xTen 3-Ceid van 16 De tijd der Kruistochten Donderdag 24 december '59 DE VRIJE ZEEUW Pagina 3 DRAMATISCHE VEROVERING VAN HET HEILIGE LAND Op 't bloed van honderdduizenden kon geen.zegen rusten 31 WAT moest hij nu Vader en moeder H beperkte zich niet slechts tot de vorsten, maar ook op het land, onder de bevolking predikte hij de kruistocht. VAN oude tijden af was het onder de gelovige Christe nen een vrome gewoonte ge weest bedevaarten te doen naar Jeruzalem, daar het graf van Christus te bezoeken, er te bid den en in het water van de Jor- daan een bad te nemen. De Ara bieren, die het Heilige Land ver overden, legden de pelgrims geen hinderpalen in de weg, waartoe het vriendschapsverbond, dat Karei de Grote met de Arabier Haroen al Rashid afsloot, het nodige heeft bijgedragen. Heel anders werd de toestand, toen de ruwe Seldsjukken het land veroverden. Deze Turken maakten zich herhaaldelijk aan mishandeling van de pelgrims schuldig, verstoorden de gods- dienstoefennigen en vernielden de kerken der Christenen. Een eenvoudig kluizenaar, Peter van Amiëns, was hiervan getuige en bji zijn terugkomst in Europa drong hij bij paus Urba- nus II op krasse maatregelen aan. Peter van Amiëns bezocht alle christelijke vorsten en door zijn meeslepend betoog wist hij velen voor de zaak te interesseren. Hij DE EERSTE KRUISTOCHT De voorbereidingen tot een ge weldige kruistocht werden ge troffen, maar Peter van Amiëns en een schare enthousiastelingen, die hij om zich had verzameld, konden hierop niet wachten. Met zijn samenraapsel van de meest verschillende elementen vertrok hij reeds in de lente van 1096. Door het ontbreken van de nodi ge voorbereidingen kreeg de groep al spoedig met een tekort aan voedsel te kampen, zodat een en ander rrsAest worden geroofd. De woeste gebieden, waar zij doortrokken, en de volkeren, die er woonden, brachten hun ont zettende verliezen toe en slechts een zeer klein deel kwam in klein-Azië aan, waar zij ellendig omkwamen. In augustus van 1096 vertrok een leger van ruim 100.000 kruis vaarders uit Europa naar het Heilige Land, onder aanvoering •tik Door ANNE DE VRIES m- v<4 UET zal je toch gebeuren, dat je op eerste Kerstdag om vijf uur naar bed wordt gestuurd En dat terwijl je 16 jaar bent zes weken terug net ge worden en net zo groot als je vader en in de hoogste klas van de H.B.S. zit. En een meisje hebt, van wie je droomt met wie je al twee keer een eindje opge- fietst hebt. En soms al stilletjes je va ders scheerapparaat gebruikt. En een stem hebt gekregen, die je moeder haast niet meer van je vaders stem onderschei den kan Goeie grutjes, als je 't niet zo ruimschoots verdiend had, zou het wezen om tegen de deur op te vliegen. Of, verdiend?... Had hij 't verdiend?... Had hij dit verdiend, om als een klein kind behandeld te worden en zich een lafbek te laten noemen en een jongen, die nog niet vertrouwd was om los te lopen Als hij bij die laatste sprong niet uitgegleden was, was er niets gebeurd. En als hij geen nieuwe schoenen aange had had, was hij niet uitgegleden. En voor wie moest hij die nieuwe aan, om er netjes uit te zien die schoenen, die hem knepen en waar hij een hekel aan had O, ziezo Wie behoorde hier voor straf in bed te liggen Zijn vader en niemand anders. Waarom liet die hem niet vrij om aan te trekken wat hij wou? Hè, en het was juist allemaal zo leuk vandaag Geen kwaad woord was er ge vallen van de morgen af. Samen naar de kerk geweest en toen gezellig met elkaar koffie gedronken en grapjes ge maakt en met vader gestoeid om nog eens te proberen wie de sterkste was. Het scheelde niks meer, hij kon vader bijna hebben. Wat zag vader rood, toen hij het nog op het nippertje gewonnen had en hij hijgde als een postpaard „Pas toch op je zondagsekleren had moeder gewaarschuwd. Zie je wel, daar dacht vader ook niet aanZe zouden een potje dammen en dan om half zes naar opa en oma met de hele kluit. Daar kregen ze altijd het kerstetentje, daar kwamen al de kinderen van opa en oma dan met de kleinkinderen, het hele grote huis was dan vol. Hmmm, konijn of mis schien dit keer kalkoen? 's Middags om 3 uur stond Kees op de stoep, zijn vriend, of hij een eindje mee ging wandelen. „Nou", had hij getwijfeld, „dat weet ik niet. We zouden dammen, vader en ikEn hij had vader aan gekeken, die lui in zijn stoel bij de radio zat. „Luister eens Freek", had die gezegd, „als het je gelijk is, ga dan maar een uurtje. Maar uiterlijk vijf uur terug. Dan kan ik in die tijd fijn een tukkie doen". „Je komt er anders haast de hele dag niet uit, jongen", had hij er geeuwend aan toegevoegd. Zo'n huichelaar Hij kon zijn ogen bijna niet meer open houden. Nou. toen was hij, Freek, maar met Kees meegegaan. Ze wandelden naar het park, waar moesten ze anders naar toe Als twee nette jongeheren liepen ze naast elkaar en zijn schoenen knepen hem en hij huiverde in zijn winterjas, 't Was koud, de lucht was grijs en don ker. UET ijs in de parkvijver lag reeds vuil en gescheurd en waar de gracht er in uitliep, was een stelletje jongens aan 't scholletje trappen. Ze bleven even staan kijken, natuurlijk, wat doe je an ders, als er zo iets gebeurt En ze hoop ten eigenlijk, dat er een door zou zakken, daar stonden ze op te wachten dat is altijd zo bij 't scholletje trappen. Maar het gebeurde niet. De jongens waren veel te benauwd. Hij stond er met Kees naai' te kijken, hoe ze alleen over de grote schollen lie pen en dadelijk een andere plaats opzoch ten, als het een beetje gevaarlijk werd en hij klappertandde. Als hij toen zijn oude kleren aangehad had, was hij er al lang opgesprongen om die bangerds eens te laten zien, wat scholletjetrappen was. Nou had hij alleen maar geroepen „Ah joh, je kan er best over daar. vooruit!"... Maar toen waren de jongens gaan jou wen natuurlijk en ze hadden geroepen, dat hij 't zelf maar eens moest doen, als hij 't zo goed wist. En als Frans er toen niet bij geweest was, dan had hij 't zeker niet gedaan. Maar die Frans, die snert vent, die bij hem in de klas zat. die ook altijd achter Hannie Wind aanliep, die had geroepen, dat hij een lafbek was, een opschepper, en dat hij Freek wel kende als één die niks durfde en nog veel meer beledigends. Toen was hij heet geworden van binnen, woest was hij geweest en vóór hij het wist, was hij op het ijs ge sprongen en had ze eens eventjes laten zien, wat hij kon. Ze waren stil geweest van bewonde ring, ook Frans zei niks meer. Had hij het er toen maar bij gelaten, dan was er niks gebeurd. Maar om zijn zege nog groter te maken, was hij nog eenmaal op dezelfde plaats de gracht overgestoken en daar had je 't door die snertschoenen met die spiegelgladde zolen natuurlijk. Zó liep hij op het ijs en zó zat hij tot zijn nek toe in het water. •7E hadden hem lachend en jouwend in optocht naar huis gebracht tot spot van de hele buurt en hij had nog een grote omweg gemaakt ook, om niet voor het huis van Hannie Wind langs te moe ten. Zo was hij bibberend als een schoot hondje de keukendeur binnengekomen, koud als een steen, koud tot in zijn maag. En moeder huilen en klagen natuurlijk, en vader, uit zijn middagslaapje opge schrikt, aan het uitvaren en het enige waar hij zich mee te verdedigen wist, was geweest dat de jongens hem voor een lafbek zouden hebben gehouden, als hij niet op 't ijs gegaan was. „Dat ben je ook," had vader gezegd. „Nou ben je 't juistMet al je 16 jaren een laf jongetje. Naar boven, mars en de hele dag er niet meer uit Hij had zich met stijve vingers uitgekleed in de badkamer en of het nou verdriet was of de kou, maar het was alsof er een steen in zijn maag zat. Moeder had gauw de geyser aangezet, het bad vol laten lopen en zijn vuile kleren meegenomen en de hele kerststemming was bedorven ge weest. Het hete bad had hem wat opge knapt en nauwelijks lag hij in bed, of daar was moeder al geweest met een warme citroen en een kruik. Die schat, ze was zo bezorgd. Het was toch ook wel erg voor haar. Hoor, daar kwam ze de trap op. Zou hij doen alsof hij sliep Neen, misschien lieten ze hem dan slapen en gingen ze zonder hem naar oma. „Freek', zei moeder. „Ja moeder ..Hoe is het, voel je je goed O ja, moe der, best hoor Hij rilde nog telkens, maar wat betekende dat Hij kon er best uit. „Nou, dan gaan wij weg hoor. Als er gebeld wordt, kom er dan maar niet uit. Laat maar bellen. Zorg vooral, dat je warm blijft. Goed begrepen Hij kreeg toch een gevoel alsof hij huilen moest. Gingen ze dan toch zonder hem weg „Heb je 't begrepen Freek „Ja moe dor". Vragen Bedelen om een gunst Niks hoor. „Wil je nog een glas citroen, Freek „Janee moeder, dank u". „Heb je anders nog iets O, was het dat Of hij spijt had natuurlijk, 't Jochie op zijn knietjes Konden ze lang op wachten Nee moeder, niks". „Dan gaan we maar. Probeer maar wat te slapen hoor HICHT de deur. Onbarmhartig. Wij gaan gezellig uit en jij blijft thuis. Red je maar. Verveel je maar. Als wij maar plezier hebbenHij gooide zich om en kroop met zijn hoofd onder de dekens. Richtte het dan toch weer op en luisterde scherp. Ja hoor, ze gingen. Hij hoorde de stemmetjes van de zusjes in de gang, het hoge stemmetje van Hansje boven alles uit. „Pappie, Freekie mee En vaders stem: „Nee, Freek blijft thuis." Freekie ziek. pappie „Ja, mijn jongen, kom nu maarNog wat gestommel en ge praatBom, de buitendeur viel dicht. Weg waren ze. Naar oma. En hij, de tranen sprongen hem in de ogen van spijt. Voor hij er om dacht, lag hij te hui len en toen hij 't merkte, werd hij kwaad „Lafbek, grien toch nietWat kan het jou schelen Toen schrok hij ineens op door de bel. De belKwamen ze terug Hadden ze zich bedacht Nee, dan deden ze toch de deur wel met de sleutel open Het moest iemand anders zijn. Bezoek dus. Maar wat gek, die moest de anderen toch wel haast hebben zien weggaan Ze konden nauwelijks de straat uit zijn Hoor, alweer de bel, luider nog dan eerst. Wat zei moeder Niet open doen. Nou, dan deed hij het niet. Laat maar bellen, hoor Die aan de deur stond, zou vanzelf wel weer weggaanToe maar, nu voor de derde keer. Heel luid en heel lang. Die daar stond, kon zich zeker niet voorstellen, dat er niemand thuis kon zijn. Of hij was van plan, om hier een concert te komen geven voor Freek z'n plezier. Hè, hè, nu scheen hij er dan toch genoeg van te hebben, Het bleef stil. Was 't hekje al weer uit natuurlijk. Even kijken in de voorste slaapkamer, wie 't geweest was Wat kon het hem schelen Een beetje slapen, dat was het beste, dan schoot de tijd wat op. Hu, nu rilde hij weer. Knuffelde zich lekker onder, vlijde zijn hoofd beter in het kus sen en DAAR zat hij al weer recht op. Wat was dat Gerinkel van brekend glas Het was vlak beneden hem, aan de ach terkant van het huis. Nu hoorde hij een bons op de keukenvloer. Pie-iep zei de deur naar de gang. Moeder had vanmor gen nog gezegd; Smeer die deur toch eens een keer, het jammert door heel het huis". Maar het was natuurlijk weer ver geten. En terwijl Freek dat bedacht, schoot het ineens door hem heen: er is iemand in huis Een inbreker Die had natuurlijk een ruitje in het keukenraam verbrijzeld en daarna opengedraaid. Nu liep hij de hele boel na te snuffelen In de huiskamer was hij nu En meteen had Freek alles door: die kerel had vader en moeder en de kinde ren zien weggaan en gedacht: „Ziezo, daar is het huis leeg, daar kan ik fijn mijn slag slaan." Voor de zekerheid drie keer gebeld, er kon nog eens iemand thuis wezen, en toen naar binnen. Mis schien was het dezelfde wel, die al zoveel in de buurt had ingebrokenHet was heel erg de laatste tijd. En nou was hij hier bezig om alles bij elkaar te zoeken, wat hij kon gebruiken, het geld, sieraden en wie weet wat nog meer. Goeie mensen, maar dat mocht toch niet, dat kon toch niet, daar moest hij, Freek, toch wat aan doen iat hart bonsde hem in zijn lijf, boni bom, bom, het was alsof hij zijn eigen hart horen konHij richtte zich op en had bijna de kracht niet, om uit zijn bed te komen. Toen hij stond, moest hij zich vasthouden aan de stoel „Vooruit", zei hij, „doe wat Ja kan het huis toch niet laten leegroven!" Maar hij liet zich weer terugzakken op zijn bed. Hij was zo duizelig en zijn tan den klapperden op elkaar. Was hij wer kelijk ziek Welnee, bangheid was het, angst „Vooruit", zei hij. En ineens vond hij het woord: „Lafbek En toen hij dat zei, werd het ineens veel beter, van woe de, omdat het dan toch waar zou zijn dat hij een lafbek was. Hij deed voorzichtig de deur open, hij stond in zijn pyama op de overloop in het schemerige licht, dat door het raam viel boven aan de trap en luisterde scherp. Van beneden kwamen geruchten en elk geluid maakte hem dui delijk, wat de kerel uitvoerde. Nu trok hij het dressoir open, nu rinkelden er lepels en vorken. Wat wilde hij daar mee O, zilver natuurlijk En nu hoorde hij hem bij moeders bureautje Wat moest hij nu toch, wat moest hij nu toch Hoe ging dat in boeken Dan had je een wapen, een geweer of een revolver en daar overviel je zo'n kerel meeHij keek wanhopig terug in zijn kamertje en toen dacht hij ineens aan zijn luchtpistool, dat hij op zijn verjaar dag gekregen had en dat zo sprekend op een echt pistool leek. Hij sprong naar zijn kast en na enig zoeken vond hij het, ach ter de boeken. Hij greep het, hij stond er mee in zijn handWat kon hij er mee doen Niets. Hij had er niets aan. En nu hoorde hij de deur naar de gang en in eens merkte hij, dat de kerel de trap op kwamHij verstijfde van schrik. En wat er toen gebeurde in een ogenblik, is niet in een paar woorden te vertellen., gedachten waren op zoek naar hulp, naar redding. Hij zag in een flits zijn vader en moeder naar hem kijken, hij voelde nóg een paar ogen, Gods ogen voelde hij op zich gericht. En hij hoorde een zin uit de preek van die morgen: „Aan de komst van Christus op aarde hebben wij het te danken, gemeente, dat God vlak bij ons is en altijd klaar staat met zijn hulp en zijn genade „Here, help mij bad hij. En God was er Want ineens viel alle angst van hem af. Vreemd en koud was hij van binnen, maar rustig, blij-rustig bijna. Hij deed een stap naar voren, tot bij de deurpost, gluurde er voorzichtig omheen en hij zag heel kalm een man met een grijze hoed op en een blauwe regenjas aan naar boven komen. Toen die op de bovenste trede stond, stapte Freek zonder naden ken naar voren, richtte zijn pistool op de borst van de man en hij hoorde zichzelf met zijn z^vaar wordende stem heel kalm en dreigend zeggen: „Handen óp, meneer „Meneer", zei hij, net als in dat laatste roversboek, dat hij gelezen had. En de kerel schrok zich bijna een ongeluk. Hij schreeuwde het uit, sloeg zijn handen omhoog, verloor zijn evenwicht en zeilde de trap af. In de gang bonkte hij met zijn hoofd tegen de muur, smakte op de te gels, krabbelde weer op en zei niets anders dan: „Niet schieten meneer. Niet schieten meneer Want Freek stond al weer voor hem en drukte de loop van het pistool tegen hem aan. „Handen op, zeg ik gebood Freek. „Wat heb je allemaal in je zakken Hij haalde ze zelf leeg. Een paar lepels kwa men er uit, de taartschep, moeders arm band en nog meer. Hij legde het alles op de trap en hield intussen zijn ogen op de man gericht, want hij voelde dat de kerel niet te vertrouwen was. „Gelukkig, dat het zo schemerig is", dacht hij, „anders had de vent al lang gezien, hoe jong ik nog maar benHij zag de vuisten van de kerel, sterke, harige vuisten. En op eens, daar kwam de angst weer. „Als hij wil", dacht Freek, „dan slaat hij mij neer Ik moest hem nu eigenlijk naar binnen brengen en vastbinden op de stoel en dan de politie opbellenmaar ik durf niet. Ik moet van hem af, hij moet weg, voor hij 't merkte van 't pistooltje en mij Hij greep op de tast naar de sluiting van de buitendeur, trok de deur open, deed een pas opzij en had moeite om zijn stem te vinden, toen hij zei: „En nu, ver dwijn En daar ging de inbreker. In een ogenblik was hij verdwenen. Freek sloeg gauw de deur achter hem dicht. En toen werd hij zo duizelig, dat hij even tegen de muur moest leunen. Wankelend liep hij dan naar de voorkamer en keek rond. Op de vloer bij de kerstboom lag het Per zische tafelkleed en daarop alles wat de man nog meer bij elkaar had gezocht, vorken en lepels, voorzover hij ze niet in zijn zakken had kunnen houden, servet ringen, sieraden uit moeders bureautje. Hansje's zilveren bekertje en nog veel meer, tot vaders vulpen en een oud hor loge toe. Dat wou meneer natuurlijk in het kleed' vouwen en dan mooi onder zijn arm slaan. Was hem dat even tegenge vallen ET leek wel een wonder. Allerlei ge dachten vlogen door zijn hoofd, al die moesten het toch weten Maar oma had geen telefoon Wie moest hij bel len Nou, de politie natuurlijk. Had hij al lang moeten doen. Misschien grepen ze de kerel nog Hij belde de politie. Het nummer stond groot vóór op het boekje, dat wist hij wel. Hij had een hele poos werk om de agent aan de telefoon aan het verstand te brengen, dat de politie dadelijk komen moest. Hij dacht, dat ze vliegen zouden. Maar dat viel mee. Geen vijf minuten later stopte er een auto voor het hek en Freek, nog aldoor in zijn pyama, liet twee agenten binrren. Eén had een mooier pakje aan, dat was de inspecteur. Freek trachtte te vertellen, wat er gebeurd was, maar het ging niet best. Hij trilde ook weer zo en het zweet brak hem uit. „Hier jochie", zei de inspecteur, „ga daar maar eens zitten, bij de haard, zo. Hier. de deken van de divan om je heen. Jij bent lang niet in orde, zie ik wel". Gelukkig, hij dacht dat het van een ziekte kwam, dat Freek zo trilde. En toen moest Freek lachen, want de agent stoof op vaders bureau af, waar naast de tele foon het luchtpistool nog lag. „Van wie is die revolver vroeg hij. En hij scheen het ding niet eens te durven aanpakken. Maar Freek begreep, dat hij niets zo maar aanraakte, wat de inbreker in han den gehad kon hebben, om geen vinger afdrukken te beschadigen. „Dat is een speelgoedding", lachte Freek. „Daar heb ik hem mee op de loop gejaagd." De inspecteur had een glas water gehaald. Freek dronk en het glas tikte tegen zijn tanden. Toen moest hij een heleboel vragen beantwoorden en de inspecteur zei„Je bent een flinke kerel Ik wou, dat je mijn zoon was. Wat zal je vader trots op je zijn Freek rilde van geluk. Ja, wat zou vader zeggen Een lafbek had hij Freek genoemd De inspecteur belde en toen kwamen er nog meer agenten om vingerafdruk ken te fotograferen. En die eerste agent kwam met een grijze hoed binnen, die Freek als de hoed van de inbreker her kende. Die was hem zeker afgerold, toen hij van de trap afsukkelde. En de inspec teur liep maar heen en weer en kwam telkens weer even een praatje maken, 't Was zeker een christelijke man. want hij zei: „Nou is het maar een geluk, dat jij ziek was. Zo zie je, jongetje, er ge beurt niets bij toeval." En toen waren er stemmen bij de bui tendeur en daar stonden vader en moe der en de zusjes en kleine Hansje op de stoep. Keken die even raar, toen ze al die agenten in huis zagen „Wat is hier ge beurd riep vader verschrikt. De in specteur salueerde en zei: „Meneer, ik moet u van harte geluk wensen met deze jongen. Daar kunt u trots op zijn, meneer Die jongen heeft zich als een held gedragen." Ziezo, dat was toch wat anders dan een lafbek Nou, toen moest hij natuurlijk het hele verhaal vertellen, maar het voornaamste, van dat wonder daar boven in zijn ka mertje, toen die vent de trap opkwam, liet hij weg. Dat was te mooi om te noe men, waar al die vreemden bij waren. Het werd toch al een beetje raar, want moeder sloot hem in haar armen waar iedereen bij stond, maar vader legde al leen maar even de hand op zijn schouder en keek hem aan. En toen moeder al haar kostbaarheden op de stapel zag liggen, moest ze hem nog even weer pakken, dat hij dat allemaal bewaard had. Ze moesten voor de inspecteur ook nakijken, of ze nog iets misten, maar ze konden niets ontdekken. Zelfs moeders armband had die vent uit zijn zak laten halen. HE politie ging heen. „Wij krijgen hem wel", zei de inspecteur. „Dat hoedje en die vingerafdrukken zijn waarschijn lijk wel voldoende en dat signalement dat Freek van de kerel gaf, doet me al aan iemand denken. We zullen even bel len als we iets naders weten." Toen gingen ze. Moeder bracht de kleintjes naar bed, ze hadden bij oma al gegeten. Maar eerst gaf ze Freek een blad met een bordje boterhammen en een glas melk op zijn schoot. Hij lustte best wat, ziek was hij heus niet. Vader zat maar naar hem te kijken, terwijl hij at. Toen Freek gedankt had, zei hiij: „Een sigaret Freek had eigenlijk niet zo heel veel zin. Maar hoe kon hij weigeren op dat ogenblik „Graag, vader". Vader gaf hem vuur. „Zo", zei hij, „en nu wou ik één ding zeggen, beste jongen. Wat ik vanmiddag gezegd heb, daar heb ik spijt van. Dat moet je me vergeven. Je bent een dappere kerelEr trilde een grote vreugde door Freek heen. „O nee. vader", zei hij grootmoedig. „Van middag aan de vijver ben ik heus laf ge weest. Ik was te bang om tegen een beetje geplaag van de jongens te kunnen. En vanavond, met die inbreker, als u eens wist, hoe bang ik was Maar Hij aarzelde even. Zou hij het vertel len Ja. aan vader moest hij het vertel len. „Ziet u vader", zei hij, „er is wat ge beurdEn toen vertelde hij van die zin uit de preek en van zijn gebed en van het wonder: dat het toen net was, alsof hem niets meer gebeuren kon, omdat God vlak bij hem was. Vader zat hem blij en verwonderd aan te kijken. „Freek", zei hij, „wat je me daar vertelt, is het mooiste van alles Dan is het toch wel echt Gods hulp geweest. En dan ben je toch een held. Schud nou maar niet nee, want een held is niet iemand, die geen angst kent. maar iemand die zijn angst weel te overwinnen in het geloof. Daar om is het niet iets om trots op te wezen, maar om er heel nederig en dankbaar onder te zijnEn toen snoot hij hard zijn neus en liep de kamer uit. Hij haal de het dambord. Freek had nog een spel letje tegoed van die middag. ANNE DE VRIES. (Nadruk verboden.) van Godfried van Bouillon, her tog van Lotharingen. Bij de over tocht naar Azië was het enorme leger reeds aangegroeid tot 300.000 man, een aantal dat voor die dagen ontzagwekkend was. Niemand twijfelde aan de goede afloop van de onderneming. Maar eenmaal op het gebeid van de vijand werden de gelederen snel gedund door de regelmatige aan vallen, gebrek aan voedsel en be smettelijke ziekten. Vooral de laatste hebben een hoge tol ge- eist. Na ontzettende ontberingen kwam een leger van nog geen 25.000 man voor de poorten van Jeruzalem. De laatste hindernis moest nog worden genomen, maar de tocht hierheen had reeds de dood van 275.000 strijders, alleen al aan de kant der kruisvaarders geëist. Het totaal aantal zal zeker een 400.000 man bedragen heb ben. HET BLOEDBAD... Een week heeft de strijd om Jeruzalem geduurd, een week waarin het uiterste van aanval lers en verdedigers werd ge vergd en waarin de gelederen der kruisvaarders nog aanmerke lijk werden gedund. Toen viel de stad in hun handen en de strij ders die gingen voor de bescher ming van het Heilige Graf, richt ten een bloedbad aan, dat zijn weerga niet vindt. Op de meest afschuwelijke wijze werden man nen, vrouwen, grijsaards en kin deren om het leven gebracht. Eindelijk wist Godfried van Bouillon zijn krijgers te kalme ren en trokken ze rouwmoedig naar de plaatsen waar Christus geleden had en gestorven was. De dappere aanvoerder werd tot bestuurder van Palestina be noemd. Hij vergenoegde zich ech ter met de bescheiden titel van „Beschermer van het Heilige Graf". Lang hebben de kruisvaarders zich hier niet staande kunnen houden, want 90 jaar later, name lijk in oktober 1187, viel Jemza- lem na harde stnjd in handen van de Turkse sultan Saladin met zijn troepen. En ziet, wat niemand had venvacht of durfde hopen, geschiedde nu. Er werd géén bloedbad onder de Christe nen aangericht, zoals zij dat zelf hadden gedaan. Vrij mochten dc Christenen de stad verlaten, en wie te arm was om heen te gaan, ontving van de menslievende Saladin geldelijke ondersteuning. Hiermede gaf de Turk de Chris tenen een lesje, dat zij niet licht zouden vergeten. Wanneer wij een en ander uit christelijk oogpunt bezien, moe ten wij ons niet verwonderen over het gebeurde. Het doel der kruisvaarders was zeker niet te laken, doch de wijze waarop een en ander ten uitvoer werd ge bracht, had de dood van hon derdduizenden ten gevolge. Deze bloedmars, waarbij geplunderd, gebrand, geroofd en gemoord werd, heeft op de kruisvaarders een schuld geladen, zo zwaar, dat zij geen blijvend succes mochten verwachten. De uitvoering was in vele opzichten volkomen in strijd met de elementairste be grippen van het christendom. Ook de later ondernomen kruis tochten hebben stuk voor stuk geen enkel blijvend resultaat op geleverd, doch slechts duizenden en duizenden mensenlevens ge kost. Hieruit mogen wij leren, dat het spreekwoord: „het doel heiligt de middelen", niet chris telijk is en er zeker geen zegen op zal rusten. (Nadruk verboden.)

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1959 | | pagina 3