Flick's
Cacao
No. 287.
Zaterdag 6 Maart 1915.
6e Jaargang.
Weekblad te Hulst.
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG.
Gentschestraat C 1 te Hulst.
Stichter: H. A. van alsem.
Bierkaaistraat A 28 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
Doode Zielen.
ER IS
IMRfflDMBSCAfflffikMM
de allerbeste.
OORLOG ALS II10111.
EEÜ ÜIÏÏIG GEBRUIK WETTIGEN.
NATUU
ECHT
REDACTIE:
Abonnement per drie mannden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATIE:
DR1JKKERIJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25;
Jesus en Judas waren als kind speel
kameraadjes. De kleine Jesus was al
tijd zacht en toegevend, de kleine Judas
was jaloersch.
De kleine Jesus vermaakte zich eens
met een vogeltje, dat, aangetrokken
door vertrouwen in den kleinen, zach-
ten knaap, at uit zijne hand. De
kleine Judas was daarover jaloersch,
omdat 'hij geen vogeltje kon lokken,
dat uit zijne hand durfde te komen
eten. De kleine Judas, in zijne ja-
loerschheid, nam het vogeltje uit de
band van den kleinen Jesus, kneep het
dood, en liet het dan weder vallen.
Met zachte, verwijtende oogen, keek
de kleine Jesus zijn wreed speelka
meraadje aan, nam het vogeltje weder
op, blies er over, en het vogeltje we
der ten leven opgewekt, vloog tjilpend
weg.
De jaloerschheid in het kinderka
rakter van den kleinen Judas ontwik
kelde zich door de jaren tot de afgunst
wegens Gods genade, en bij gelegen
heid van het Laatste Avondmaal lezen
wij bij Johs. 13: 27: „En na de bete,
toen voer de Satan in hem (in Judas,
den zoon van Simon Iscarioth).
Het einde van de kinderlijke ja
loerschheid was alzoo, dat de duivel
voer in Judas, wat wil zeggen, dat
zijne ziel was gestorven voor de ge
nade, dus dood voor den hemel.
Wij hebben nu en dan het genoe
gen, dat een kleindochtertje van moe
der bij ons kopit logeeren, een echt
lief hartje, welks maniertjes herinneren
aan die van den Kleinen Lord, inder
tijd als feuilleton door ons geplaatst.
Dit kind, in kinderlijke hartelijkheid,
wilde gaarne met tante op de wallen
wandelen, omdat daar steeds kinderen
waren in gezelschap van moeders of
dienstboden, en het liep dan naar de
anderen toe om hen een handje te
geven met uitnoodiging tot een kin
derlijk spel of onderhoud. Maar bijna
steeds was het antwoord der Hulster-
sche kinderen, dat de hartelijkheid niet
werd beantwoord en dat zij de kleine
meid in stilte bekeken zonder boe of
ba te zeggen. En dat gebeurde zoo
dikwijls, dat het verlangen der kleine
meid naar de wallen geheel weg was
het voelde de beleediging van koude
zieltjes, van kinderen van 3, 4, 5 jaar,
tegen een kind met levend zieltje van
3, 4, jaar.
Zou het te verwonderen zijn, als er
in Hulst onder de groote menschen
zijn, wier ziel in de ontwikkeling der
koude kinderziel zich heeft ontwikkeld
tot de koudheid van de afgunst wegens
Gods genade, wier ziel alzoo ook ge
storven is voor den hemel gelijk ze
gestorven was in Judas, en in welke
dus de duivel gevaren is?
Neen, te verwonderen ware dit niet.
En inderdaad, er loopen van die
zielen rond in Hulst wier gelaat zich
dadelijk vertrekt, als zij ons op straat
ontmoetenuit dat gelaat spreekt dan
de duivel van ijverzucht, in hen ge
varen, en deze duivel heeft bezit ge
nomen van hunne ziel, die zij n«et
meer terug kunnen winnen voor den
hemel, want er staat geschreven, dat
de zonde tegen den Heiligen Geest
(dat is die van afgunst wegens Gods
genade) niet vergeven wordt noch in
dit noch in het andere leven.
Het einde van Judas was dat de
duivel, die had bezit genomen van
zijne ziel, hem bracht tot wanhoop en
in wanhoop tot zelfmoord, en dit, na
dar zijn Meester hem nog eene gele
genheid had gegeven om zich te be-
keeren, welke hij onder den invloed
van den geest, in wiens macht zijne
ziel was geraakt, liet voorbijgaan.
Zoo zal ook het einde dier zielen
treurig zijn, tenzij zij zich nogbekee-
ren, maar dit is menschelijkerwijze
onmogelijk, vermits het kwaad door die
gesticht zoo oneindig groot is, dat her
stel niet mogelijk is, en zonder be
rouwvol herstel van hunne daden
met hare gevolgen gaat dit niet.
Dit einde zal het loon zijn van hun
werk, en gelijk dit hun werk tegen
ons knaagt aan hun geweten, zoo zal
dit knagen hun straf zijn in een ramp
zalige eeuwigheid.
Zoo is het einde meer of minder van
doode zielen.
Dat deze reeds kunnen voorkomen
in zeer jonge kinderzielen schept een
ernstig vraagstuk voor ouders en ziele-
herders, en dat de Kindercommunie
alleen niet voldoende is om de doode
zielen tot leven te roepen bewijst in
de grooten, dat er onder de groote
menschen met doode zielen zijn die
zeer dikwijls de Heilige Tafel naderen.
Zooals men weet leeren wij, dat
door de politieke christelijkheid wordt
aangerand niet een of ander deel van
den christelijken godsdienst, maar de
zen godsdienst in zijn eigen wezen,
doodende hierdoor den christelijken
geest.
Niemand heeft ooit getracht deze
onze leer te weerleggen, omdat nie
mand er toe in staat is en dit zelf wel
voelt: men heeft alleen getracht te weer
leggen door daden van ijverzucht, maar
hierdoor werd slechts bevestigd de
juistheid onzer leer.
Zou het te verwonderen zijn als in
kinderen, geboren uit ouders in wie
de politieke christelijkheid heeft ge
dood den christelijken geest, de ziel
dood geboren wordt Voor ons is dit
niet te verwonderen, en wij vinden het
bewijs in wat wij hiervoor hebben ver
meld omtrent jonge kinderzielen in
Hulst.
Het vraagstuk is dus een werkelijk
vraagstuk voor de ouders en zieleher-
ders, en dit op te lossen is hun plicht,
in het belang van henzelven en van
de kinderen.
Niet alleen toch heeft dit vraagstuk
belang voor het toekomende leven der
kinderen, maar reeds voor het tegen
woordige leven.
De mensch toch op aarde met eene
doode ziel kan niet hebben de genade
van den vrede Gods, welke in zich
heeft het grootste geluk op aarde, en
al wordt door hem niet gestreefd naar
dit grootste geluk, het geheel ontbre
ken van die genade maakt het karakter
slecht en vooral valsch, vermits de
valschheid het kenmerk is van de koude
ziel, en de doode ziel vanzelf ook is
koud, welke koudheid het kenmerk is
van het dood zijn.
De richting, door ouders en ziele-
herders in te slaan om in de koude
zielen te doen stralen de noodige
warmte, om ze weder ten leven te
wekken, is hierdoor aangewezen.
Vermits de koudheid opwekt valsch
heid, deze weder verband houdt met
ijverzucht, moeten worden gebruikt de
middelen van oprechtheid en van ne
derigheid.
Doch deze zijn door ouders en ziele-
herders krachteloos, als zij niet zelf
zijn oprecht en nederig, vermits nie
mand kan geven wat hij niet heeft.
Dit vormt eene nieuwe zijde van het
zeer ernstig vraagstuk, welke het meer
en meer moeilijk maakt.
Wij hebben gelezen dat, als Christus
was gekruizigd, er slechts betrekkelijk
zeer weinigen waren in Jerusalem, die
kwamen tot de goed op'ossing van
dit vraagstuk, door te slaan op de
eigen borst en zich bekeerden van hunne
ijverzucht.
En deze ijverzucht is de wereldsge
zindheid, waarvan wordt gezegd, dat
zij is „de gevaarlijkste, wam deze soort
van wereldsgezindheid heeft niet alleen
den schijn van godsvrucht, doch men
kan zich zelfs in zekere mate ver
beelden dat zij godsvrucht is."
Daar om komt zij er moeilijk toe om
haar te bezien in hare ware beteeke-
nis, omdat de met haar verbonden
geest van verblinding haar hiertoe weer
houdt.
Hoe moeilijk echter ook, de plicht
van ouders en zieleherders blijft, en
deze plicht moeten zij vervullen op
straf van eenmaal verlies hunner za
ligheid, vermits er staat geschreven
..Velen zullen op dien dag tot Mij zeg
gen Heer, Heer, hebben wij niet in
uwen naam voorzeggingen gedaan, en
in uwen naam duivelen uitgedreven, en
in uwen naam vele wonderen verricht
En dan zal Ik hun openlijk zeggen
Nooit heb Ik u gekend gaat van Mij,
gij, die de ongerechtigheid bedrijft."
(Math 7 22, 23).
Als weldra in het laatste nummer
verschijnt de rekening en verantwoor
ding van ons werk, dan zal ieder
moeten erkennen, al zal ieder dit niet
willen, dat ons werk is geweest een
werk Gods. En tegen dit werk Gods
hebben de doode zielen onder het
uiterlijk van godsvrucht gesteld daden
van ongerechtigheid tot den hoogsten
graad van boosheid. Zal deze erken
ning niet komen tot herstel, dan zal
de zielstoestand onzer bevolking niet
komen tot genezing en het einde van
haar op den Oordeelsdag zal een treu
rige zijn.
Ons eenig vertrouwen is gesteld ir.
een woord der Schrift dat, als de kuil
zal zijn gegraven voor den goddelooze
„het recht tot gerechtigheid zal weder-
keeren, en met haar hare aanhangers,
alle oprechten van harte."
In dit vertrouwen uiten wij de hoop,
maar onze hoop is meer een wensch
uit medelijden, dat de algemeene
valschheid in doode zielen wordt eene
algemeene oprechtheid.
Nogmaals en tot slothet vraagstuk
der doode zielen is het meest ernstig
ste vraagstuk voor onze bevolking, in
hetwelk ligt hare toekomst tot heil of
tot val.
Godloochenaar.
o—
Dat het getal van deze groot is
in onzen zoogenaamden katholieken
boerenstand van het katholieke kan
ton Hulst is genoeg bekend, al wordt
dit niet erkend, omdat zij katholiek
6temmsn en dus vroom heeten
Hierin iigt zelfs de zielkundige
verklaring, waarom de boer van ons
gewest in zijn ziel een afkeer van
ons heeft, daar die boer niet kan
verdragen dat wij man van geloof
zijn.
Niet alleen onder den boer is die
geest, hij is ook onder zeer veel
burgers, en de zielkundige verklaring
van den afkeer der geestelijkheid te
gen ons ligt in dienzelfden geest
deze kan niet verdragen onzen geest
van geloof, als komende deze in bot
sing met hunne machtsgedachte tot
het gebruiken van het geloof.
Die geest van ongeloof is niet al
leen hier, hij is ook zeer algemeen
in Belgiëj en naar veler gedachte,
zal de oorlog voor België dien geest
van ongeloof meer bevorderen dan
herstellen.
Te verwonderen is dit alles niet,
omdat de geest van ongeloof een
natuurnoodzakelijk gevolg is van den
geest van politieke christelijkheid,
die zoovele jaren het katholieke België
heeft overheerscht, en de geest van
daar is de geest van hier.
Waren wij man van geloof en te
gelijkertijd een sul, dan zou het geloot
hebben ons niet worden aangerekend.
Maar omdat wij zijn het eerste en te
gelijkertijd een man van durf en van
doorzicht, nu wordt het ons wel kwa
lijk genomen, en dit, omdat door dit
samen gaan men moet erkennen onze
meerderheiden het ongeloof wil
niet erkennen de meerdere in den man
van geloof
In dit ligt de verklaring van veel
tegen ons, wat ons echter niet schaadt,
maar wat wel eenmaal zal zijn de
oorzaak van val en ondergang der
anderen.
o
Dit geschiedt, als het gezag op de
vraag hoe te handelen bij een on
wettig gebruik, als antwoord geeft
doe wat de anderen doen.
Het gezag handelt hiermede echter
tegen de wet.
Dergelijk handelen komt meer voor
dan iemand denkt, en de grondslag
er van is de gemakzucht om op te
treden tegen wetsovertreders, die be-
hooren tot familie of tot vrienden
van dragers van het gezag.
Maar de dupe er van is degene,
die niet mededoet aan het onwettig
gebruik.
Daarom is dergelijke wijze van
bandelen van het gezag onrechtvaar
dig en een ondermijnen van den juifi-
ten geest der wet En grooter wordt
nog de onrechtvaardigheid, als het
gezag, m zijn hart moetende erken
nen zijn ondermijnen der wet, in-
wendigen wrevel koestert tegen hem,
die aan het onwettig gebruik juist
wegens de wet niet mededoet, en dan
uit dien wrevel daden stelt om den
dupe te knauwen van wege het
gezag.
Wie waarheid en recht; dient schijnt
gevaar te loopen voor dit knauwen.
Dit geschiedt, als de toestand is dat
èn in de maatschappij zelve èn in de
internationale verhoudingen, is verbro
ken de harmonie van het recht in zijne
verhouding van de:i mensch tot den
Schepper, van de burgers onderling,
van den burger tot het gezag of van
het gezag tot den burger, en van staat
tot staat.
Als deze harmonie is verbroken
heerscht feitelijk de toestand van oor
log ai hoort men geen wapengekletter.
En als hierbij komt, dat in deze
verbroken harmonie overheerschen
zoowel de rechtsonwil als de geest
van verblinding van niet willen hooren,
noch zien, dan blijft er niet anders
over dan het „wie niet hooren wil moet
voelen."
Dit laatste is een natuurlijk gevolg
van den rechtsonwil tot herstel van
de verbroken rechtsharmonie, en dit na
tuurlijk gevolg is dan gebleken te zijn
het eenige middel tot het terugkeeren
van den vrede.
Vrede toch bestaat niet in het feit,
dat men eikander niet doodslaat, doch
in het feit, dat de harmonie in of je
gens de maatschappij niet is gestoord.
Èn dit laatste is het geval, ais de
maatschappij niet erkent, dat God de
wereld regeert of weigert te rekenen
met zijn recht, als het gezag niet re
geert naar de wet maar naar willekeur,
als de burgers elkander misgunnen
het dagelijksch brood, als de diplomatie
zich in hare verhouding in het volke-
renverkeer niet laat leiden door het
natuurrecht maar door het tijdelijk be
lang.
Een voorbeeldIs de verhouding
tusschen werkgever en werknemer vol
gens het beginsel van een goed ar
beidscontract, dan is er vrede op het
gebied van dit Contract. Maar is de
harmonie des contracts verbroken, dan
heerscht er de toestand van oorlog.
En als deze harmonie wordt hersteld
door een werkstaking of door een
hongeropstand, dan zijn deze twee
gewelddadige daden van oorlog, in
wezen in niets verschillend met die
tusschen staten, geweest middelen tot
vrede.
Een ander voorbeeldEen land on
derdrukt zijn kolonie. Deze komt in
opstand en verklaart zich onafhanke
lijk. Door het onderdrukken was ge
stoord de harmonie des rechts, door
den opstand wordt deze harmonie her
steld.
Het streven van Vrede door Recht
en dergelijke zonder dieper in te gaan
op de vraag van de harmonie des
Rechts ln het algemeen, is daarom een
streven zonder practisch nut.
—o—