Koningin Wilhelmina bewees het voik onschatbare diensten Het regeringsbeleid van 1940-1945 Scherpe critiek op het Militair Gezag ZATERDAG 26 MEI 1951. 7e Jaargang No. 1738. Deze week is het vijfde deel verschenen van het verslag, dat aan de Tweede Kamer wordt uitge bracht door de „Enquêtecommissie Regeringsbeleid 19401945", welk deel handelt over de ministers- en kabinetscrises en de voorbereiding van de terugkeer uit Londen (Staten-Generaal, militair gezag, vertrou wensmannen). In de zomer van 1950 verscheen het vierde deel. Het vijfde is nagenoeg even omvangrijk als het vorige en zou reeds in December 1950 zijn versche nen, ware de voorzitter, Mr. Donker, niet ziek geworden. Dit deel bevat het algemeen politieke gedeelte van het beleid der Londense regeringen. De bijlagen en het stenografisch verslag der verhoren worden van groot historisch belang geacht. Koningin in die jaren in den vreemde de personificatie is geweest van het geknechte en strijdende Nederland; i heren Steenberghe en Wélter ten van de landgenoten in en p basis van het kabinet, buiten bezet gebied telken male heeft weten op te voe ren tot het peil, dat nodig was om de overwinning te behalen. Zij heeft daar mede het Nederlandse volk onschatbare diensten be wezen. Het is haar door het diep gaand onderzoek, dat Zy heeft ingesteld, en uit het omvangrijke materiaal dat te Harer kennis is gebracht, vele malen gebleken, hoe de WEERSVERW ACHTIN G HOOGWATER. op onder op onder Mei. Nieuwe commissaris der Koningin in Dren<he| Ongeluk in Zweedse mijn Fraiikertng bij Abonnement: Tcrr.euzen. Directeur-Hoofdredacteur L van de Sande Redactie-adres: Noordstraat 55-57 Temeuzen Telefoon 2510 Né 5 uur: 2073 Gironummer 38150 Abonnementsprijs: 4J55 per kwartaal Per week 37 cent Losse nummers 7 cent DE VRIJE ZEEUW Verschijnt dagelijks Uitgeefster N. V. v/h Firma P. J. van de Sande, Temeuzen Rubriek Kleine Advertenties: 5 regels 75 cent; iedere regel meer 15 cent Advertentieprijs: per mm 12 ct.; minimum pet advertentie 1.80. Vermelding: Brieven onder nummer, of: Adres Bureau van dit Blad 15 cent meer. Inzending advertenties tot 's namiddags 2 uur Op grond van art. 55 der grond wet heeft de commissie bij de ver horen zoveel mogelijk getracht tegen te gaan, dat getuigen de per soon van H. M. Koningin Wilhel mina in het geding brachten. Voor «over zij dit niet kon voorkomen, beeft zij de hierop betrekking heb bende uitlatingen uit de steno grammen geschrapt. Het persoon lijke aandeel van Hare Majesteit in het gevoerde beleid zal eerst veel later door historici bunnen worden vastgesteld. De commissie heeft zich bij haar onderzoek ook thans door de hier weergegeven opvatting laten lei den. Zij meent daarmede niet in strijd te komen, wanneer zij in deze inleiding toch enige woorden wijdt aan Koningin Wilhelmina als staatshoofd. In de eerste hoofd stukken van het verslag komt een zich over een aantal jaren uit strekkend regeringsbeleid aan de orde, dat de resultante is van tal loze beslissingen, waarin ook de Koningin haar aandeel heeft ge in October 194'1, enkele maanden na de reconstructie van het kabi net, een crisis ontstond, die tot net uittreden van de heren Steen- berghe en Weiter, de twee katho lieke ministers, leidde. De aanleiding tot deze crisis was de radiorede, welke de minister president zonder overleg met het kabinet door de regeringsvoorlich tingsdienst op 9 October 1941 heeft doen uitspreken naar aanleiding van het bombardement op Rotter dam in de nacht van 3 op 4 Oct. en waarin de bevolking werd aan geraden zoveel mogeljjk de om geving der havens langs de Nieuwe Waterweg te ontruimen. De heren Steenberghe en Welter zagen in deze radiorede een afwij king van de tot dusver gevolgde regeringspolitiek, die er op gericht was bij dc En «felsen te bepleiten, dat geen bombardementen op in dustriële of transportdoelen zou den plaatsvinden, wanneer deze ge legen waren in bevolkingsconglo meraties. De commissie betreurt de gang van zaken bij bet ontslag van de De bestuursvoorziening. Virx. 7ii Hnnr haar onver- 'zeerste. Daardoor hebben de twee hoe Z/1J uoor naar onver katholieke ministers het kabinet saagdheid en onverzettelijk- verlaten. Het aftreden van de ka- heid de krachtsinspanning cSSoS De commissie heeft uit de veel heid van onderwerpen een keuze moeten doen, die uiteraard een subjectief element bevat. In het bijzonder kwamen voor behande ling in aanmerking die onderwer pen, waarbij zich kwesties en met name kwesties van meer algemene aard, hebben voorgedaan. Dit zou bij oppervlakkige kennisneming de indruk kunnen wekken, dat er bij het door de Nederlandse regering in de oorlogsjaren verrichte alleen maar moeilijkheden zijn geweest. De commissie meent tegen het vestigen van zulk een indruk met klem te moeten waarschuwen. Er is ook zeer veel verricht, dat tot geen enkele critiek aanleiding geeft, doch dat daardoor ook min der in aanmerking kwam om door de commissie in den brede behan deld te worden. Op het militair gezag heeft de commisie veel critiek moeten uiten, zowel op bet instituut als op de functionnerlng ervan. Wellicht dat deze critiek aanleiding zal zyn zich op de hiermede verband hou dende wetgeving nader te bezin- Aan dit hoofdstuk, dat de rugge- graat van het verslag vormt, heeft de commissie 140 bladzijden gewijd. De vraagstukken, in dit hoofd stuk behandeld, acht de commissie te behoren tot de belangrijkste, waarmede zij bij haar onderzoen te makep heeft gekregen. De pro blemen van de bestuursvoorziening na de bevrijding raken de meest essentiële elementen van ons staatsbestel. Het parlementaire stelsel en de ministeriële verant woordelijkheid komen daarbij on middellijk in het geding. De commissie is van oordeel, dat het vraagstuk van de bestuursvoor ziening mede daarom te Londen zoveel moeilijkheden heeft veroor zaakt, omdat degenen die aan de discussie daarover deelnamen, zich niet altijd beperkt hebben tot de vraag, welke voorzieningen in de overgangstijd na de bevrijding noodzakelijk zouden zijn, doch zich vaak lieten beïnvloeden door de te kort geschoten. Van het over grote deel van de Nederlandse par lementsleden van Mei 1940 kan niet gezegd worden, dat zij in hun houding tegenover de bezetter heb ben gefaald: ongeveer een kwart van de leden van de Tweede Ka mer heeft in gijzelaars- en concen tratiekampen vertoefd. Aan het Franse voorbeeld kan dus geen argument worden ont leend ten voordele van de door de regering te Londen in de eerste jaren op zo overvloedige wijze ge produceerde constructies, welke uitgingen van een negatie van de op i0 Mei 1940 bestaande Staten- ^eneraal. De constructies, waarmede het kabinet tot. Juni 1944 heeft ge werkt, hadden het bezwaar, dat de legaliteit volkomen in het gedrang kwam. Wat de gang van zaken na de bevrijding betreft, is de commissie van mening, dat deze veel te wen sen heeft overgelaten. De commissie is van oordeel, dat er tot medio 1944 door de regering is geëxperimenteerd in een ver keerde richting. De mogelijkheid daartoe werd geschapen door het feit, dat de grondwet geen voor allen afdoend antwoord gaf op de vraag, of de zittingsduur van de vertegenwoordigende lichamen op het moment van de bezetting werd onderbroken dan wel of deze zit tingsduur door het verloop van de gestelde termijnen was geëxpi reerd. Dit voert de commissie tot de opmerking, dat zij de regering met de meeste klem meent te moe ten aanbevelen deze materie bij een volgende grondwetsherziening aan de orde te stellen en voorts om nauwkeurig onder het oog te zien, welke voorzieningen voor de tijds duur, dat deze grondwetsherziening nog niet is tot stanc. gebracht, op dit punt kunnen worden getroffen. Het Militair Gezag. had. Alleen blijkt niet wat dit aan deel is geweest: de ministers zyn verantwoordelijk. Dit is een juist systeem. Het is een der pijlers van ons constitutionele bestel. Zonder daaraan ook maar in een enkel op zicht afbreuk te doen, meent de commissie gerechtigd te zyn op één aspect van het optreden van Koningin Wilhelmina in de oor logsjaren te wijzen. Een van de belangrijkste maat regelen, welke de Nederlandse re gering te Londen tot stand heeft gebracht, is het besluit van 11 Dec. 1943 houdende vaststelling van het besluit op de bijzondere staat van beleg. De regering was van oordeel, dat in de bijzondere om standigheden, waarin de terugkeer naar het moederland zou plaats vinden, de bepalingen van de wet op de staat van oprlog en beleg (wet van 23 Mei 1899) ontoerei kend zouden zijn. Ir het bijzonder achtte zij de bevoegdheden, welke volgens deze wet aan het militair gezag toekomen, te beperkt. Om te voorkomen, dat by een bevrijding langs militaire weg de Britse en Amerikaanse autoriteiten de nood zakelijke voorzieningen zouden treffen, achtte de regering het on vermijdelijk aan het militair gezag sing niet veel eerder is geschied. De commissie kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat de in Nederland vertoevende ministers zich bij het bepalen van hun hou ding in sterke mate hebben laten beïnvloeden door gevoelens van wrevel tegenover de chef staf mili tair gezag, van wie zij reeds weinig medewerking hadden ondervonden om hun overkomst naar het bevrij de gebied te bevorderen. Bovendien had de heer Kruis in een brief van 12 November 1944 aan de minister-president gewezen op het in zijn ogen onwenselijke van zulk een overkomst en dat in bewoordingen, die van een ambte naar op een zo hoge post tegenover de regering allerminst verwacht hadden kunnen worden. De commissie kan dan ook zéér wel begrijpen, dat deze brief van generaal Kruis in de ministerraad is gekwalificeerd met het woord „insubordinatie" en zij kan het alleen maar betreuren, dat de re gering hierop niet op krachtiger wijze heeft gereageerd. Er was op deze wijze een ernstivr tegenstelling ontstaan tussen de in Nederland vertoevende minister' en de chef staf. Op 17 December 1944 schrijven deze ministers een brief aan de minister-president, waarin zy te kennen geven, dar aan generaal Kruis ontslag moet worden verleend. Op 3 Januari 1945 komt de heer Van Heuven Goedhart in een nota aan de minis terraad tot eenzellde conclusie. Deze schrifturen vinden haar oor zaak vooral in de moeilijkheden, welke de ministers in het bevrijde gebied hebben ondervonden en waardoor zij zich niet in staat acht ten hun taak op die wijze te ver vullen als zjj met hun verantwoor delijkheid in overeenstemming oor deelden. Intussen werden de moeilijkheden nog verscherpt door de brieven van 1 en 5 Januari 1945 van de heer Kruis aan de minister van Oorlog, waarvan de laatste een reflex was op besprekingen op die datum tus sen de voorzitter van de raad van ministers en de minister van Oor log met de chef staf militair gezag. In deze brief schrijft de heer Kruis: „Indien het in de bedoeling van den raad van ministers ligt, om als voorwaarde van mijn handhaving als chef staf militair gezag een verklaring van loyali teit aan de regering te vragen, dan moet ik vaststellen, dat ik niet bereid ben een dergelijke verklaring af te leggen." arrestatieprobleem plaats, waarbij Naar het oordeel van de conunis- ook de heren Kruis en Speyart va sie gaat ook de kampcommandant Woerden alsmede de heer Door de heer Scholten, niet vrij uit. Vast man van de B. S. aanwezig zyr staat verder dat in de tijd, waarm De vorige avond had er reeds eer de compagnieën van 114R.I. de voorbespreking plaats gevonden buitenbewaking hadden, soms op waarbij de procureur-generaal niel ergerlijke wijze nodeloos is gescho- aanwezig was en waarbij het be- ten met het gevolg, dat gedetineer- leid van generaal Kruis, die aan dr den in het kamp zijn gedood. De arrestaties door de illegaliteit geen commissie acht voor het optreden einde had weten te maken, ernstig van de compagnieën van 1- 14 R.l. was becritiseerd. d6 b£it£iljonsconiirnan.da,nt Toussaini Resultaat van' het accoord, op 7 in hoge mate verantwoordelijk. Het Dec 1944 tussen generaal Kruis en onderzoek der commissie illustreer! de procureur-generaal tot stand de ongeregelde toestanden en het gekomen waren de richtlijnen, gebrek aan tucht en gezag, welke waarvan de chef staf militair ge- in 1945 bij verschillende mihtaire zag zijn militaire commissarissen onderdelen heeft bestaan, onder dagtekening van 14 Dec. '44 De commissie acht liet door haar in kennis heeft gesteld. In deze geconstateerde van men aard, dat richtlijnen werd aan het standpunt 'n nader justitieel onderzoek alles van de regering en de procureur- zins gewettigd is. visie, welke zij op ons staatkundige bevoegdheden toe te kennen, welke 1i,l T„ Anmir» VioR/fnn 1 .11 De positie van de Nederl. regering te Londen. Het is de grote verdienste van het eerste kabinet-Gerbrandy, dat het binnen enkele maanden de terughoudendheid, welke Dy de ge allieerden bestond, volledig heeft overwonnen. Voor een aanzienlijk deel was dit te danken aan de persoonlijkheid van de nieuwe leider van het kabi net, prof. mr. P. S. Gerbrandy. Door zijn onverzettelijkheid ten aanzien van de doelstelling van de oorlog is hij gebleken de juiste man te zijn geweest om op dat critieke ogenblik in ons volksbestaan de leidende plaats in te nemen. medegedeeld door het K.N.M.I. te De Bilt. geldig van Zaterdagoch tend tot Zaterdagavond. Plaatselijk buien. In de vroege ochtend plaatselijk mist, overigens veranderlijke be wolking met enkele opkalringen maar voornamelijk in de middag ook plaatselijk enkele regen- of on weersbuien. Zwakke tot matige wind uit uiteenlopende richtingen. Ongeveer dezelfde temperatuur als sferen gii ZONDAG 27 MEI. v.m. 6.43 7.18 7.58 8.08 Breskens Temeuzen Hansweert Walsoorden MAANDAG 28 MEI. v.m. 7.48 8.23 9.03 9.13 bestel als zodanig hadden. De voornaamste tegenstelling bij het vraagstuk van de bestuursvoor ziening was. die, welke bestond tus sen de opvatting, dat de zittings duur der vertegenwoordigende lichamen op het moment der be zetting was geschorst en na de be vrijding weer zou gaan doorlopen en de opvatting, dat de vertegen dat gezag in staat zouden stellen al het in verband met de terugkeer vereiste te verrichten. De practijk van het bij en na de bevrijding opererende militair ge zag heeft geleerd, dat daarmede een regeling Was gegeven, die voor de bijzondere omstandigheden van die tijd niet doeltreffend was. De verwachting, dat de over- woordigende colleges van 10 Mei gangstoestand van korte duur zou 1940 hadden opgehouden te be- zyn js nje^ uitgekomen. Het mili- staan. tair gezag is eerst op 4 Maart 1946 De ministerraad heeft gekozen verdwenen. De zeggenschap van voor de tweede opvatting, welke (je regering over het instituut heeft tot 19 Juni 1944 het voorbereiden- zeer veel te wensen overgelaten en de werk heeft beheerst. zijn taak heeft een uitbreiding ge- Wilde men by deze opvatting de von(jen als wel niemand had kun- Breskens Temeuzen Hansweert Walsoorden ZON- EN ZON n.m. 8.14 8.49 9.29 9.39 MAANSTANDEN. MAAN 27 4.32 20.43 1.37 11.28 28 4.31 20.44 1.50 12.49 29 4.30 20.45 2.01 14.07 De commissie wil dan ook prol". Gerbrandy lof brengen door uit drukkelijk vast te stellen, dat het optreden van de heer Gerbrandy als minister-president in Septem ber 1940 van grote betekenis is ge weest voor liet vormen en ver wezenlijken van de doelstelling, waardoor de Nederlandse regering zich verder bjj de oorlogvoering heeft laten leiden: geen compro missen, maar stryd totdat het ko ninkrijk geheel zou zijn bevrijd. Het aftreden van de minis ters Steenberghe en Weiter. Het is naar de mening van de commissie te betreuren, dat reeds regering en de uitvoerende orga nen van provincie en gemeente ge durende de overgangstijd niet ge heel zonder controle laten, dan was het nodig in de plaats van de ge- expireerde vertegenwoordigende lichamen tijdelijke organen in het leven te roepen, die geacht konden worden de volkswil te vertegen woordigen. Tot 1944 hadden vele van de ad viezen uit Londen en uit ons bezet gebied gemeen, dat zij zich keer den tegen het herstel van de oude vertegenwoordigende lichamen. In Londen overwoog daarbij een ten dens van beperking van de volks invloed. Meermalen werden in het Lon dense milieu zelfs autoritaire klan ken vernomen. Het Londense mi lieu was overigens weinig repre sentatief voor het Nederlandse volk. Het bestond voor een be langrijk gedeelte uit ambtenaren, militairen en internationale zaken lieden. De zeelieden waren veelal varen de. Aan stemmen als die van de hoogleraren Van Embden en Ver aart, de eerste lid van de Eerste Kamer en de tweede oud-lid van de Tweede Kamer, werd weinig aandacht geschonken. Zij werden ook niet benoemd in de buitenge wone raad van advies. Nadat in de ministerraad op 10 April 1942 de opvatting, dat de zit tingsduur der vertegenwoordigen de lichamen van rijk, provincie en gemeente door het feit der bezet ting slechts onderbroken was, was afgewezen, heeft men ruim twee I jaar zoek gebracht met alle moge lijke constructies voor de over gangstijd, waartoe deze afwijzing I de volle gelegenneid gaf. De commissie heeft de mening verkregen dat de opvatting, dat in Nederland na de bevrijding bijzon dere maatregelen ter verkrijging van een voorziening in het door het ontbreken der vertegenwoordi gende lichamen na de bevrijdinf ontstane vacuum nodig waren on voldoende gefundeerd was. In Frankrijk heeft men na de be vrijding niet voortgewerkt met het oude parlement. De voornaamste reden daartoe was, dat de leden van het parlement van 1940 door de medewerking, die zij aan het regiem-Petain te Vichy hadden verleend, in ernstige mate waren nen voorzien. Toegegeven moei worden, dat het verloop van de krijgsverrich tingen zeer ten ongunste heeft ge werkt. Nederland is in enige étappen, met een tijdsverloop van maanden er tussen, bevrijd. Daar door is een grote ontreddering ont staan die een veel meer omvattend optreden van het militair gezag vereiste dan aanvankelijk in de be doeling had gelogen. Moeilijkheden Kruis. met generaal De commissie is tot de overtui ging gekomen, dat de komst van enige ministers-kwartiermakers naar het bevrijde gebied niet naar de zin van generaal Kruis was. De komst van de ministers heeft een reeks moeilijkheden tussen deze ministers en de chef staf mili tair gezag ten gevolge gehad. De aard van hun taak bracht hen in aanraking met vele problemen, die zich in het bevrijde gebied voor deden. Was het wonder, dat deze ministers, ziende hoeveel er ver keerd ging, de behoefte gevoelden regelend op te treden? Men kan van de komst van de ministers op 25 November 1944 tot de ontslagaanvrage van het kabi net op 24 Januari 1945 een lange en bittere worsteling constateren met de chef staf militair gezag, een worsteling waarbij de chef staf aan de winnende hand is gebleven. Hier openbaarde zich het be zwaar van de constructie, volgens welke aan de chef staf alleen door de Kroon instructies konden wor den gegeven. De individuele minis ter in Nederland vermocht met de wet in de hand tegenover de chef staf niets en het tot stand bren gen van instructies door de Kroon bleek vrijwel onmogelijk. Daar tegenover had de chef staf militair gezag, die te Brussel zetelde en die kennelijk weinig sympathie had voor het optreden van ministers in bevrijd Nederland, gemakkelijk spel. Dat het centrale apparaat van het militair gezag te Brussel ver toefde, moet als hoogst onwenselijk worden beschouwd. Eerst begin April 1945 heeft het militair gezag Brussel verlaten en zich te Breda gevestigd. De commissie acht het bepaald een fout, dat de overplaat- Een ernstige gezagscrisis. De commissie heeft met leed wezen deze gang van zaken moe ten constateren. Vooral in de ver houdingen na Sept. 1944, toen de geallieerde troepen op Nederlands gebied streden en het militair ge zag het hoogste hier te lande aan wezige orgaan was, kunnen deze moeilijkheden tussen de regering en de chef staf militair gezag niet anders worden gekwalificeerd dan als een hoogst ernstige gezagscrisis. Generaal Kruis treft hierin grote schuld. Uit zijn in de loop van de jaren gebleken houding spreekt een mentaliteit, die de commissie ten sterkste afkeurt. Zy moet hier echter aan toevoe gen, dat de regering in deze nog groter schuld treft. Immers het was haar taak geweest het hoofd van het bureau militair gezag en later de chef staf militair gezag in duidelijke bewoordingen kenbaar te maken, hoe de verhouding tus sen de regering en deze functiona ris behoorde te zijn en, indien aan deze aanwijzing niet dadelijk op loyale wijze gevolg was gegeven, ontslag te doen volgen. Bij de behandeling van deze aan gelegenheid heeft de regering naar de mening van de commissie te veel uit het oog verloren, dat de handhaving van de juiste gezags verhoudingen een zaak is, die boven alles gaat. Zeker in een tijd als op het moment van de bevrij ding van Nederland was aangebro ken. Strijd om de arrestatie- bevoegdheid. Een van de moeilijkste vraag stukken, waarvoor het militair ge zag zich na de bevrijding van het zuiden geplaatst zag, is wel dat van de arrestaties van politiek ver dachten geweest. In elk gedeelte van het land, dat in het najaar van 1944 door de vijand werd ontruimd, begonnen dadelijk op grote schaal de arres taties van de politiek verdachten. Ook al kwamen de militaire com missarissen zeer snel in een be vrijd gebied, dan beschikten zij nog niet over het apparaat om zich van deze taak te kwijten. In feite geschiedden dan ook de arrestaties door de binnenlandse strijdkrach ten en hier en daar ook door an dere groepen van de voormalige illegaliteit. De politie speelde daarbij practisch geen rol. De be volking was terecht of ten on rechte van oordeel, dat de poli tie op grote schaal met de vijand had samengewerkt, zodat zij zeker niet het vertrouwen van de illega liteit bezat. Volgens alle hierover afgelegde verklaringen is er op zeer ruime schaal gearresteerd. Een geringe aanwijzing of verdachtmaking had nagenoeg altijd arrestatie ten ge volge. Bij gebrek aan voldoende ruimte en materiële voorzieningen geschiedde de bewaring meestal onder de primitiefste omstandig heden. Bovendien bevonden zich onder de aangehoudenen vele on- schuidigen, aangezien er geen des kundig apparaat was om de zaken zelfs maar globaal te onderzoeken. Met de hervatting door de heer Speyaert van Woerden van zijn ambt van fungerend directeur van politie treedt een nieuwe phase in, waarin de politie partij in de strijd om de arrestatie-bevoegdheid wordt. Op 1 Dec. 1944 heeft er te Oister- wijk een vergadering van de mi nisters-kwartiermakers over het generaal in belangrijke mate tege moet gekomen, aangezien de uit voering van de bij het militair ge zag berustende bevoegdheid tot ar restatie opgedragen werd aan de politie of aan de door het militaii gezag daartoe krachtens algemene of bijzondere lastgeving aan te wij zen organen of personen, terwijl de leden van de B. S. slechts be voegd zouden zijn om in gebieden, waar gevechtshandelingen werden verricht, die personen aan te hou den, die de krijgsverrichtingen ir gevaar zouden brengen. Geweken voor bedreiging met terreur. De illegaliteit had voor het be vrijde gebied eind Januari 1945 een belangrijke concessie bereikt: de verwijdering van de procureur- generaal. De militaire commissa ris te Breda, de heer Van Boetze- laer, kreeg op een gegeven moment een briefje in handen, dat de in druk maakte afkomstig te zijn van illegale zijde en waarin bedreigin gen aan het adres van de procu reur-generaal werden geuit. Dc heer Van Boetzelaer is met dit briefje naar de chef staf militair gezag te Brussel gereisd, die ver volgens met hem naar Londen is vertrokken om de regering van een en ander op de hoogte te stellen. De bedreiging werd blijkbaar als zo ernstig voorgesteld, dat de mi- nister-president op advies van de heer Kruis een brief schreef aan de in Nederland vertoevende minis ter van Justitie, de heer Van Heu ven Goedhart, met het verzoek on middellijk met de procureur-gene raal naar Londen te komen. Nadat aan dit verzoek was voldaan, is het verdere verloop van zaken aldus geweest, dat de procureur-generaal met ingang van 16 Februari 1945 zijn functie tijdelijk neerlegde en tot Juni 1945 buiten functie is ge bleven. Het is de commissie niet gelukt de werkelijke herkomst van het briefje te reconstrueren. De com missie wil niet verhelen de indruk te hebben, dat in dezen niet door alle getuigen de waarheid is ge sproken. Zjj acht dit een feit van zodanig belang, dat naar haar- oor deel een justitieel onderzoek ge wettigd is. De commissie moet de reactie van de regering en van generaal Kruis op de <egen de procureur- generaal gerichte bedreiging af keuren. Men is hier geweken voor een bedreiging met terreur, die wellicht gefingeerd is geweest, hetgeen uit een oogpunt van hand having van het gezag niet toelaat baar geacht kan worden. Het probleem van de politieke delinquenten is uitgegroeid tot zulk een omvang, dat overheid en volk in de eerste jaren na de be vrijding voor welhaast onoplosbare problemen werden gesteld. Misstanden in de kamper, voor politieke delinquenten, De klachten over wantoestanden in de kampen van politieke delin quenten hebben de commissie aan leiding gegeven mr. A. M. Baron van Tuyll van Serooskerken, pro cureur-fiscaal bij de raad van cas satie, te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de gegrondheid van deze klachten. De conclusies, waartoe de heer- Van Tuyll van Serooskerken is ge komen. gelden voor het gehele ter rein van de inbewaringstelling der politieke delinquenten Hjj schryft, dat 't onderzoek heeft uitgewezen, dat nagenoeg alom bewakers zich niet hebben ontzien weerloze men sen te kwellen en te mishandelen, waarbij door de Duitsers gedurende de bezetting toegepaste methoden zijn overgenomen. De ernstigste gevallen van mishandeling hebben zich voorgedaan in de eerste tfjd na de bevrijding. De schietpartijen in de Harskamp. De commissie heeft voorts een onderzoek ingesteld naar een van de meest ergerlijke episoden uit het jaar 1945. De schietpartijen in de Harskamp hebben nog eens dui delijk het licht doen vallen op de ongewenstheid van de toestand, dat de buiten- en de binnenbewaking onder verschillend commando ston den, zodat de kampcommandant over de buitenbewaking geen zeg genschap had. Tot Augustus 1946 heeft het moeten duren, voor daar aan een einde kwam. In de zomer van 1945 is het herhaalde malen voorgekomen, dat door de buiten bewaking van de Harskamp op vol komen ongerechtvaardigde wijze geschoten is, zulks met het nood lottige gevolg, dat verscheidene personen, slapende in de barakken, zyn doodgeschoten. 'Deze ergerlijke misdragingen vinden haar oorzaak in een grote mate van tuchteloosheid, gevoegd by rancunegevoelens tegenover de gevangen SB.-ers by de troepen onderdelen, welke belast waren met de buitenbewaking. De verant- woordelykheid voor dit gebrek aan tucht berust by de officieren van deze troepen, die zichzelf hoven- dien, volgens voor de commissie af gelegde verklaringen, ook aan ban deloosheid te buiten gingen, getui ge de dronkemanspartijen, die meermalen plaats vonden. Zij voegt daaraan toe, dat ook in andere gevallen, waarin strafbare feiten ten opzichte van in bewa ring gestelden is gebleken, de strafrechtelyke repercussie niet zal uitblyven. Immers in Nederland be horen praktijken, welke aan die der nazi's herinneren, niet straffe loos te kunnen geschieden. De crisis-Burger. Volgens de heer Gerbrandy is de reden, welke hem heeft genoopt het ontslag van de heer Burger op een ongebruikelijke wyze aanhan gig te maken, gelegen in de passa- es van de radiorede van de heer Burger van 14 Januari 1945, welke betrekking hadden op het vraag stuk van de zuivering. De commissie is van oordeel, dat de heer Burger heeft willen waar schuwen tegen de excessen op het gebied der zuivering, die hij in het bevrijde Zuiden had zien ontstaan. Immers in strijd met de door hem en het gehele kabinet ten deze voorgestane opvattingen ontaardde de zuivering somtijds in het zoeken naar fouten ook by hen, die op zich zelf „goed" waren geweest in plaats van zich te bepalen tot hen, die „fout" waren. Ongetwyfeld heeft de heer Bur ger in zijn radiorede een aantal ge dachten ontwikkeld, die niet alleen zeer waardevol waren, doch die later ook door het grootste deel van het Nederlandse volk als juist zyn aanvaard. Tegen de inhoud van zijn rede heeft de commissie dan ook geen bezwaar. Niettemin is zy van oordeel, dat het niet opportuun was, dat de heer Burger, die van de zijde der regering acte de pré- sence wilde geven aan de door het offensief in de Ardennen veront ruste bevolking van het bevrijde Zuiden, op dat moment een rede hield, waai-van een belangryk ge deelte aan het zuiveringsvraagstuk was gewijd. De commissie is echter van me ning, dat een en ander niet tot een conflict, dat alleen door het ontslag van de heer Burger kon worden op gelost, had behoeven te leiden. De commissie kan geen bewondering hebben voor het beleid in dezen van de toenmalige minister-presi dent. Deze had de heer Burger niet alleen zijn bezwaren moeten mede delen, doch hem behoorlijk tyd en gelegenheid moeten geven zyn standpunt nader te verklaren, waardoor wellicht een andere op lossing mogelijk zou zyn geweest. Een nadere Beschouwing betref fende de besluitwetgeving met be trekking tot de overzeese gebieds delen zal de commissie in een ander deel van haar verslag geven. De commissie geeft ten slotte een overzicht van de wetgevende arbeid te Londen. Afzonderlijk gebonden zijn ver schenen de bijlagen (196 stuks) en een stenografiscn verslag van de verhoren. Alles te zamen beslaat dit deel van het verslag ruim 2400 bladzyden. By Koninklijk Besluit is aan Mr. Dr. R. H. Baron de Vos van Steenwijk met ingang van 15 Juli 1951 op de meest eervolle wijze ontslag verleend als Commissaris der Koningin in de provincie Drenthe met dankbetuiging voor de vele en gewichtige diensten, door hem aan dén lande be wezen. Tot Commissaris der Konin- fin in Drenthe is ingaande 15 uli benoemd Mr. J. Cramer, wonende te Assen. Mr. J. Cramer is 25 Februari 1899 geboren te Heukelum. Hij heeft rechten gestudeerd aan de rijksuniversiteit in Utrecht, is directeur van de Stichting On- bouw Drenthe, lid van het col lege van curatoren der rijksuni versiteit te Groningen en voor zitter van de voogdijraad te Assen. Sinds 20 November 1945 is hij lid der Tweede Kamer. Mr. Cramer behoort tot de Partij van de Arbeid en is ridder in de Orde van de Ned. Leeuw. Door het ontploffen van een transformator werden Vrydag 15 mynwerkers in een ertsmyn te Staellberg in midden-Zweden inge sloten. De ontploffing had plaats, terwyl 5 andere mynwerkers in een liftkooi afdaalden. Zij. werden uit de kooi geslingerd, maar 4 van hen konden slechts licht gewond in vei ligheid worden gebracht. Reddingsploegen met gasmaskers trachtten door een muur van rook en puin de 15 ingesloten arbeiders te bereiken. Anderen wisten een nauwe gang, evenwijdig aan de af- gesiotenen, te bereiken. Zij kregen op hun klopsignalen echter geen antwoord. In het geheel zyn twee mynwer kers gedood en vier licht gewond. De anderen, die zich in de mijn be vonden. zijn gered.

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1951 | | pagina 1