Gemeenteraad
van Terneuzen
Zaterdag 23 november 1957
DE VRIJE ZEEUW
13
gehouden op donderdag 14 november 1957,
des avonds te 19 uur.
Voorzitter: Mr. P. H. W. F. Tellegen.
Wethouders: M. de Vos en M. van Langevelde.
Raadsleden: F. Dieleman, D. M. Ollebek, J. van
Riet, J. A. de Feijter, Dr. M. E. H. Camps, W, J,
Weterings, C. J. Compiet, R. Hol, A. Jansen, IS.
F. Dieleman, P. Fijn van Draat en H. Riboens.
Secretaris: A. J. Dees.
Wegens ziekte afwezig: S. W. Henry.
De Vooraitter opent de vergadering.
1. Beëdiging van liet nieUw-benoemde lid var.
de raad, de heer C. J. Compiet.
Op Verzoek van de Voorzitter leiden de heren
Van Riet en Camps het nieuw-benoeinde lid, dc
heer C. J. Compiet, binnen.
De heer Compiet legt de voorgeschreven edei.
in de handen van de voorzitter at.
De Voorzitter: Ik wens U geiuk met Uw be
noeming en ik hoop, dat U op waardige wijze de
plaats van de heer De Waal zult innnemen, die
vele jaren van de raad deel heelt uitgemaaKt.
Wij hebben steeds met genoegen naar hern ge
luisterd en zijn doordrongen van de grote verant
woordelijkheid, die hij voelde. De heer De Waai
heeft niet geheel uit vrije wil deze gemeente moe
ten verlaten in verband met de huisvesting, er.
naar hij mij persoonlijk mededeelde heeft hij node
afstand gedaan van het werk, dat het raadslid
schap met zich meebrengt.
U zult deze taak van hem moeten overnemen.
Wij hopen, dat U op dezelfde aangename wjjze
aan de besprekingen zult deelnemen, zoals ook al
tijd de heer De Waal dit heeft gedaan. Het za.
voor U meoilijk. zijn, om zijn werk te vervullen,
maar ik vertrouw, dat U op dezelfde weg zult
voortgaan en de belangen dezer gemeente en van
Sluiskil, dat toch een deel van Terneuzen is, ir.
deze raad zult behartigen.
Mag ik U nu verzoeken om Uw plaats in te
nemen?
De heer Van Biet: Ik wil namens de raadsleden
U danken voor de waarderende woorden, die U
over de heer De Waal gesproken hebt, en tevens
de heer De Waal dankzeggen voor de vriendelijke
woorden, die hij in de brief aan de gemeenteraad
geuit heeft over de samenwerking in deze ge
meente.
2. Vaststelling van de notulen van de verga
dering van 29 oktober 1957.
De heer Weterings: Op blz. 10 onderaan is de
heer Camps genoemd, die gezegd heeft: „Zijn er
in dit structuurplan van de 5 gemeentenenz.,
maar dat ben ik geweest, die daar het woord over
gevoerd heb.
De notulen worden met deze wijziging vastge
steld.
3. Voorstel van burgemeester en wethouder»
tot aankoop van de percelen Javastraat 21
en Kazernestraat 36.
Dit voorstel wordt zonder bespreking of hoofde
lijke stemming aangenomen.
4. Voorstel inzake een krediet-overeenkomst
van 200.000,met de N.V. Nederlandsche
Middenstandsbank.
De heer Camps: Ik heb de stukken niet kun
nen inzien, maar ik heb gelezen dat de overeen
komst wordt gesloten volgens de gebruikelijke
voorwaarden. Welke zijn deze voorwaraden? Ik
vraag dit voornamelijk voor het rentepercentage.
De Voorzitter: De debetrente bedraagt
boven het promessedisconto van de Nederland
sche Bank met een minimum van 5
De creditrente bedraagt 2 per jaar, terwijl
over het laagste saldo gedurende een geheel ka
lenderkwartaal op de rekening een rente van 3
per jaar wordt vergoed, behoudens tussentijdse
wijziging.
De rente zal aan het einde van ieder kalender
kwartaal op de rekening-courant worden bijge-
boekt. De rekening-courant is provisievrij. Overi
gens zijn alle kosten, welke uit deze kredietver
lening in rekening-courant zouden kunnen voort
vloeien, voor rekening van de gemeente.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
4a. Voorstel tot het aangaan van een kasgeld-
lening van 4800,met de Vereniging Chr.
Kleuterschool te Terneuzen.
Dit voorstel wordt zonder bespreking of hoofde
lijke stemming aangenomen.
5. Voorstel tot het vaststellen van de begro
ting van het Woningbedrijf, het Grondoe-
drijf, de dienst van Maatschappelijke Zorg
en die van de gemeente voor het jaar 1958.
Hierbij wordt onder meer behandeld het voor
stel van burgemeester en wethouders van 6 nov.
1957 tot het beschikken op verzoeken om subsidie
van de daarbij genoemde verenigingen.
De Voorzitter: Ik stel aan de orde punt 5 van
de agenda.
De heer Ribbens: Mijnheer de Voorzitter,
Voor de eerste maal heb ik de gelegenheid ge
had om de begroting van onze gemeente met U in
de afdeling te behandelen en ik ben tot de over
tuiging gekomen dat een sluitende begroting niet
mogelijk is. Vele uitgaven welke noodzakelijk
zouden zijn, zijn achterwege gelaten, anders zou
het tekort zeker groter zijn. Het valt te betreu
ren dat door deze situatie de ontwikkeling van
onze gemeente wordt afgeremd.
Wordt nu door de regering absoluut geen reke
ning gehouden met de problemen van een groeien
de gemeente? Het is toch zo dat in tegenstelling
tot gemeenten waarvan de groei stilstaat, de be
hoeften van een groeiende gemeente naar ver
houding groter zijn en steeds groter worden?
Zou de Overheid in Den Haag er niet van te
overtuigen zijn, dat zij bij het vaststellen van de
uitkeringen uit het Gemeentefonds hiermede reke
ning dient te houden? Of is het zó, dat Terneu
zen te ver weg ligt van Den Haag en men meer
aandacht heeft voor groeiende gemeenten, welke
dichterbij liggen of meer belangstelling trekken?
De woningbouw gaat in onze gemeente geluk
kig nog regelmatig voort, maar ik vraag mij af
hoe het met de financiering zal gaan als wij ver
der willen doorgaan met bouwen. Mogen wij er
op rekenen dat wij een behoorlijk aandeel krijgen
van de grote woningbouwlening welke onlangs
geplaatst werd? Kunnen B. en W. hier iets aan
doen om dit te bereiken? Onlangs werd de 1000e
woning, welke na 1945 werd gebouwd, in gebruik
genomen. Het is toch te hopen dat voor het bou
wen van de volgende 1000 woningen geen 12 jaren
zullen nodig zijn. Bij toenemende industrialisatie
zal de woningbehoefte toch zeker blijven toe
nemen.
In aansluiting hierop zou ik willen vragen of
reeds gedacht is aan uitbreiding van ons industrie
terrein voor kleine industrieën. Het terrein aan
de Industrieweg is immers praktisch al uitge
geven? En hoe staat het met terreinen voor gro
tere industrieën? Hebben B. en W. reeds plan
nen hiervoor in bewerking?
Mag ik ook vragen of er reeds een plan is uit
gewerkt voor de z.g.n. krotopruiming, zodat wan
neer door het Rijk hiervoor een regeling wordt ge
troffen, hiermede kan worden begonnen?
Het is te betreuren, dat de bouw van politie
bureau en brandweerkazerne te Sluiskil In 1958
nog niet kan worden gerealiseerd. Ik Weet dat
de bestedingsbeperking ook hiervan de oorzaak is.
Is er toch een kans dat in 1959 de plannen kunnen
orden uitgevoerd? Is het mogelijk dat hieraan
nog iets wordt gedaan om spoedig de bouwver
gunning te krjjgen
Het is verheugend te vernemen dat de bouw
van een nieuw lyceum toch spoedig werkelijkheid
zal worden.
Op de begroting is door uw college reeds een
bedrag uitgetrokken voor de bouw van de nieuwe
Hervormde School. Doet het bestuur nu toch ook
alles wat mogelijk is om de urgentieverklaring te
verkrijgen? Het is in Den Haag toch wel bekend,
dat andere schoolbesturen hierop wachten, omdat
ook zij reeds met ruimtegebrek hebben te kam
pen?
Willen B. en W. de mogelijkheid eens onderzoe
ken om tot een billijke berekening te komen van
de onderhoudskosten van de scholen? De school-
oesturen die oude schoolgebouwen moeten onder
houden komen wel erg in het nadeel en zouden
een hogere uitkering zeker goed kunnen gebrui
ken.
Is er al iets bekend over de uitvoering van de
plannen van het Rijkskantorengebouw bij de
Axelsebrug? Wanneer dit gebouwd kon worden
dan zouden hierdoor verschillende ruimten vrij
komen, welke zeker nuttig voor andere doelein
den zouden kunnen worden gebruikt.
Het middenstandsbedrijfsleven ontwikkelt zich,
zover we kunnen nagaan in onze gemeente gun
stig. Verschillende winkeliers hebben ook dit jaar
weer hun bedrijfspanden gemoderniseerd en uit
gebreid. Zij werken hierdoor mede aan verfraai-
,ng van onze stad, maar wat nog belangrijker is,
zij werken daardoor mede om onze stad aantrek
kelijker te maken voor de vreemdeling. Boven
dien zorgen zij dat Terneuzen de belangrijke func
tie van inkoopcentrum voor de Zeeuws-Vlaamse
bevolking steeds beter kan vervullen.
Het parkeren van auto's is hier nog steeds een
probleem, dat zeker uw aandacht verdient. Ook
in sommige buitenwijken, waar sommige straten
dikwijls versperd worden door geparkeerde auto's.
Het is mij bekend dat U gaarne uw medewer
king wilt verlenen tot het inrichten van kinder
speelplaatsen in onze nieuwe woonwijken. Zijn
er nu werkelijk in onze gemeente geen jonge men
sen te vinden die de handen ineen willen slaan
om te komen tot het oprichten van verenigingen
of stichtingen die zich hiermede bezig houden?
Het is toch in het belang van hun eigen kinderen
wanneer zij deze uit het verkeer kunnen houden.
U heeft er al eens vroeger op gewezen, dat ons
politiekorps uitbreiding zou behoeven om alle
diensten goed te kunnen vervullen. Ik wil dit
gaarne aannemen, maar meen toch wel uw bij
zondere aandacht te mogen vragen voor hand
having der orde speciaal in Nieuwstraat en Noord
straat, wanneer deze des avonds hoofdzakelijk
door jonge mensen worden bevolkt die daar hun
vertier trachten te vinden, wat echter dikwijls
tot baldadigheden leidt, waarvan de bewoners
veel hinder ondervinden.
Tenslotte zou ik nog willen vragen, in verband
met het bedrag dat op de begroting is uitgetrok
ken voor bijdragen aan het E. T. I., of wij nu voor
Terneuzen zelf resultaten zien van het werk van
het E. T. I. of houdt men zich voornamelijk bezig
met het werken voor het streekbelang?
Hoe meer ik kennis neem van de activiteiten
van uw college, te meer bewondering heb ik voor
hetgeen U presteert, bijzonder ook in deze moei
lijke tijd in verband met de bezuinigingen. Ik
hoop dan ook van harte dat spoedig weer een
betere tijd zal aanbreken en U in staat zult zijn
om de vele plannen welke in portefeuille moeten
blijven ter tafel zult kunnen brengen.
De heer Hol: Mijnheer de Voorzitter,
Van de door U geboden gelegenheid tot het hou
den van algemene beschouwingen wil de fractie
van de P. v. d. A. gaarne gebruik maken.
Het spijt ons dat onze fractievoorzitter, de heer
Henry, nog steeds door ziekte verhinderd is in ons
midden aanwezig te zijn. Het spreekt vanzelf,
dat wij hem bij het werk in onze raadsfractie zeer
missen. Vooral bij een vergadering als deze, waar
een andere zijn taak kreeg toebedeeld tot het hou
den van algemene beschouwingen een taak
waarvan hij zich n. o. m. steeds op zo'n voortref
felijke wijze heeft gekweten gaan onze gedach
ten naar hem uit met de vurige wens, dat het hem
gegeven moge zijn weer spoedig volledig hersteld
in ons midden te mogen terugkeren.
Mijnheer de Voorzitter, door middel van een
bestedingsbeperking heeft de landsregering er
naar gestreefd, en met succes, een sluitende rijks
begroting op te stellen, welke van belang is voor:
a. de gezondmaking van onze financiën;
b. het scheppen van nieuwe uitgangspunten.
Hierbij dienen wij ons te realiseren, dat alleen
die uitgaven mogelijk zijn, waarvoor de financiële
middelen kunnen worden opgebracht.
Ook de gemeenten zullen hun bijdrage moeten
leveren. Hiertegen bestaat onzerzijds geen be
zwaar. Wel hebben wij bezwaar tegen een één
zijdige druk op de gemeenten, welke vooral
spreekt bij de praktisch volledige stopzetting van
de gemeentelijke investeringen. Men zou zich
kunnen afvragen of t. a. v. de beperking van par
ticuliere investeringen een zelfde beleid wordt ge
voerd.
Duidelijk kan o.i. gesteld worden, dat de aan
passingsperiode in de dertiger jaren principieel
verschilt met de huidige situatie. Toen bevonden
wij ons in een situatie van onderconsumptie en
werkloosheid; nu gaat het om een beperking bij
een verhoudingsgewijs hoog consumptiepeil en een
hoge graad van werkgelegenheid. Daarenboven
worden thans de maatregelen door de overheid
zoveel mogelijk in de hand gehouden, waardoor
voorkomen kan worden, dat de gevraagde offers
onevenredig over de diverse bevolkingsgroepen
worden verdeeld.
Van belang is, dat de regering er ln de miljoe
nennota naar heeft gestreefd, de financiering van
de woningbouw veilig te stellen. De woningbouw
vormt een kernpunt in de regeringspolitiek.
Hoewel een analyse van het subsidiebeleid nut
tig kan zijn, is verlaging van subsidies op de ge
meentebegroting een eenvoudige, maar o.i. ge
vaarlijke weg om de uitgaven van de gemeente
te verminderen. De bestedingsbeperking snijdt
diep in bij de grote massa. Daarom moet men op
gemeentelijk niveau voorzichtig zijn bij de hante
ring van deze maatregel, die immers direct de
grote massa van ons volk raakt.
Uiteraard dient het schetsen van de huidige fi
nanciële positie der gemeente te geschieden tegen
de achtergrond van de algemene-financieel-econo-
mische positie waarin ons land verkeert. En dan
mag men, zoals uit de miljoenennota blijkt, bij een
overbesteding welke thans nog in de orde van
grootte van één miljard per jaar ligt, gezien de
eisen welke de woningbouw stelt, niet verwachten,
dat de reeds getroffen maatregelen tot een herstel
van het evenwicht zullen leiden. Verdere maat
regelen op het gebied van de overheidsuitgaven
en de overheidsinkomsten zijn daarom onvermij
delijk.
Bij het streven naar herstel van het evenwicht
is het noodzakelijk mede aandacht te schenken
aan structurele factoren. Een van de belangrijk
ste is de grote kapitaalsbehoefte in ons land
sedert de oorlog, welke heeft geleid tot een kapi-
taalschaarste. Deze wordt verscherpt door de
bevolkingsaanwas^ die permanent de noodzaak tot
uitbreiding van het productieapparaat meebrengt
en de noodzaak een groot aantal woningen te
bouwen, om nog maar niet te spreken van de
omvangrijke kapitaalsvorming vereist voor de
snelle ontwikkeling van de techniek.
De schaarste op de kapitaalmarkt heeft ook
voor onze gemeente, haar weerslag gehad op de
begrotingstechniek. Immers voor de financiering
van kapitaalsuitgaven moest men in toenemende
mate gebruik maken van korte financieringsmid
delen.
Op de rijksbegroting voor 1958 hebben twee
factoren hun stempel gedrukt, t.w. het streven
naar beperking van de rijksuitgaven en zoals
reeds opgemerkt het financieren van de woning-
wetbouw ten laste van het Rijk. De woningbouw
vereist echter omvangrijke completaire investe
ringen in de woonwijken, b.v. scholenbouw, aan
leg van straten en riolering, enz.
De rijksbegroting is zodanig opgesteld, dat geen
oeroep op de kapitaalmarkt zal worden gedaan;
verwacht wordt, dat daardoor ruimte voor moge
lijkheden voor de gemeeiuen zal ontstaan. Vooi
nieuwe kapilaaisoeiioelten zulien de gemeenten
i.egen manUvoorwaarden langlopende leningen
mogen sluiten. De vraag dient zich echter aan:
wat zijn marktvoorwaarden?
De tinanciële moeilijkheden, ook voor onze ge
meente, vallen uiteen in twee gedeelten:
le. die met betrekking tot de financiering van
de gemeentelijke investeringen, dus moei
lijkheden welke Uit de kapitaaldienst voort
vloeien;
2e. die met betrekking tot de dekking van de
gewone uitgaven.
Nu wordt de rijksbegroting voor de gewone en
voor de buitengewone of kapitaaldienst als één
„eneel gehanteerd. Het geheel van deze begroting
wordt ais instrumentarium bij de sociale econo
mische politiek gebruikt. Als gevolg daarvan
worden in de huidige conjunctuurfase vele be
langrijke kapitaalsuitgaven van het rijk uit be
lastinginkomsten gedekt. By de gemeenten is
hiervan geen sprake. Als gevolg van de eisen van
de centrale overheid is dekking van gemeentelijke
kapitaalsuitgaven uit gewone inkomsten onmoge
lijk. Ook in de gevallen waarin de gemeenten aan
dekking uit gewone inkomsten de voorkeur zou
den geven, wordt dit de gemeenten praktisch on
mogelijk gemaakt, omdat de uit de algemene be
lastingopbrengsten, via het gemeentefonds be
schikbaar gestelde middelen, hiertoe geen ruimte
laten.
In de maandstatistiek van het financiewezen
worden in het maartnummer cijfers gepubliceerd
over 1956. De bruto-investeringen bedroegen over
1956 ruim 1829 miljoen gulden; waarvan 623 mil
joen aan directe uitgaven voor de woningbouw;
218 voor de nutsbedrijven, 876 miljoen in hoofd
zaak voor openbare werken en onderwijs. In
overwegende mate voortvloeiende uit de woning
bouw.
In het algemeen mochten kapitaalswerken niet
in de primitieve begrotingen worden geraamd.
Hieruit vloeit vertraging bij de goedkeuring voort.
Vrijwel alle investeringgn van de lagere publiek
rechtelijke lichamen zijn van het verkrijgen van
een rijksgoedkeuring afhankelijk. Dit geldt voor
de woningbouw, voor alle weg- en waterbouwwer-
ken, voor scholenbouw, enz. De centrale bouw
plannen vormen dus de grondslag voor de ge
meentelijke investeringen. Hebben deze dus geleid
tot „overbesteding", blijkt de kapitaalmarkt de
voor de financiering nodige middelen niet te kun
nen opleveren, dan zal de oorzaak daarvan moe
ten terugvallen op de van rijkswege via de cen
trale planning te ruim afgegeven vergunningen.
Wij zullen dan ook nimmer aanvaarden de stel
ling van hen, die de gemeenten als de voornaam
ste schuldigen van het ontstaan van de overbeste
ding aanwijzen. Integendeel, analyse van samen
stelling en omvang der gemeentelijke investerin
gen bewijst duidelijk dat van „schuld" van de ge
meenten geen sprake is. Meer en meer ontstaat
de indruk, zoals wij reeds hebben opgemerkt, dat
de gevolgen van de bestedingsbeperking oneven
redig zwaar op de gemeenten drukken.
In de tweede helft van het jaar 1956 nam de
omvang van de vlottende schuld belangrijk toe en
bleken geen vaste middelen, tegen de voorwaar
den van het rentegamma, meer aangetrokken te
kunnen worden. De ontwikkeling is na januari
1957 in toenemende mate ongunstig gebleven.
Vaste geldleningen waren binnen de voorwaarden
van het rentegamma niet te sluiten, de vlottende
schuld had een stijgende tendenz.
Blijkens de circulaire van de minister van Bin
nenlandse Zaken van 12 juli 1957, die voorlopig
geldt tot het einde van het jaar, is verdere finan
ciering met kort geld uitsluitend toegestaan voor
werken, die op 12 juli 1957 reeds onderhanden
waren en niet meer kunnen worden stopgezet.
Nieuwe werken mogen uitsluitend ter hand wor
den genomen, indien vaste financiering is ver
zekerd. Die eis wordt ook gesteld t.a.v. de woning
bouw. Voor die woningbouwfinaneiering wordt
aangewezen de helft van de middelen, welke ver
kregen worden uit de door de Bank voor Neder
landse Gemeenten met de institutionele beleggers
aangegane grote woningbouwlening; de bekende
lening van 562 miljoen gulden.
De wijze van verdeling van deze pot heeft in
onze binnenlandse politieke wateren al heel wat
beroering verwekt. Onze gemeente kreeg hiervan
toegewezen 168.600,—, in het kader van het
bouwplan een druppel op een gloeiende plaat.
Teneinde de bouw van de woningwetwoningen en
de in aanbouw zijnde 168 woningen veilig te stel
len is onze hoop gevestigd op het toe te wijzen
deel uit ae nationale womngbouwlening 1957, door
de Bank van Nederlandse Gemeenteno op verzoek
van de regering uitgeschreven.
Ernstig is ook, dat het abrupte stopzetten van
elke mogelijkheid om nieuwe werken te beginnen
een gaping doet ontstaan.
De op continuïteit gebaseerde gemeentelijke of
centrale diensten voor openbare v/erken komen
voor een leegloop te staan. Hierdoor ontstaan
weer nieuwe problemen: wat moet met de mensen
van deze diensten gebeuren? Niemand zal toch
voor deze tijdelijke toestand op wachtgeldstelling
willen bevorderen. Uiteraard zal men de staf zo
veel mogelijk willen laten voortwerken aan de
voorbereiding van in de toekomst noodzakelijke
werken, opdat men bij gewijzigde omstandigheden
met spoed met de nodige voorstellen voor nieuwe
werken kan komen. Dan komt echter weer de
moeilijkheid: uit welke bronnen moeten deze voor-
oereidingskosten worden gedekt? Men heeft im
mers geen begrotingskredieten voor nieuwe wer
ken. Indien enigszins mogelijk zal getracht moe
ten worden voor deze voorbereidingskosten in de
gewone dienst ten) dekking te vinden.
Temidden van deze moeilijkheden moet de aan
kondiging van de regering om voor 1958 weer tot
voorschotverlening ingevolge de woningwet over
te gaan zonder enig voorbehoud als zeer verheu
gend worden gesteld. De Kamerrractie van de
R. v. d. A. heeft hierom bij herhaling gevraagd.
De vraag komt op of het geraamde bedrag van
540 miljoen gulden voor de financiering van 40.000
woningen met inbegrip van de grond voldoende
zal zijn (ƒ13.500,gemiddeld per woning).
Inmiddels werd, hiervoor door ons reeds aange
stipt, de inschrijving opengesteld van de door de
B. N. G. op verzoek van de regering uitgeschre
ven nationale woningbouwlening. Het gestelde
bedrag van 100 miljoen is inmiddels met een
veelvoud overschreden. Met diepe zorg vervult
ons daarbij de omstandigheid, dat deze lening een
rentevoet van niet minder dan 6 heeft. De
overspannen vraag voor de particuliere investe
ringen, waarvoor de Kamerfractie van de P. v. d.
A. bij de behandeling van de nota inzake de be
perking van de bestedingen nadrukkelijk en ge
heel overeenkomstig het SER-advies invoering
van een fysieke controle heeft gevraagd, draagt
ons inziens voor een belangrijk deel de schuld
van deze ontwikkeling van de rentevoet.
De gevolgen voor de woninghuren zijn ernstig.
Een aanmerkelijke huurprijsverhoging per week
zal voor de uit deze middelen te financieren wo
ningen voortvloeien.
Inmiddels is verheugend, dat de minister-pre
sident bij de Kamerdebatten te kennen heeft ge
geven, dat het niet wel mogelijk zou zijn om die
6 geheel in de huren door te berekenen. De
concrete oplossing voor dit probleem zal echter
pas straks bij de begroting van Volkshuisvesting
en Bouwnijverheid bekend worden. Als de ge
meentebesturen terecht van oordeel zijn,
dat in de woninghuren niet meer dan 4 kan
worden doorberekend, kan dit niet anders beteke
nen, dan dat zij dit verschil zolang maar voor
rekening van de gemeenten nemen, hetgeen, waar
op ik hierna terug kom, weer zijn nadelige invloed
op het saldo van de gewone dienst zal hebben.
Uit de circulaire van de minister van Binnen
landse Zaken van 7 okt j.l. blijkt, dat besloten is
het rentegamma voor rechtstreeks door de ge
meenten te sluiten leningen voorlopig nog niet
aan te passen. Dit blijft dus nog op 414 ge-
.ïandhaaid, wat tot gevolg heeft dat de gemeen
ten praktisch geen vaste leningen kunnen sluiten.
Misschien kan de nationale woningbouwlening
evenals in 1952 het begin van een snelle
oplossing der moeilijkheden opieveren.
Wat de gewone dienst der gemeenten betreft
aarzelen wij niet als onze mening uit te spreken,
dat die ontwikkeling in het laatste jaar bizonder
ongunstig moet worden genoemd. De regering
heeft, in het kader van de bestedingsbeperking, in
het begin van dit jaar gesteld, dat de gewone ge
meentelijke uitgaven met 1 moesten worden
beperkt. Hiermede was op landelijk niveau een
oedrag van 20 a 25 miljoen gulden gemoeid. Die
neperldng meende de regering te kunnen bereiken
door de uitkeringen uit het gemeentefonds voor
1957 te bevriezen. Aldus waren de gemeenten in
de noodzaak alle directe en indirecte gevolgen
voortvloeiende uit de verschillende in het laatste
jaar genomen loon- en salarismaatregelen (invoe-
-ing A.O.W., huurcompensatie, enz.) zelf te dek
ken. De financiële gevolgen van die maatregelen
overtroffen naar onze mening het voor de gemeen
ten berekende aandeel in de bestedingsbeperking.
De gemeenten worden gesteld voor tal van wet
telijk verplichte nieuwe uitgaven, vooral uit de
toepassing van de onderwijswetten voortvloeiende.
Om een voorbeeld te geven, indien de minister
van onderwijs in zijn begroting voor 1958 voor het
middelbaar en het lager nijverheidsonderwijs" in
totaal ongeveer 20 miljoen gulden hogere rijks
bijdragen raamt, dan zal men moeten bedenken,
dat hieruit voor de gemeenten de verplichting
voortvloeit de gemeentelijke subsidies voor deze
vormen van onderwijs in de daarvoor voorge
schreven verhouding eveneens te verhogen.
Daarnaast heeft do regering herhaaldelijk de
neiging lasten naar de gemeenten te verschuiven.
Hierbij denken wij aan de overheveling van de
kraamgelduitkeringen voor de ambtenaren van de
rijksbegroting naar die van de lagere overheden,
aan de onvoldoende compensatie, in een aantal
gevallen, voor de huurverhoging met betrekking
tot de tijdelijke verhoging van de uitkeringen
krachtens de OW en IW, wat uiteindelijk via
de gemeentelijke diensten voor sociale zaken
weer ten kosite van de gemeente-financiën komt.
Weliswaar is dit een beperking van de rijksuit
gaven, maar daarbij moet overwogen worden, dat
de gevolgen in de gemeentelijke (en provinciale)
begrotingen tot uitdrukking komen.
Houdt men verder rekening met kostenstijgin
gen op vele terreinen men denke aan de ver-
pleegkosten met name die van de geesteszieken
met de belangrijke rentestijging (zowel voor
kasgeld, als nu ook voor de vaste financieringen)
dan zullen zelfs indien men uitgaat van bevriezing
van het gemeentelijke verzorgingspeil bij de
meeste gemeenten belangrijke tekorten ontstaan.
Dit is dan ook allerwege te constateren: vele
gemeente-begrotingen over 1958 sluiten met een
tekort als nooit tevoren. Helaas ook onze eigen
begroting: voor de gewone dienst, volgens de laat
ste wijziging ruim 220.000,
In de Kamerdebatten drongen inmiddels alle
sprekers er bij de minister van Financiën op aan
om de mogelijkheid van een verhoogde uitkering
uit het gemeentefonds alsnog te geven. Aan deze
algemene wens heeft de regering gelukkig
toegegeven. Zelf had zij in de memorie van ant
woord de gedachte geopperd om achteraf, dus in
1959, te bezien, of aan bepaalde gemeenten nog
een aanvullende uitkering zou moeten worden
verstrekt. In de Kamer was er op gewezen, dat
in zo'n opzet een redelijk financieel beleid niet zou
kunnen worden gevoerd.
Maar nu komt het erop aan, op welke wijze de
regering de ingewilligde wens gaat realiseren.
Voor 1958 is een wetsontwerp ingediend waar
bij wordt voorgesteld de bestaande regeling van
de financiële verhouding tussen het rijk en de ge
meenten, welke regeling 1 januari 1958 zal eindi
gen, met één jaar te verlengen, met de beperking
dat voor dat ene jaar geen aanvragen voor sub
jectieve verhoging kunnen worden ingediend.
Hierbjj wordt dan nog de toezegging gedaan, dat
de regering zal overwegen bij de t.z.t. in te die
nen voorstellen voor een definitieve regeling,
welke 1 januari 1959 zal ingaan, mogelijkheden
voor een verhoging over 1958 toe te staan.
Het geheel van deze omstandigheden ziet er be
paald niet gunstig uit. Al deze beschouwingen
gaan uit van een bevriezing van de uitkeringen
uit het gemeentefonds op de percentages over
1957. De begroting van het gemeentefonds voor
1958 ondergaat in de inkomsten uiteraard de ge
volgen van de hogere opbrengstramingen van de
rijksbelastingen en hieruit kan enige ruimte ont
staan, al hebben wij de indruk dat die ruimte on
voldoende is om het evenwicht in de financiële
positie der gemeenten te herstellen.
Ook voor de verdere ontwikkeling van het ge
meentelijk leven zien we dit als een zeer ernstig
vraagstuk.
De miljoenennota geeft verder aan, dat de ge
meenten ter verbetering van haar financiële posi
tie naar vergroting van eigen inkomsten moeten
streven, dus o.m. door verhoging van retributies.
Mogelijkheden van enige betekenis schuilen er
naar onze mening niet in, althans niet voor onze
gemeente. Als regel zijn immers de tarieven al
tot de maximaal door de regering gewenste hoog
te opgevoerd.
Ook de uitgaven-zijde van de begroting zal met
kritische blik bezien moeten worden. Voorop zal
moeten staan een streven naar verhoging van de
efficiency.
De omstandigheden dwingen verder tot beper
king in aanvaarding van nieuwe taken.
Bjj het personeelsbeleid zal nagegaan moeten
worden of elke vacature voorzien moet worden en
zo ja, of die voorziening direct moet geschieden.
Bizondere aandacht zal besteed moeten worden
aan voorstellen tot uitbreiding van personeel.
De grondslag, waarop wij onze medewerking
verlenen, kan alleen zijn: tijdelijke beperkingen
aanvaarden, waar dit geen wezenlijke aantasting
van het voorzieningsniveau tot gevolg heeft en wij
niet in strijd komen met de basis van ons beleid,
dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moe
ten dragen. Het gevaar, dat hieraan niet voldaan
wordt, dreigt bij beperking van gemeentelijke
taken spoedig. Voor ons zal het niet mogen be
tekenen: medewerking aan afbraak van sociale
voorzieningen.
Wij hebben mijnheer de Voorzitter, onder de
schaduwen der bestedingsbeperking maar niet ge
sproken over de noodzaak van een nieuw stad
huis, een badhuis c.a. te Sluiskil of het zwembad
in de oesterputten. Dit zullen zoals ook uit de
inleiding op de begroting blijkt voorlopig wel
vrome wensen blijven, al zullen wij ze aan de an
dere kant onder onze aandacht moeten houden.
Het doet in een tijd van bestedingsbeperking
daarom wat vreemd aan op de rijksbegroting een
post te zien uitgetrokken voor een derde am
bachtsschool in Oost Zeeuwsch-Vlaanderen, gezien
vooral de alleszins behoorlijke outillage der be
staande inrichtingen voor lager technisch onder
wijs. Wij betwisten het recht tot stichting van
zo'n nieuwe school uiteraard niet op principiële,
maar wel op zakelijke gronden.
Dinsdag 5 november 1957 heeft de Tweede Ka
mer, ïra een debat van 1 dagen, een historisch be
sluit genomen door de aanvaarding van de Delta
wet. Helaas betekent dit besluit voor Zeeuwsch-
Vlaanderen geen verlossing uit zijn isolement
Wij stellen er prijs op van deze plaats nog eens
duidelijk te laten horen, dat slechts een vaste
oeververbinding dit isolement kan opheffen en dat
wjj in afwachting daarvan blijvend moeten aan
dringen op meer en betere bootverbindingen.
De haven van Terneuzen hebben wjj met opzet
niet besproken, omdat wij weten dat B. en W.
in samenwerking met belanghebbenden ten allen
tijde diligent zijn, zowel wat de toekomst van onze
haven als de industriemogelijkheden betreft.
Talrijke zaken, b.v. scholenbouw, het nieuwe
sportveldencomplex, de nieuwe algemene begraaf
plaats, de netelige kwesties rond het loon- en
salarisbeleid, waarbij wij hopen dat althans voor
de financieel minst draagkrachtigen nog wat be
reikbaar zal zijn, de krotopruiming, de problema
tiek rond het Deltaplan, enz. zijn in de aan deze
begrotingsvergadering voorafgaande afdelingsver
gaderingen en onlangs reeds besproken, zodat wij
thans niet in herhaling zullen treden.
Wij stellen de toezegging van het college van
B. en W. tot het houden van besprekingen tussen
radsleden met deskundigen, inzake de haven en
de te treffen voorzieningen tegen stormvloeden
aan de Scheldekade, zeer op prjjs.
Een vraag die wij gaarne aan het college willen
voorleggen ter nader onderzoek, handelt over de
visserij. Zijn er mogelijkheden voor uitbreiding
van de visserij in het algemeen in onze gemeente,
dit in verband met de te verwachten veranderin
gen elders in de provincie Zeeland?
Tenslotte mogen wij dan vertrouwen, dat het
in doeltreffende samenwerking tussen de centrale
overheid en de lagere publiekrechtelijke lichamen
zal mogen gelukken het economisch evenwicht te
herstellen, waarna wij mede tot heil van onze
gemeente met kracht opnieuw voorwaarts
kunnen gaan.
De heer De Feijter: Mijnheer de Voorzitter.
Aan de gewoonte, om voor de openbare behan
deling van de begroting in de raad algemene be
schouwingen te houden, wil de Christelijk-Histo-
rische fractie zich ook dit jaar niet onttrekken.
Toch valt ook van ons niet te verwachten, dal
wij over deze begroting veel nieuwe gezichtspun
ten naar voren zullen brengen. Wij willen vol
staan met het maken van enkele opmerkingen, die
van meer algemene aard zullen zijn.
De positie der gemeenten in het algemeen is
moeilijk, de heer Hol heeft hier ook op gewezen,
en dat van een zich uitbreidende gemeente geeft
weer bizondere moeilijkheden. Temeer daar be
stedingsbeperking en kapitaalschaarsAe weer
nieuwe problemen oproepen. Dat de gemeenten
deel moeten nemen in de bestedingsbeperking
wat zeker een mooier woord is dan bezuiniging al
komt het op hetzelfde neer is wel te begrijpen,
maar dan zou men toch van het rijk mogen ver
wachten, dat een goed voorbeeld gegeven werd,
en daar is nog niet veel van te zien. Als men
ziet dat bij het rijk soms miljoenen zinloos uit
gegeven worden, is het vreemd te moeten consta
teren, dat het rijk de inkomsten der gemeenten
praktisch wil bevriezen. Verschillende beperkingen
die de gemeenten door de regering worden opge
legd, zijn eigenlijk een afwenteling van de moei
lijkheden waar de regering zelf mee zit, op de
lagere publiekrechtelijke organen. Wij kunnen
ons niet onttrekken aan het gevoel, dat de rege
ring met sommige maatregelen tegen de gemeen
ten de weg van de minste weerstand volgt.
In kringen van de gemeentebesturen, maar ook
daarbuiten, zal men het als een bewijs van mach
teloosheid, maar ook van onrechtvaardigheid zien,
dat de regering wel ingrijpt bij de gemeenten,
maar in andere sectoren de investeringen nage
noeg ongemoeid laat. Vanmiddag is ook in de 2de
Kamer hierover uitvoerig gesproken door de ver
schillende woordvoerders der partijen.
Het is echter niet alleen de bestedingsbeperking
die voor onze gemeente moeilijkheden oplevert,
maar vooral de schijnbaar onoplosbare financiële
verhouding tussen het rijk en de gemeenten. Door
deze voor onze gemeente ongunstige verhouding
is eigenlijk het grote begrotingstekort van
220.000 verklaarbaar. Deze toestand is zonder
meer ongezond. Ook een gemeente moet een
nieuw jaar in kunnen gaan met een sluitende be
groting. Dat zal ons toch altijd voor ogen moeten
staan. Het schijnt echter moeilijk te zijn hier een
afdoende regeling te treffen, waarbij de gemeen
ten niet alleen geholpen kunnen worden, maar in
financieel opzicht weer op eigen benen kunnen
staan. Immers de commissie-Oud heeft meer dan
10 jaar nodig gehad voor dat men het eindrap
port gereed had. De tussentijdse rapporten dezer
commissie, gaven ook al niet veel uitzicht voor de
gemeenten.
Dp taak der commissie-Oud was: maatregelen
te beramen tot herstel van de financiële zelfstan
digheid van de gemeenten en provincies. Het is
treurig te moeten vaststellen, dat juist toen men
hier mee bezig was, de financiële zelfstandigheid
van vele gemeenten bijna geheel verloren ging,
ondanks de tussentijdse rapporten die als een lap
middel bedoeld waren.
In het eindrapport van de commissie-Oud gaat
het uiteindelijk om het toekennen van de mid
delen, die de gemeente nodig heeft om haar taak,
als plaatselijk bestuursorgaan te kunnen vervul
len. Verder staat de gemeenteraad dan nog voor
het vraagstuk van de besteding der middelen. Een
vraagstuk, waar gemakkelijk verschil van inzicht
over kan bestaan in een gemeenteraad. Ook als
de regering, het eindrapport van de commissie-
Oud geheel overneemt zijn de gemeenten nog niet
uit het moeras. Wel zijn er belangrijke verbete
ringen, maar vooral het bedrag dat de gemeen
ten per inwoner uitgekeerd zouden krijgen, wat
de hoofdmoot der uitkering is, ligt voor de kleine
en middelgrote gemeenten ongunstig vergeleken
bij de grote steden. Zouden gemeenten van de
zelfde grootte als Terneuzen 36 per inwoner uit
gekeerd krijgen en Amsterdam 79 per inwoner,
wat het plan schijnt te zijn, zou dit opnieuw een
achterstelling van het platteland bij de grote stad
betekenen. Dit springt te meer in het oog, als
men weet dat ie»er in gelijke omstandigheden
verkerend, waar dan ook in Nederland praktisch
hetzelfde bedrag aan belasting betaalt. Een in
woner van Terneuzen betaalt evenveel als een
inwoner van Amsterdam, die in dezelfde omstan
digheid verkeert. Maar als er zo een groot ver
schil in uitkering zou komen is het duidelijk, dat
iemand in Amsterdam veel meer van zijn belas
tinggeld profiteert, dan iemand in Terneuzen,
voor zover het de gemeentelijke voorzieningen
betreft.
Bij ons komt de vraag op: wat doet hier de ver
eniging van Nederlandse gemeenten, waar ook
onze gemeente lid van is?
Het is goed bij deze aangelegenheden stil te
staan, want dit is van grote betekenis voor het
verzorgingspeil der gemeente in de toekomst.
Dit spreekt te meer daar de gemeente binnen
afzienbare tijd voor grote uitgaven zal komen te
staan, die het gevolg zijn van de verhoging der
zeedijken. Wij hopen dat aan de gemeenteraad
een kostenberekening kan worden overgelegd
vóór dat met bepaalde werken begonnen wordt.
Voor zover de gemeente hierin zal moeten bij
dragen.
Wij denken hierbij vooral aan de omlegging van
de Oostelijke rijkswaterleiding, en hiermede in
verband de verandering aan het rioolstelsel van
de gemeente. Verder ook aan de verhoging van
de Scheldekade, voor zover de gemeente hierbij
betrokken is. Als de raad niet weet waar men
aan toe is, voor dat met een werk begonnen wordt,
zou men wel eens voor onaangename verrassin
gen kunnen komen te staan. En dit kan voor
komen worden. Uit de inleiding voor deze be
groting blijkt, dat van rijkswege geen merkbare
voortgang is gemaakt met het probleem van da
haven.
Op 13 september 1956 is door onze gemeente
raad in principe reeds besloten tot overname van