Gemeenteraad van Terneuzen Zaterdag 23 november 1957 DE VRIJE ZEEUW 13 gehouden op donderdag 14 november 1957, des avonds te 19 uur. Voorzitter: Mr. P. H. W. F. Tellegen. Wethouders: M. de Vos en M. van Langevelde. Raadsleden: F. Dieleman, D. M. Ollebek, J. van Riet, J. A. de Feijter, Dr. M. E. H. Camps, W, J, Weterings, C. J. Compiet, R. Hol, A. Jansen, IS. F. Dieleman, P. Fijn van Draat en H. Riboens. Secretaris: A. J. Dees. Wegens ziekte afwezig: S. W. Henry. De Vooraitter opent de vergadering. 1. Beëdiging van liet nieUw-benoemde lid var. de raad, de heer C. J. Compiet. Op Verzoek van de Voorzitter leiden de heren Van Riet en Camps het nieuw-benoeinde lid, dc heer C. J. Compiet, binnen. De heer Compiet legt de voorgeschreven edei. in de handen van de voorzitter at. De Voorzitter: Ik wens U geiuk met Uw be noeming en ik hoop, dat U op waardige wijze de plaats van de heer De Waal zult innnemen, die vele jaren van de raad deel heelt uitgemaaKt. Wij hebben steeds met genoegen naar hern ge luisterd en zijn doordrongen van de grote verant woordelijkheid, die hij voelde. De heer De Waai heeft niet geheel uit vrije wil deze gemeente moe ten verlaten in verband met de huisvesting, er. naar hij mij persoonlijk mededeelde heeft hij node afstand gedaan van het werk, dat het raadslid schap met zich meebrengt. U zult deze taak van hem moeten overnemen. Wij hopen, dat U op dezelfde aangename wjjze aan de besprekingen zult deelnemen, zoals ook al tijd de heer De Waal dit heeft gedaan. Het za. voor U meoilijk. zijn, om zijn werk te vervullen, maar ik vertrouw, dat U op dezelfde weg zult voortgaan en de belangen dezer gemeente en van Sluiskil, dat toch een deel van Terneuzen is, ir. deze raad zult behartigen. Mag ik U nu verzoeken om Uw plaats in te nemen? De heer Van Biet: Ik wil namens de raadsleden U danken voor de waarderende woorden, die U over de heer De Waal gesproken hebt, en tevens de heer De Waal dankzeggen voor de vriendelijke woorden, die hij in de brief aan de gemeenteraad geuit heeft over de samenwerking in deze ge meente. 2. Vaststelling van de notulen van de verga dering van 29 oktober 1957. De heer Weterings: Op blz. 10 onderaan is de heer Camps genoemd, die gezegd heeft: „Zijn er in dit structuurplan van de 5 gemeentenenz., maar dat ben ik geweest, die daar het woord over gevoerd heb. De notulen worden met deze wijziging vastge steld. 3. Voorstel van burgemeester en wethouder» tot aankoop van de percelen Javastraat 21 en Kazernestraat 36. Dit voorstel wordt zonder bespreking of hoofde lijke stemming aangenomen. 4. Voorstel inzake een krediet-overeenkomst van 200.000,met de N.V. Nederlandsche Middenstandsbank. De heer Camps: Ik heb de stukken niet kun nen inzien, maar ik heb gelezen dat de overeen komst wordt gesloten volgens de gebruikelijke voorwaarden. Welke zijn deze voorwaraden? Ik vraag dit voornamelijk voor het rentepercentage. De Voorzitter: De debetrente bedraagt boven het promessedisconto van de Nederland sche Bank met een minimum van 5 De creditrente bedraagt 2 per jaar, terwijl over het laagste saldo gedurende een geheel ka lenderkwartaal op de rekening een rente van 3 per jaar wordt vergoed, behoudens tussentijdse wijziging. De rente zal aan het einde van ieder kalender kwartaal op de rekening-courant worden bijge- boekt. De rekening-courant is provisievrij. Overi gens zijn alle kosten, welke uit deze kredietver lening in rekening-courant zouden kunnen voort vloeien, voor rekening van de gemeente. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. 4a. Voorstel tot het aangaan van een kasgeld- lening van 4800,met de Vereniging Chr. Kleuterschool te Terneuzen. Dit voorstel wordt zonder bespreking of hoofde lijke stemming aangenomen. 5. Voorstel tot het vaststellen van de begro ting van het Woningbedrijf, het Grondoe- drijf, de dienst van Maatschappelijke Zorg en die van de gemeente voor het jaar 1958. Hierbij wordt onder meer behandeld het voor stel van burgemeester en wethouders van 6 nov. 1957 tot het beschikken op verzoeken om subsidie van de daarbij genoemde verenigingen. De Voorzitter: Ik stel aan de orde punt 5 van de agenda. De heer Ribbens: Mijnheer de Voorzitter, Voor de eerste maal heb ik de gelegenheid ge had om de begroting van onze gemeente met U in de afdeling te behandelen en ik ben tot de over tuiging gekomen dat een sluitende begroting niet mogelijk is. Vele uitgaven welke noodzakelijk zouden zijn, zijn achterwege gelaten, anders zou het tekort zeker groter zijn. Het valt te betreu ren dat door deze situatie de ontwikkeling van onze gemeente wordt afgeremd. Wordt nu door de regering absoluut geen reke ning gehouden met de problemen van een groeien de gemeente? Het is toch zo dat in tegenstelling tot gemeenten waarvan de groei stilstaat, de be hoeften van een groeiende gemeente naar ver houding groter zijn en steeds groter worden? Zou de Overheid in Den Haag er niet van te overtuigen zijn, dat zij bij het vaststellen van de uitkeringen uit het Gemeentefonds hiermede reke ning dient te houden? Of is het zó, dat Terneu zen te ver weg ligt van Den Haag en men meer aandacht heeft voor groeiende gemeenten, welke dichterbij liggen of meer belangstelling trekken? De woningbouw gaat in onze gemeente geluk kig nog regelmatig voort, maar ik vraag mij af hoe het met de financiering zal gaan als wij ver der willen doorgaan met bouwen. Mogen wij er op rekenen dat wij een behoorlijk aandeel krijgen van de grote woningbouwlening welke onlangs geplaatst werd? Kunnen B. en W. hier iets aan doen om dit te bereiken? Onlangs werd de 1000e woning, welke na 1945 werd gebouwd, in gebruik genomen. Het is toch te hopen dat voor het bou wen van de volgende 1000 woningen geen 12 jaren zullen nodig zijn. Bij toenemende industrialisatie zal de woningbehoefte toch zeker blijven toe nemen. In aansluiting hierop zou ik willen vragen of reeds gedacht is aan uitbreiding van ons industrie terrein voor kleine industrieën. Het terrein aan de Industrieweg is immers praktisch al uitge geven? En hoe staat het met terreinen voor gro tere industrieën? Hebben B. en W. reeds plan nen hiervoor in bewerking? Mag ik ook vragen of er reeds een plan is uit gewerkt voor de z.g.n. krotopruiming, zodat wan neer door het Rijk hiervoor een regeling wordt ge troffen, hiermede kan worden begonnen? Het is te betreuren, dat de bouw van politie bureau en brandweerkazerne te Sluiskil In 1958 nog niet kan worden gerealiseerd. Ik Weet dat de bestedingsbeperking ook hiervan de oorzaak is. Is er toch een kans dat in 1959 de plannen kunnen orden uitgevoerd? Is het mogelijk dat hieraan nog iets wordt gedaan om spoedig de bouwver gunning te krjjgen Het is verheugend te vernemen dat de bouw van een nieuw lyceum toch spoedig werkelijkheid zal worden. Op de begroting is door uw college reeds een bedrag uitgetrokken voor de bouw van de nieuwe Hervormde School. Doet het bestuur nu toch ook alles wat mogelijk is om de urgentieverklaring te verkrijgen? Het is in Den Haag toch wel bekend, dat andere schoolbesturen hierop wachten, omdat ook zij reeds met ruimtegebrek hebben te kam pen? Willen B. en W. de mogelijkheid eens onderzoe ken om tot een billijke berekening te komen van de onderhoudskosten van de scholen? De school- oesturen die oude schoolgebouwen moeten onder houden komen wel erg in het nadeel en zouden een hogere uitkering zeker goed kunnen gebrui ken. Is er al iets bekend over de uitvoering van de plannen van het Rijkskantorengebouw bij de Axelsebrug? Wanneer dit gebouwd kon worden dan zouden hierdoor verschillende ruimten vrij komen, welke zeker nuttig voor andere doelein den zouden kunnen worden gebruikt. Het middenstandsbedrijfsleven ontwikkelt zich, zover we kunnen nagaan in onze gemeente gun stig. Verschillende winkeliers hebben ook dit jaar weer hun bedrijfspanden gemoderniseerd en uit gebreid. Zij werken hierdoor mede aan verfraai- ,ng van onze stad, maar wat nog belangrijker is, zij werken daardoor mede om onze stad aantrek kelijker te maken voor de vreemdeling. Boven dien zorgen zij dat Terneuzen de belangrijke func tie van inkoopcentrum voor de Zeeuws-Vlaamse bevolking steeds beter kan vervullen. Het parkeren van auto's is hier nog steeds een probleem, dat zeker uw aandacht verdient. Ook in sommige buitenwijken, waar sommige straten dikwijls versperd worden door geparkeerde auto's. Het is mij bekend dat U gaarne uw medewer king wilt verlenen tot het inrichten van kinder speelplaatsen in onze nieuwe woonwijken. Zijn er nu werkelijk in onze gemeente geen jonge men sen te vinden die de handen ineen willen slaan om te komen tot het oprichten van verenigingen of stichtingen die zich hiermede bezig houden? Het is toch in het belang van hun eigen kinderen wanneer zij deze uit het verkeer kunnen houden. U heeft er al eens vroeger op gewezen, dat ons politiekorps uitbreiding zou behoeven om alle diensten goed te kunnen vervullen. Ik wil dit gaarne aannemen, maar meen toch wel uw bij zondere aandacht te mogen vragen voor hand having der orde speciaal in Nieuwstraat en Noord straat, wanneer deze des avonds hoofdzakelijk door jonge mensen worden bevolkt die daar hun vertier trachten te vinden, wat echter dikwijls tot baldadigheden leidt, waarvan de bewoners veel hinder ondervinden. Tenslotte zou ik nog willen vragen, in verband met het bedrag dat op de begroting is uitgetrok ken voor bijdragen aan het E. T. I., of wij nu voor Terneuzen zelf resultaten zien van het werk van het E. T. I. of houdt men zich voornamelijk bezig met het werken voor het streekbelang? Hoe meer ik kennis neem van de activiteiten van uw college, te meer bewondering heb ik voor hetgeen U presteert, bijzonder ook in deze moei lijke tijd in verband met de bezuinigingen. Ik hoop dan ook van harte dat spoedig weer een betere tijd zal aanbreken en U in staat zult zijn om de vele plannen welke in portefeuille moeten blijven ter tafel zult kunnen brengen. De heer Hol: Mijnheer de Voorzitter, Van de door U geboden gelegenheid tot het hou den van algemene beschouwingen wil de fractie van de P. v. d. A. gaarne gebruik maken. Het spijt ons dat onze fractievoorzitter, de heer Henry, nog steeds door ziekte verhinderd is in ons midden aanwezig te zijn. Het spreekt vanzelf, dat wij hem bij het werk in onze raadsfractie zeer missen. Vooral bij een vergadering als deze, waar een andere zijn taak kreeg toebedeeld tot het hou den van algemene beschouwingen een taak waarvan hij zich n. o. m. steeds op zo'n voortref felijke wijze heeft gekweten gaan onze gedach ten naar hem uit met de vurige wens, dat het hem gegeven moge zijn weer spoedig volledig hersteld in ons midden te mogen terugkeren. Mijnheer de Voorzitter, door middel van een bestedingsbeperking heeft de landsregering er naar gestreefd, en met succes, een sluitende rijks begroting op te stellen, welke van belang is voor: a. de gezondmaking van onze financiën; b. het scheppen van nieuwe uitgangspunten. Hierbij dienen wij ons te realiseren, dat alleen die uitgaven mogelijk zijn, waarvoor de financiële middelen kunnen worden opgebracht. Ook de gemeenten zullen hun bijdrage moeten leveren. Hiertegen bestaat onzerzijds geen be zwaar. Wel hebben wij bezwaar tegen een één zijdige druk op de gemeenten, welke vooral spreekt bij de praktisch volledige stopzetting van de gemeentelijke investeringen. Men zou zich kunnen afvragen of t. a. v. de beperking van par ticuliere investeringen een zelfde beleid wordt ge voerd. Duidelijk kan o.i. gesteld worden, dat de aan passingsperiode in de dertiger jaren principieel verschilt met de huidige situatie. Toen bevonden wij ons in een situatie van onderconsumptie en werkloosheid; nu gaat het om een beperking bij een verhoudingsgewijs hoog consumptiepeil en een hoge graad van werkgelegenheid. Daarenboven worden thans de maatregelen door de overheid zoveel mogelijk in de hand gehouden, waardoor voorkomen kan worden, dat de gevraagde offers onevenredig over de diverse bevolkingsgroepen worden verdeeld. Van belang is, dat de regering er ln de miljoe nennota naar heeft gestreefd, de financiering van de woningbouw veilig te stellen. De woningbouw vormt een kernpunt in de regeringspolitiek. Hoewel een analyse van het subsidiebeleid nut tig kan zijn, is verlaging van subsidies op de ge meentebegroting een eenvoudige, maar o.i. ge vaarlijke weg om de uitgaven van de gemeente te verminderen. De bestedingsbeperking snijdt diep in bij de grote massa. Daarom moet men op gemeentelijk niveau voorzichtig zijn bij de hante ring van deze maatregel, die immers direct de grote massa van ons volk raakt. Uiteraard dient het schetsen van de huidige fi nanciële positie der gemeente te geschieden tegen de achtergrond van de algemene-financieel-econo- mische positie waarin ons land verkeert. En dan mag men, zoals uit de miljoenennota blijkt, bij een overbesteding welke thans nog in de orde van grootte van één miljard per jaar ligt, gezien de eisen welke de woningbouw stelt, niet verwachten, dat de reeds getroffen maatregelen tot een herstel van het evenwicht zullen leiden. Verdere maat regelen op het gebied van de overheidsuitgaven en de overheidsinkomsten zijn daarom onvermij delijk. Bij het streven naar herstel van het evenwicht is het noodzakelijk mede aandacht te schenken aan structurele factoren. Een van de belangrijk ste is de grote kapitaalsbehoefte in ons land sedert de oorlog, welke heeft geleid tot een kapi- taalschaarste. Deze wordt verscherpt door de bevolkingsaanwas^ die permanent de noodzaak tot uitbreiding van het productieapparaat meebrengt en de noodzaak een groot aantal woningen te bouwen, om nog maar niet te spreken van de omvangrijke kapitaalsvorming vereist voor de snelle ontwikkeling van de techniek. De schaarste op de kapitaalmarkt heeft ook voor onze gemeente, haar weerslag gehad op de begrotingstechniek. Immers voor de financiering van kapitaalsuitgaven moest men in toenemende mate gebruik maken van korte financieringsmid delen. Op de rijksbegroting voor 1958 hebben twee factoren hun stempel gedrukt, t.w. het streven naar beperking van de rijksuitgaven en zoals reeds opgemerkt het financieren van de woning- wetbouw ten laste van het Rijk. De woningbouw vereist echter omvangrijke completaire investe ringen in de woonwijken, b.v. scholenbouw, aan leg van straten en riolering, enz. De rijksbegroting is zodanig opgesteld, dat geen oeroep op de kapitaalmarkt zal worden gedaan; verwacht wordt, dat daardoor ruimte voor moge lijkheden voor de gemeeiuen zal ontstaan. Vooi nieuwe kapilaaisoeiioelten zulien de gemeenten i.egen manUvoorwaarden langlopende leningen mogen sluiten. De vraag dient zich echter aan: wat zijn marktvoorwaarden? De tinanciële moeilijkheden, ook voor onze ge meente, vallen uiteen in twee gedeelten: le. die met betrekking tot de financiering van de gemeentelijke investeringen, dus moei lijkheden welke Uit de kapitaaldienst voort vloeien; 2e. die met betrekking tot de dekking van de gewone uitgaven. Nu wordt de rijksbegroting voor de gewone en voor de buitengewone of kapitaaldienst als één „eneel gehanteerd. Het geheel van deze begroting wordt ais instrumentarium bij de sociale econo mische politiek gebruikt. Als gevolg daarvan worden in de huidige conjunctuurfase vele be langrijke kapitaalsuitgaven van het rijk uit be lastinginkomsten gedekt. By de gemeenten is hiervan geen sprake. Als gevolg van de eisen van de centrale overheid is dekking van gemeentelijke kapitaalsuitgaven uit gewone inkomsten onmoge lijk. Ook in de gevallen waarin de gemeenten aan dekking uit gewone inkomsten de voorkeur zou den geven, wordt dit de gemeenten praktisch on mogelijk gemaakt, omdat de uit de algemene be lastingopbrengsten, via het gemeentefonds be schikbaar gestelde middelen, hiertoe geen ruimte laten. In de maandstatistiek van het financiewezen worden in het maartnummer cijfers gepubliceerd over 1956. De bruto-investeringen bedroegen over 1956 ruim 1829 miljoen gulden; waarvan 623 mil joen aan directe uitgaven voor de woningbouw; 218 voor de nutsbedrijven, 876 miljoen in hoofd zaak voor openbare werken en onderwijs. In overwegende mate voortvloeiende uit de woning bouw. In het algemeen mochten kapitaalswerken niet in de primitieve begrotingen worden geraamd. Hieruit vloeit vertraging bij de goedkeuring voort. Vrijwel alle investeringgn van de lagere publiek rechtelijke lichamen zijn van het verkrijgen van een rijksgoedkeuring afhankelijk. Dit geldt voor de woningbouw, voor alle weg- en waterbouwwer- ken, voor scholenbouw, enz. De centrale bouw plannen vormen dus de grondslag voor de ge meentelijke investeringen. Hebben deze dus geleid tot „overbesteding", blijkt de kapitaalmarkt de voor de financiering nodige middelen niet te kun nen opleveren, dan zal de oorzaak daarvan moe ten terugvallen op de van rijkswege via de cen trale planning te ruim afgegeven vergunningen. Wij zullen dan ook nimmer aanvaarden de stel ling van hen, die de gemeenten als de voornaam ste schuldigen van het ontstaan van de overbeste ding aanwijzen. Integendeel, analyse van samen stelling en omvang der gemeentelijke investerin gen bewijst duidelijk dat van „schuld" van de ge meenten geen sprake is. Meer en meer ontstaat de indruk, zoals wij reeds hebben opgemerkt, dat de gevolgen van de bestedingsbeperking oneven redig zwaar op de gemeenten drukken. In de tweede helft van het jaar 1956 nam de omvang van de vlottende schuld belangrijk toe en bleken geen vaste middelen, tegen de voorwaar den van het rentegamma, meer aangetrokken te kunnen worden. De ontwikkeling is na januari 1957 in toenemende mate ongunstig gebleven. Vaste geldleningen waren binnen de voorwaarden van het rentegamma niet te sluiten, de vlottende schuld had een stijgende tendenz. Blijkens de circulaire van de minister van Bin nenlandse Zaken van 12 juli 1957, die voorlopig geldt tot het einde van het jaar, is verdere finan ciering met kort geld uitsluitend toegestaan voor werken, die op 12 juli 1957 reeds onderhanden waren en niet meer kunnen worden stopgezet. Nieuwe werken mogen uitsluitend ter hand wor den genomen, indien vaste financiering is ver zekerd. Die eis wordt ook gesteld t.a.v. de woning bouw. Voor die woningbouwfinaneiering wordt aangewezen de helft van de middelen, welke ver kregen worden uit de door de Bank voor Neder landse Gemeenten met de institutionele beleggers aangegane grote woningbouwlening; de bekende lening van 562 miljoen gulden. De wijze van verdeling van deze pot heeft in onze binnenlandse politieke wateren al heel wat beroering verwekt. Onze gemeente kreeg hiervan toegewezen 168.600,—, in het kader van het bouwplan een druppel op een gloeiende plaat. Teneinde de bouw van de woningwetwoningen en de in aanbouw zijnde 168 woningen veilig te stel len is onze hoop gevestigd op het toe te wijzen deel uit ae nationale womngbouwlening 1957, door de Bank van Nederlandse Gemeenteno op verzoek van de regering uitgeschreven. Ernstig is ook, dat het abrupte stopzetten van elke mogelijkheid om nieuwe werken te beginnen een gaping doet ontstaan. De op continuïteit gebaseerde gemeentelijke of centrale diensten voor openbare v/erken komen voor een leegloop te staan. Hierdoor ontstaan weer nieuwe problemen: wat moet met de mensen van deze diensten gebeuren? Niemand zal toch voor deze tijdelijke toestand op wachtgeldstelling willen bevorderen. Uiteraard zal men de staf zo veel mogelijk willen laten voortwerken aan de voorbereiding van in de toekomst noodzakelijke werken, opdat men bij gewijzigde omstandigheden met spoed met de nodige voorstellen voor nieuwe werken kan komen. Dan komt echter weer de moeilijkheid: uit welke bronnen moeten deze voor- oereidingskosten worden gedekt? Men heeft im mers geen begrotingskredieten voor nieuwe wer ken. Indien enigszins mogelijk zal getracht moe ten worden voor deze voorbereidingskosten in de gewone dienst ten) dekking te vinden. Temidden van deze moeilijkheden moet de aan kondiging van de regering om voor 1958 weer tot voorschotverlening ingevolge de woningwet over te gaan zonder enig voorbehoud als zeer verheu gend worden gesteld. De Kamerrractie van de R. v. d. A. heeft hierom bij herhaling gevraagd. De vraag komt op of het geraamde bedrag van 540 miljoen gulden voor de financiering van 40.000 woningen met inbegrip van de grond voldoende zal zijn (ƒ13.500,gemiddeld per woning). Inmiddels werd, hiervoor door ons reeds aange stipt, de inschrijving opengesteld van de door de B. N. G. op verzoek van de regering uitgeschre ven nationale woningbouwlening. Het gestelde bedrag van 100 miljoen is inmiddels met een veelvoud overschreden. Met diepe zorg vervult ons daarbij de omstandigheid, dat deze lening een rentevoet van niet minder dan 6 heeft. De overspannen vraag voor de particuliere investe ringen, waarvoor de Kamerfractie van de P. v. d. A. bij de behandeling van de nota inzake de be perking van de bestedingen nadrukkelijk en ge heel overeenkomstig het SER-advies invoering van een fysieke controle heeft gevraagd, draagt ons inziens voor een belangrijk deel de schuld van deze ontwikkeling van de rentevoet. De gevolgen voor de woninghuren zijn ernstig. Een aanmerkelijke huurprijsverhoging per week zal voor de uit deze middelen te financieren wo ningen voortvloeien. Inmiddels is verheugend, dat de minister-pre sident bij de Kamerdebatten te kennen heeft ge geven, dat het niet wel mogelijk zou zijn om die 6 geheel in de huren door te berekenen. De concrete oplossing voor dit probleem zal echter pas straks bij de begroting van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid bekend worden. Als de ge meentebesturen terecht van oordeel zijn, dat in de woninghuren niet meer dan 4 kan worden doorberekend, kan dit niet anders beteke nen, dan dat zij dit verschil zolang maar voor rekening van de gemeenten nemen, hetgeen, waar op ik hierna terug kom, weer zijn nadelige invloed op het saldo van de gewone dienst zal hebben. Uit de circulaire van de minister van Binnen landse Zaken van 7 okt j.l. blijkt, dat besloten is het rentegamma voor rechtstreeks door de ge meenten te sluiten leningen voorlopig nog niet aan te passen. Dit blijft dus nog op 414 ge- .ïandhaaid, wat tot gevolg heeft dat de gemeen ten praktisch geen vaste leningen kunnen sluiten. Misschien kan de nationale woningbouwlening evenals in 1952 het begin van een snelle oplossing der moeilijkheden opieveren. Wat de gewone dienst der gemeenten betreft aarzelen wij niet als onze mening uit te spreken, dat die ontwikkeling in het laatste jaar bizonder ongunstig moet worden genoemd. De regering heeft, in het kader van de bestedingsbeperking, in het begin van dit jaar gesteld, dat de gewone ge meentelijke uitgaven met 1 moesten worden beperkt. Hiermede was op landelijk niveau een oedrag van 20 a 25 miljoen gulden gemoeid. Die neperldng meende de regering te kunnen bereiken door de uitkeringen uit het gemeentefonds voor 1957 te bevriezen. Aldus waren de gemeenten in de noodzaak alle directe en indirecte gevolgen voortvloeiende uit de verschillende in het laatste jaar genomen loon- en salarismaatregelen (invoe- -ing A.O.W., huurcompensatie, enz.) zelf te dek ken. De financiële gevolgen van die maatregelen overtroffen naar onze mening het voor de gemeen ten berekende aandeel in de bestedingsbeperking. De gemeenten worden gesteld voor tal van wet telijk verplichte nieuwe uitgaven, vooral uit de toepassing van de onderwijswetten voortvloeiende. Om een voorbeeld te geven, indien de minister van onderwijs in zijn begroting voor 1958 voor het middelbaar en het lager nijverheidsonderwijs" in totaal ongeveer 20 miljoen gulden hogere rijks bijdragen raamt, dan zal men moeten bedenken, dat hieruit voor de gemeenten de verplichting voortvloeit de gemeentelijke subsidies voor deze vormen van onderwijs in de daarvoor voorge schreven verhouding eveneens te verhogen. Daarnaast heeft do regering herhaaldelijk de neiging lasten naar de gemeenten te verschuiven. Hierbij denken wij aan de overheveling van de kraamgelduitkeringen voor de ambtenaren van de rijksbegroting naar die van de lagere overheden, aan de onvoldoende compensatie, in een aantal gevallen, voor de huurverhoging met betrekking tot de tijdelijke verhoging van de uitkeringen krachtens de OW en IW, wat uiteindelijk via de gemeentelijke diensten voor sociale zaken weer ten kosite van de gemeente-financiën komt. Weliswaar is dit een beperking van de rijksuit gaven, maar daarbij moet overwogen worden, dat de gevolgen in de gemeentelijke (en provinciale) begrotingen tot uitdrukking komen. Houdt men verder rekening met kostenstijgin gen op vele terreinen men denke aan de ver- pleegkosten met name die van de geesteszieken met de belangrijke rentestijging (zowel voor kasgeld, als nu ook voor de vaste financieringen) dan zullen zelfs indien men uitgaat van bevriezing van het gemeentelijke verzorgingspeil bij de meeste gemeenten belangrijke tekorten ontstaan. Dit is dan ook allerwege te constateren: vele gemeente-begrotingen over 1958 sluiten met een tekort als nooit tevoren. Helaas ook onze eigen begroting: voor de gewone dienst, volgens de laat ste wijziging ruim 220.000, In de Kamerdebatten drongen inmiddels alle sprekers er bij de minister van Financiën op aan om de mogelijkheid van een verhoogde uitkering uit het gemeentefonds alsnog te geven. Aan deze algemene wens heeft de regering gelukkig toegegeven. Zelf had zij in de memorie van ant woord de gedachte geopperd om achteraf, dus in 1959, te bezien, of aan bepaalde gemeenten nog een aanvullende uitkering zou moeten worden verstrekt. In de Kamer was er op gewezen, dat in zo'n opzet een redelijk financieel beleid niet zou kunnen worden gevoerd. Maar nu komt het erop aan, op welke wijze de regering de ingewilligde wens gaat realiseren. Voor 1958 is een wetsontwerp ingediend waar bij wordt voorgesteld de bestaande regeling van de financiële verhouding tussen het rijk en de ge meenten, welke regeling 1 januari 1958 zal eindi gen, met één jaar te verlengen, met de beperking dat voor dat ene jaar geen aanvragen voor sub jectieve verhoging kunnen worden ingediend. Hierbjj wordt dan nog de toezegging gedaan, dat de regering zal overwegen bij de t.z.t. in te die nen voorstellen voor een definitieve regeling, welke 1 januari 1959 zal ingaan, mogelijkheden voor een verhoging over 1958 toe te staan. Het geheel van deze omstandigheden ziet er be paald niet gunstig uit. Al deze beschouwingen gaan uit van een bevriezing van de uitkeringen uit het gemeentefonds op de percentages over 1957. De begroting van het gemeentefonds voor 1958 ondergaat in de inkomsten uiteraard de ge volgen van de hogere opbrengstramingen van de rijksbelastingen en hieruit kan enige ruimte ont staan, al hebben wij de indruk dat die ruimte on voldoende is om het evenwicht in de financiële positie der gemeenten te herstellen. Ook voor de verdere ontwikkeling van het ge meentelijk leven zien we dit als een zeer ernstig vraagstuk. De miljoenennota geeft verder aan, dat de ge meenten ter verbetering van haar financiële posi tie naar vergroting van eigen inkomsten moeten streven, dus o.m. door verhoging van retributies. Mogelijkheden van enige betekenis schuilen er naar onze mening niet in, althans niet voor onze gemeente. Als regel zijn immers de tarieven al tot de maximaal door de regering gewenste hoog te opgevoerd. Ook de uitgaven-zijde van de begroting zal met kritische blik bezien moeten worden. Voorop zal moeten staan een streven naar verhoging van de efficiency. De omstandigheden dwingen verder tot beper king in aanvaarding van nieuwe taken. Bjj het personeelsbeleid zal nagegaan moeten worden of elke vacature voorzien moet worden en zo ja, of die voorziening direct moet geschieden. Bizondere aandacht zal besteed moeten worden aan voorstellen tot uitbreiding van personeel. De grondslag, waarop wij onze medewerking verlenen, kan alleen zijn: tijdelijke beperkingen aanvaarden, waar dit geen wezenlijke aantasting van het voorzieningsniveau tot gevolg heeft en wij niet in strijd komen met de basis van ons beleid, dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moe ten dragen. Het gevaar, dat hieraan niet voldaan wordt, dreigt bij beperking van gemeentelijke taken spoedig. Voor ons zal het niet mogen be tekenen: medewerking aan afbraak van sociale voorzieningen. Wij hebben mijnheer de Voorzitter, onder de schaduwen der bestedingsbeperking maar niet ge sproken over de noodzaak van een nieuw stad huis, een badhuis c.a. te Sluiskil of het zwembad in de oesterputten. Dit zullen zoals ook uit de inleiding op de begroting blijkt voorlopig wel vrome wensen blijven, al zullen wij ze aan de an dere kant onder onze aandacht moeten houden. Het doet in een tijd van bestedingsbeperking daarom wat vreemd aan op de rijksbegroting een post te zien uitgetrokken voor een derde am bachtsschool in Oost Zeeuwsch-Vlaanderen, gezien vooral de alleszins behoorlijke outillage der be staande inrichtingen voor lager technisch onder wijs. Wij betwisten het recht tot stichting van zo'n nieuwe school uiteraard niet op principiële, maar wel op zakelijke gronden. Dinsdag 5 november 1957 heeft de Tweede Ka mer, ïra een debat van 1 dagen, een historisch be sluit genomen door de aanvaarding van de Delta wet. Helaas betekent dit besluit voor Zeeuwsch- Vlaanderen geen verlossing uit zijn isolement Wij stellen er prijs op van deze plaats nog eens duidelijk te laten horen, dat slechts een vaste oeververbinding dit isolement kan opheffen en dat wjj in afwachting daarvan blijvend moeten aan dringen op meer en betere bootverbindingen. De haven van Terneuzen hebben wjj met opzet niet besproken, omdat wij weten dat B. en W. in samenwerking met belanghebbenden ten allen tijde diligent zijn, zowel wat de toekomst van onze haven als de industriemogelijkheden betreft. Talrijke zaken, b.v. scholenbouw, het nieuwe sportveldencomplex, de nieuwe algemene begraaf plaats, de netelige kwesties rond het loon- en salarisbeleid, waarbij wij hopen dat althans voor de financieel minst draagkrachtigen nog wat be reikbaar zal zijn, de krotopruiming, de problema tiek rond het Deltaplan, enz. zijn in de aan deze begrotingsvergadering voorafgaande afdelingsver gaderingen en onlangs reeds besproken, zodat wij thans niet in herhaling zullen treden. Wij stellen de toezegging van het college van B. en W. tot het houden van besprekingen tussen radsleden met deskundigen, inzake de haven en de te treffen voorzieningen tegen stormvloeden aan de Scheldekade, zeer op prjjs. Een vraag die wij gaarne aan het college willen voorleggen ter nader onderzoek, handelt over de visserij. Zijn er mogelijkheden voor uitbreiding van de visserij in het algemeen in onze gemeente, dit in verband met de te verwachten veranderin gen elders in de provincie Zeeland? Tenslotte mogen wij dan vertrouwen, dat het in doeltreffende samenwerking tussen de centrale overheid en de lagere publiekrechtelijke lichamen zal mogen gelukken het economisch evenwicht te herstellen, waarna wij mede tot heil van onze gemeente met kracht opnieuw voorwaarts kunnen gaan. De heer De Feijter: Mijnheer de Voorzitter. Aan de gewoonte, om voor de openbare behan deling van de begroting in de raad algemene be schouwingen te houden, wil de Christelijk-Histo- rische fractie zich ook dit jaar niet onttrekken. Toch valt ook van ons niet te verwachten, dal wij over deze begroting veel nieuwe gezichtspun ten naar voren zullen brengen. Wij willen vol staan met het maken van enkele opmerkingen, die van meer algemene aard zullen zijn. De positie der gemeenten in het algemeen is moeilijk, de heer Hol heeft hier ook op gewezen, en dat van een zich uitbreidende gemeente geeft weer bizondere moeilijkheden. Temeer daar be stedingsbeperking en kapitaalschaarsAe weer nieuwe problemen oproepen. Dat de gemeenten deel moeten nemen in de bestedingsbeperking wat zeker een mooier woord is dan bezuiniging al komt het op hetzelfde neer is wel te begrijpen, maar dan zou men toch van het rijk mogen ver wachten, dat een goed voorbeeld gegeven werd, en daar is nog niet veel van te zien. Als men ziet dat bij het rijk soms miljoenen zinloos uit gegeven worden, is het vreemd te moeten consta teren, dat het rijk de inkomsten der gemeenten praktisch wil bevriezen. Verschillende beperkingen die de gemeenten door de regering worden opge legd, zijn eigenlijk een afwenteling van de moei lijkheden waar de regering zelf mee zit, op de lagere publiekrechtelijke organen. Wij kunnen ons niet onttrekken aan het gevoel, dat de rege ring met sommige maatregelen tegen de gemeen ten de weg van de minste weerstand volgt. In kringen van de gemeentebesturen, maar ook daarbuiten, zal men het als een bewijs van mach teloosheid, maar ook van onrechtvaardigheid zien, dat de regering wel ingrijpt bij de gemeenten, maar in andere sectoren de investeringen nage noeg ongemoeid laat. Vanmiddag is ook in de 2de Kamer hierover uitvoerig gesproken door de ver schillende woordvoerders der partijen. Het is echter niet alleen de bestedingsbeperking die voor onze gemeente moeilijkheden oplevert, maar vooral de schijnbaar onoplosbare financiële verhouding tussen het rijk en de gemeenten. Door deze voor onze gemeente ongunstige verhouding is eigenlijk het grote begrotingstekort van 220.000 verklaarbaar. Deze toestand is zonder meer ongezond. Ook een gemeente moet een nieuw jaar in kunnen gaan met een sluitende be groting. Dat zal ons toch altijd voor ogen moeten staan. Het schijnt echter moeilijk te zijn hier een afdoende regeling te treffen, waarbij de gemeen ten niet alleen geholpen kunnen worden, maar in financieel opzicht weer op eigen benen kunnen staan. Immers de commissie-Oud heeft meer dan 10 jaar nodig gehad voor dat men het eindrap port gereed had. De tussentijdse rapporten dezer commissie, gaven ook al niet veel uitzicht voor de gemeenten. Dp taak der commissie-Oud was: maatregelen te beramen tot herstel van de financiële zelfstan digheid van de gemeenten en provincies. Het is treurig te moeten vaststellen, dat juist toen men hier mee bezig was, de financiële zelfstandigheid van vele gemeenten bijna geheel verloren ging, ondanks de tussentijdse rapporten die als een lap middel bedoeld waren. In het eindrapport van de commissie-Oud gaat het uiteindelijk om het toekennen van de mid delen, die de gemeente nodig heeft om haar taak, als plaatselijk bestuursorgaan te kunnen vervul len. Verder staat de gemeenteraad dan nog voor het vraagstuk van de besteding der middelen. Een vraagstuk, waar gemakkelijk verschil van inzicht over kan bestaan in een gemeenteraad. Ook als de regering, het eindrapport van de commissie- Oud geheel overneemt zijn de gemeenten nog niet uit het moeras. Wel zijn er belangrijke verbete ringen, maar vooral het bedrag dat de gemeen ten per inwoner uitgekeerd zouden krijgen, wat de hoofdmoot der uitkering is, ligt voor de kleine en middelgrote gemeenten ongunstig vergeleken bij de grote steden. Zouden gemeenten van de zelfde grootte als Terneuzen 36 per inwoner uit gekeerd krijgen en Amsterdam 79 per inwoner, wat het plan schijnt te zijn, zou dit opnieuw een achterstelling van het platteland bij de grote stad betekenen. Dit springt te meer in het oog, als men weet dat ie»er in gelijke omstandigheden verkerend, waar dan ook in Nederland praktisch hetzelfde bedrag aan belasting betaalt. Een in woner van Terneuzen betaalt evenveel als een inwoner van Amsterdam, die in dezelfde omstan digheid verkeert. Maar als er zo een groot ver schil in uitkering zou komen is het duidelijk, dat iemand in Amsterdam veel meer van zijn belas tinggeld profiteert, dan iemand in Terneuzen, voor zover het de gemeentelijke voorzieningen betreft. Bij ons komt de vraag op: wat doet hier de ver eniging van Nederlandse gemeenten, waar ook onze gemeente lid van is? Het is goed bij deze aangelegenheden stil te staan, want dit is van grote betekenis voor het verzorgingspeil der gemeente in de toekomst. Dit spreekt te meer daar de gemeente binnen afzienbare tijd voor grote uitgaven zal komen te staan, die het gevolg zijn van de verhoging der zeedijken. Wij hopen dat aan de gemeenteraad een kostenberekening kan worden overgelegd vóór dat met bepaalde werken begonnen wordt. Voor zover de gemeente hierin zal moeten bij dragen. Wij denken hierbij vooral aan de omlegging van de Oostelijke rijkswaterleiding, en hiermede in verband de verandering aan het rioolstelsel van de gemeente. Verder ook aan de verhoging van de Scheldekade, voor zover de gemeente hierbij betrokken is. Als de raad niet weet waar men aan toe is, voor dat met een werk begonnen wordt, zou men wel eens voor onaangename verrassin gen kunnen komen te staan. En dit kan voor komen worden. Uit de inleiding voor deze be groting blijkt, dat van rijkswege geen merkbare voortgang is gemaakt met het probleem van da haven. Op 13 september 1956 is door onze gemeente raad in principe reeds besloten tot overname van

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1957 | | pagina 15