragen komt, die op
die bespreking niet zijn gesteld. Ik vind het toch
wel jammer, dat men op die manier zo langs de
bedoeling van het gemeentebestuur heen gaat en
tenslotte toch niet tot een zuiverende sfeer komt,
welke èn in het belang van de gemeente èn van
de Waterleiding Mij. is. Het gaat er tenslotte al
leen maar om in hoevere het gemeentebelang be
trokken is bij de opmerkingen die gemaakt zijn
t.a.v. het beleid van het betsuur van de Water
leiding Mij. Het is natuurlijk zeer prijzenswaardig,
dat wjj ons zorgen maken over de bestemming
en de besteding van overheidsgelden. Dat is hier
trouwens al meer gedaan in de Raad en daar is
ook helemaal niets tegen, integendeel. Maar wan
neer het gaat om het directe belang van de ge
meente Terneuzen bij het beheer en het beleid
van de Waterleiding Mij. dan vraag ik me toch
wel af waar ik het i.e. eigenlijk moet zoeken. Dat
zie ik zo direct niet.
Veronderstel, dat men bij een zuiniger beheer
één of meer ton had kunnen bezuinigen, dan ge
loof ik toch niet, dat dit ook maar enige invloed
had gehad op de waterleidingtarieven in Ter
neuzen.
De heer Vrieling: Dat is mogelijk, meneer de
Voorzitter, maar ik ga uit van de gedachte, dat
wanneer men bij een semi-overheidsbedrijf de
mogelijkheid heeft om iets goed te doen en dan
toch, zoals U stelt, de kans heeft een ton of en
kele tonnen te bezuinigen, het een plicht is dat te
doen, een plicht die onmiddellijk nagekomen moet
worden. De kunst is om het goed te doen met zo
weinig mogelijk geld. Ik heb niet de bedoeling ge
had om naast de bespreking van 4 maart heen
te redeneren, maar kunt U mij in concreto een
vraag opgeven, die ik thans opgeworpen heb en
die ik niet in deze bespreking heb gesteld.
De Voorzitter: Ja, die laatste mededeling, die
U hier gedaan hebt, is toch niet naar voren ge
bracht in die bespreking.
De heer Vrieling: U bedoelt de kosten van de
watertoren ad 1.322.000,enz En de raming
ad ƒ870.000,—? Ja zeker, die ƒ870.000,— heb ik
de heer Dikötter zelf nog laten noemen. Over de
directeurswoning was niet te praten op 4 maart,
want we hebben de kostprijs gevraagd en we heb
ben slechts de aangenomen waarde van de Minis
ter van Sociale Zaken gekregen. Dus dat hangt nu
nog helemaal in de lucht.
De Voorzitter: Wat bedoelt U met: „Dat hangt
nu nog helemaal in de lucht"?
De heer Vrieling: In concreto is de vraag ge
steld: Wat kost de directeurswoning? Op papier
krijgen we 66.000,met een voetnoot „aange
nomen waarde in overleg met de Minister van
Sociale Zaken". Dus bepaaldelijk geen kostprijs.
Dat was toen ook nog volkomen een open vraag.
Op de vergadering van 4 maart heeft de directeur
gezegd: „Ik weet niet wat die woning kost". En
na herhaald aandringen van mij en ook nog van
de heer De Vos is dan door de heer Truffino ge
zegd: „Wij zullen eens nagaan wat die woning
kost." Dit bedrag komt dus van de week pas op
tafel, dat was op 4 maart niet in discussie. Ik zou
het jammer vinden, wanneer U zou kunnen stel
len, dat ik thans wel vragen aan de orde stel, die
ik op 4 maart niet naar voren heb gebracht. Alles
wat ik nu vraag en behandel is op 4 maart even
eens besproken.
De Voorzitter: Wenst één van de andere leden
hierover nog iets op te merken?
De heer Van Langevelde: Meneer de Voorzit
ter, ik kan met de methode, zoals de heer Vrie
ling zijn kritiek op 1 oktober naar voren heeft
gebracht, niet zo best instemmen. Het was wel
licht beter geweest, dat hij een betere en verstan
diger weg had gevolgd, b.v. zoals de heer Huij
brecht stelde om deze zaak eerst in de financiële
commissie te behandelen.
Persoonlijk heb ik het voorrecht gehad om ook
enkele jaren als vertegenwoordiger van de ge
meente zitting te hebben gehad in de aandeelhou
dersvergadering van de Waterleiding Mij. Ik heb
telkens, althans de laatste 4 jaar, wanneer ik aan
gaande de stukken iets te vragen had mij gewend
tot de administratie van de Waterleiding Mij. Zo
heb ik met de econoom, Dr. Brom, meermalen de
zaken besproken. Op al mijn vragen is een ant
woord gegeven.
Overigens blijf ik nog altijd bij mijn stelling,
dat ik indertijd gevraagd heb wat de kosten waren
van de watertoren en de directeurswoning en dat
ik daar nog steeds geen antwoord op heb gekre
gen. Nou zeggen ze wel, dat ik op dit punt een
leugenaar ben, maar dat heb ik wel gevraagd.
Dit blijkt ook nu wel heel duidelijk, want men
weet nu nog niet wat de kosten daarvan waren,
dus men kan ook nog niet geantwoord hebben.
Toen ik het vroeg was het dus helemaal nog niet
bekend. Tot zover deze vraag.
Een paar jaar geleden heb ik in de aandeel
houdersvergadering de kwestie naar voren ge
bracht of het niet mogelijk was om op de wijze
zoals de gemeenten dat doen met een begroting
te gaan werken. Toen is er gezegd, dat dit een
bestuurszaak was. Dat kon niet. Tot nog toe heb
ik nooit begrepen, waarom dat niet kon. Men moet
toch goed begrijpen, dat deze N.V. een algemeen
nutsbedrijf is, een semi-overheidsbedrijf en geen
commerciële N.V. Het moet mogelijk zijn met een
begroting te werken. Wanneer deze begroting
éénmaal per jaar of om de twee jaren uitkwam,
dan zouden de gemeentelijke vertegenwoordigers
een heel wat duidelijker inzicht krijgen over het
geen te gebeuren stond en hoe de plannen zich
gingen ontwikkelen. Men is daar destijds niet op
ingegaan. Ik begrijp nu wel waarom niet. Ik blijf
echter bij mijn mening, dat het noodzakelijk is,
dat er in de toekomst met een begroting gewerkt
gaat worden. Men kan dan van tevoren waar
nodig kritiek laten horen, nu hollen we achter
de feiten aan.
Men zegt natuurlijk wel: dit is een N.V., maar
het is toch een N.V. met een bepaalde bedoeling,
n.l. het algemeen nut van Zeeuwsch-Vlaanderen.
Een begroting zal belangrijk zijn voor de goede
verstandhouding in de aandeelhoudersvergadering
en ook voor het onderling begrip van de verschil
lende gemeenteraden. Men kan dan vooraf zien
wat er gaat gebeuren en dan kan men ook be
spreken hoe de zaak eventueel verder kan wor
den geleid. Ik weet heel best, dat de Raad van
Commissarissen natuurlijk in dezen de verant
woordelijkheid moet dragen, maar het is wense
lijk en noodzakelijk, dat er meer openheid komt
over zaken behandeld in de aandeelhoudersver
gadering. Ik ben er vast van overtuigd, dat als
de aandeelhoudersvergadering meer inlichtingen
had verkregen, deze hele kwestie nooit in de open
bare raadsvergadering behandeld zou zijn gewor
den. Ik geloof ook niet, dat het zo erg prettig en
wenselijk is om, nu Terneuzen is aangewezen als
industriekern, dergelijke zaken in de openbaar
heid te moeten brengen.
Daarom vind ik het wel jammer, dat de heer
Vrieling op 1 oktober deze methode heeft gevolgd,
maar het feit ligt er nu eenmaal. Ik geloof echter,
dat we ons daarvoor in de toekomst moeten wach
ten. Ik ben ook verder bereid om het verslag 1959
af te wachten en zo mogelijk zou ik graag zien,
dat nogmaals door de vertegenwoordiger van de
gemeente in de aandeelhoudersvergadering wordt
voorgesteld aan de Raad van Commissarissen om
met een begroting te komen.
De heer Vrieling: Meneer de Voorzitter, naar
aanleiding van wat de heer Van Langevelde heeft
gezegd, zou ik nog even in herinnering willen
brengen, dat in de aandeelhoudersvergadering
waar de jaarrekening 1958 is behandeld door mij
tweemaal de suggestie is gedaan om deze zaak
binnenskamers te behandelen.
Men kan natuurlijk wel zeggen: je kunt alles
vragen over een jaarrekening, maar de jaarreke
ning, waarvan we de beknoptheid nu hebben kun
nen zien, daar kun je wel een boekdeel van vra
gen bij wijze van spreken, want daar staat prac-
tisch niets in. Ik heb toen in de eerste plaats ge
zegd: Deze jaarrekening biedt geen aanknopings
punten, neemt U hem terug en kom met een
meer gedetailleerde. Ik wil wel erkennen, dat dit
nogal een verregaand voorstel was voor de Raad
van Commissarissen. Men ging dit als een pres-
tige-kwestie zien en dat men daar niet veel voor
voelde, och daar kan ik aan de ene kant nog wel
inkomen.
Daarna heb ik echter gezegd: Laten we met de
Raad van Commissarissen, de directeur en een
klein comité uit de aandeelhoudersvergadering bij
elkaar gaan zitten en de zaak onderling oplossen.
Het kan dus niet zo gesteld worden, dat er niet
eerst van mijn kant aangeboden is om de zaak
in onderling overleg in het reine te brengen.
U hebt zojuist gezegd, meneer de Voorzitter,
dat U een oplossing nastreeft in deze waterlei
dingzaak. Ik geloof, dat we dat allemaal moeten
doen en ik zou eigenlijk dit aan de Raad ter dis
cussie willen geven: Wij zitten met garanties
welke door een in de oorlog genomen besluit on
gelimiteerd zijn en onafhankelijk van een besluit
van de Gemeenteraad. Uit de laatste notulen van
de Waterleiding Mij. hebben wij bepaalde opvat
tingen van de aandeelhouders leren kennen. Het
is dus zo, dat ik niet geloof, dat men van de aan
deelhouders op dit punt men interesseert zich
nu eenmaal schijnbaar niet voor die cijfers
veel mag verwachten. Dat er naar een begroting
moet worden gestreefd en dat die begroting voor
aandeelhouders beschikbaar moet worden gesteld
is zeker niet een ongemotiveerd en ongerechtvaar
digd verlangen bij een semi-overheidsbedrijf. Ik
ben van mening, dat de openbaarheid daar prac-
tisch, omdat er geen maatschappij-belangen mee
gemoeid zijn, even groot kan zijn als bij een ge
meentebegroting.
Bij de ongelimiteerde garanties, die zonder
meer moeten worden gegeven wanneer de verga
dering van aandeelhouders daartoe besluit, geloof
ik niet dat we moeten berusten.
Ik zou graag het volgende voorstel in discussie
gebracht willen zien: Het toetredingsbesluit, op
grond waarvan de garanties worden verleend,
wordt ingetrokken. Dit is een voorstel, dat ook
in de financiële commissie voorstanders had. Na
deze intrekking verklaren wü ons in principe be
reid om deze garanties weer te verlenen, wanneer
en nadat tussen de gemeente Terneuzen, ik stel
dus uitdrukkelijk niet tussen de vertegenwoordi
ger, en de Waterleiding Mij. overeenstemming zal
zün bereikt over de vorm, waarin de toekomstige
jaarrekeningen zullen verschijnen, iets wat dus
volledig ter beoordeling van de Raad staat.
Het staat voor mij vast, dat afwachten van de
jaarrekening 1959 iets is, wat niet juist zou zijn
zeker niet wanneer we zien, dat we op bepaalde
vragen tot tweemaal toe cüfers van de Waterlei
ding Mü. moesten hebben om althans een beetje
inzicht te krügen omtrent hetgeen er achter die
grote kostenrekeningen is verscholen.
Voor zover er nog twüfel mocht bestaan, kan
ik alleen nog zeggen, dat wanneer er voor een
door de Raad goed te keuren regeling tüd en
moeite zou moeten worden gevraagd, ik deze er
als vertegenwoordiger met alle plezier voor over
heb.
De heer Huijbrecht: Meneer de Voorzitter, Ik
zou in de eerste plaats een opmerking willen
maken over de veronderstelde „kwade trouw"
b.v. bü de Raad van Commissarissen. Deze is wat
ons betreft niet aanwezig. Het is n.l. zo, dat deze
door ons helemaal niet in het geding is gebracht.
Wü zien het wel zo, dat de Waterleiding Mü. in
hoofdzaak een technisch bedrüf is en als niet-
technicus is het natuurlijk moeilijk een bedrijf
op zün technische merites en ook op de investe
ringen, die daarmede verband houden, juist te be
oordelen.
In de tweede plaats wat betreft het afbouw
plan 1952. Dat was mü niet bekend, dus ik was
ook niet bekend met de aanvankelijke raming van
de watertoren. Toch moet ik hier wel even stel
len dat ik van deze raming en haar overschrüding
met 4 ton enigszins ben geschrokken. Dat is nogal
wat en ik vraag me af of het wel juist is deze
overschrijding zo maar zonder onderwerping aan
de verantwoording van de aandeelhoudersverga
dering te doen.
Wat de suggestie van de heer Vrieling betreft
om het toetredingsbesluit in te trekken, daarop
kan ik moeilük nu al een antwoord geven. Dat
zou een büzonder verregaand besluit zün. Om dit
nu maar zonder meer te nemen of af te wüzen
vind ik wel een beetje zware opgave. Men kan
daar niet zo licht over denken. Dit besluit weegt
erg zwaar en heeft verstrekkende gevolgen ook
voor de toekomst. Ik wil hier nog geen verdere
suggesties doen om het voorstel daartoe op te
schorten tot een volgende vergadering of om de
jaarrekening 1959 af te wachten, maar ik wilde
wel waarschuwen om hierover direct al een be
slissing te nemen.
De Voorzitter: U stelde toch oorspronkelük voor
om af te wachten hoe de jaarrekening 1959 uit
zou vallen?
De heer Huijbrecht: Inderdaad, maar de heer
Vrieling doet nu een ander voorstel.
De heer Vrieling: Meneer de Voorzitter, ik zie
dit dus niet en dat wil ik wel graag goed be
grepen hebben als een stelling, dat de gemeen
te Terneuzen de geldleningen van de Waterlei
ding. Mü niet meer zal garanderen, maar als een
uitgangspunt, waarbü we dus in onderhandeling
met elkaar Waterleiding Mü. en gemeente
komen tot een vooral definitieve vorm van de
jaarrekening.
Doet men dit niet, dan krügen we een herhaling
van hetgeen we tot dusverre hebben gehad. Er
komen wat gegevens en als er 4 vragen gesteld
worden, dan is er maar één waarop een duidelük
antwoord wordt gegeven. Voor de andere drie
heb je dan nog weer later gegevens nodig en zo
blüft men aan de gang. Het kan dan best zün, dat
we bü de jaarrekening 1975 zo langzamerhand
gekomen zijn tot een vorm die eigenlijk gewenst
is voor een bedrüf als het onderhavige.
Wü kunnen veel beter zonder meer ineens deze
hele kwestie oplossen in de onderhandelingen met
de Waterleiding Mü- Nu blijven we maar een
beetje tegen elkaar aanhangen. Opgelost wordt
er niets, integendeel, het blijft een trekken om ge
gevens te verkrügen.
De heer Van Langevelde: Zou het niet verstan
diger zijn om in de aandeelhoudersvergadering
aan de Raad van Commissarissen te vragen de
jaarrekening 1959 in de vorm aan te kleden, zoals
thans door ons naar voren is gebracht? Ik geloof,
dat het intrekken van het garantiebesluit nogal
een harde maatregel is. Ik kan niet geloven, dat
door deze maatregel de Waterleiding Mij. ver
plicht kan worden gegevens te verstrekken. Wij
zün verplicht om garanties te geven. Er is een
samenwerking en daaraan zün we gebonden. Het
gaat niet op de garanties zonder meer in te
trekken.
Ik geloof dan ook, dat het verstandiger zou zijn
deze zaak even af te wachten, of liever niet af
te wachten maar op de ingeslagen weg voort te
gaan om zekerheid te verkrügen, dat de Raad
van Commissarissen ons de gegevens verstrekt,
die wij wensen en noodzakelijk achten.
De Voorzitter: Toegezegd is, dat alle gegevens,
welke thans voor de jaarrekening 1958 gegeven
zün ook zullen worden verstrekt voor de jaarreke
ning 1959 en voor alle toekomstige rekeningen.
De heer Huijbrecht: Meneer de Voorzitter, ik
heb gemerkt, dat de meningen in de Raad nogal
verdeeld zijn. Is het niet beter deze hele zaak aan
te houden tot een volgende vergadering, opdat
het college ondertussen met een prae-advies kan
komen?
De heer De Vos: Meneer de Voorzitter, ik zou
graag over deze kwestie ook nog wel iets zeggen.
In de eersite plaats moet ik dan zeggen, dat ik
het minder juist heb gevonden, dat de heer Vrie
ling op 1 oktober zün verslag gegoten heeft in
de vorm, zoals dit is gebeurd. Wanneer men een
terminilogie gebruikt als „men danst in het caba
ret der duisternis bü de waterleiding" e.d., dan
maakt dit natuurlük wel indruk op het publiek,
maar in wezen zegt dit voor de kritiek op zich
zelf niet zoveel. Dat neemt overigens niet weg,
dat algemeen bekend is, dat ikzelf reeds in 1950
als mün mening heb te kennen gegeven, dat men
vrü royaal met de publieke middelen omspringt
bü de Waterleiding Mü. en het spüt mü wel, dat
gezien de cüfers die hier naar voren zijn geko
men, ik eigenlijk geen aanleiding kan vinden om
mün toen reeds uitgesproken mening belangrük
te wijzigen. Een overschrüding van meer dan
50 op een bepaald bouwobject zonder dat de
aandeelhouders, zonder dat misschien de Raad
van Commissarissen zelf dat weten, vind ik toch
wel büzonder erg. Ik geloof dan ook, dat er niet
zoveel reden is om een redenering op te zetten
als die van de heer Weterings, die eigenlijk alleen
maar de loftrompet heeft gestoken over de Water
leiding Mü.
Er is heus toch ook nog wel wat kritiek moge-
lük bij alle lof die men overigens kan hebben op
de technische deskundigheid van de mensen, die
daar bij dit bedrüf de toon aangeven. Ik heb me
eigenlijk bijzonder geërgerd over de manier waar
op van de zijde van de Waterleiding Mij. op deze
kritiek is gerepliceerd. Het komt er eigenlijk bü
voortduring op neer, het staat er wel niet: waar
bemoeien jullie je eigenlijk mee. Wij zün een
privaatrechtelük bedrüf en we hebben de wet in
onze hand bü de verslaglegging zoals wü die doen.
Ik heb daar in de vergadering van 4 maart
tegenover gesteld, zoals U bekend is, dat dit wel
waar mag zün, maar dat hier dan sprake is van
een privaatrechterlüke samenwerking tussen
publiekrechterlüke lichamen. Dan moet men de
zaak toch wel anders zien, dan wanneer het gaat
om een zuiver commercieel bedrüf.
Het is volkomen waar, men kan tientallen jaar
verslagen van N. V.'s bezien, maar meestal vindt
men de cijfers in dezelfde gecomprimeerde vorm
als bü de Waterleidingmij. In feite is dit bü niet-
commerciële bedrü'ven eveneens het geval.
Het jaarverslag van de P. Z. E. M. b.v. geeft
niet zoveel meer gegevens als dat van de Water-
leidingmü. Dit neemt echter niet weg, dat ik van
mening ben, dat, wanneer een aandeelhouder om
meer gegevens vraagt, deze gelet op de aard
van de samenwerking en gelet op het feit, dat
het alle publiekrechterlüke lichamen zün die
garanties verlenen voor belangrijke bedragen
rij het dan dat deze nog nooit gerealiseerd be
hoefden te worden ook verstrekt. De onwil
om dit te doen vind ik toch wol een beetje erger
lijk- Ik wil daar direct aan toevoegen, dat
zü het dan na vele besprekingen uiteindelük
toch een aantal gegevens zün verstrekt en wan
neer men lering trekt uit de besprekingen van
4 maart, men toch wel mag verwachten, dat de
jaarrekening 1959, die over enkele maanden zal
verschünen, heel wat meer gegevens zal bevat
ten dan die van 1958.
Ik geloof daarom ook, dat er nu niet direct
aanleiding is om de maatregel te nemen, die de
heer Vrieling voorstelt, omdat deze op korte ter-
mün toch geen effect zal sorteren, want men
heeft de financiële middelen door het opnieuw
aangaan van leningen tot een bedrag van 3 mil
joen voor deze paar maanden toch wel veilig ge
steld. Ik bedoel, dat we dus wel gerust kunnen
afwachten tot de jaarrekening 1959 verschünt.
Men zal het heus niet nodig vinden om in die