IATÜURRECHT BIJVOEGSEL van van 27 Februari 1915. Van alles wat. r Berlijn in Februari. —O De bekende Deensche schrijver Karl Larsen geeft in „Politiken" d^ volgende schildering van de indrukken, die hij bij zijn verblijf te Berlijn heeft opge daan Tot de Berlijnsche families, bij de restaurants in de stad, bij de straten behooren in den tegenwoordigen tijd nu eenmaal officieren en soldaten. Ve len hunner zijn uit den oorlog thuis gekomen als gezonde lieden, die een kort verlof hebben gekregen, of als gewonden, die herstellende zijn. Dat zich die herstellenden erg bur gerlijk gedragen, als zij op een stok geleund daar rondwandelen, kan geen verwondering baren maar interessant is het op te merken, hoe zelfs de jong ste en gezondste militairen de opge blazenheid hebben afgelegd, die men voor den oorlog bij menigeen van hen moest opmerken. De officieren zijn, als men het zoo zeggen mag, ook geeste lijk „feldgrau" geworden. Zij verdwij nen onder de overige bevolking. De oorlog heeft dezen stand van zijn klas- senwaan en zelfverheffing volkomen genezen en het zal een groot geluk zijn voor de Duitsche maatschappij als het ook zoo blijft, als eenmaal de oorlogskleedij is afgelegd en de parade uniform weer wordt aangetrokken. Opmerkelijk is ook de als vanzelf sprekende bescheidenheid der IJzeren- kruismannen, gewone soldaten, onder officieren of officieren. Men ziet en hoort ze in particuliere gesprekken of op publieke plaatsen aan familieleden en vrienden vertellen, zonder ook maar het geringste spoor van grootspraak of praalhanserij. Men krijgt den levendigen indruk, dat de ernst, dien ze hebben leeren kennen, al te groot was, dan dat die weer uit hun geest zou kunnen ver dwijnen. Zij hebben leeren inzien, hoe klein wij menschen toch zijn, hoe weinig gewicht zelfs de grootste per soonlijke verdienste in de weegschaal legt in verhouding tot de ongehoorde taak, die aan allen is opgelegd,' en hoe het onvermijdelijk is, nog weer eens te beginnen, het nog weer eens te wagen, nog weer eens de verant woordelijkheid, het risico op zich te nemen en tegenover leven en dood te staan. Zooals b.v. het kamermeisje in het hotel tot mij zeide, toen ze iets ver keerd gedaan had ,,U moogt niet mopperen in dezen tijd, nu op elk oogenblik iets nieuws en verschrikke lijks kan gebeuren." „Haar „Schatz" was gewond van 't front teruggekomen en was nu reeds vele maanden te Berlijn. „Maar hij moet er weer heen", zeide zij zoo rus tig, alsof het vanzelf sprak. Er heerscht een imposante eensge zindheid in de stemming der bevol king, in haar wil en geloof, en dat zoowel bij de meest exclusieve krin gen als in de onderste lagen der maat schappij. Ik sprak met de leiders der socia listische partij. Ze betoonen zich kalm en vastberaden als de officieren, „Ge- heimrate" en bankiers. Het was hun een genot er op te kunnen wijzen, dat hetpercentage van werkloozen onder de georganiseerde werklieden van 22.4 proc. inden eer sten oorlogsmaand tot op 8 proc. ge daald was, interessant was het hen te zien aantoonen, hoeveel bedrijven het klaargespeeld hadden, hun productie geheel naar de behoefte van het oo genblik te wijzigen en hoe zij thans deels ter vervanging van den ontbre- kenden invoer, ook van luxe-artikelen deels voor leger en vloot werkten. Vol vertrouwen zien zij de toekomst tegemoet met dezelfde beslistheid als de andere kringen der maatschappij ook de werklieden zullen doorzetten, onverschillig welke offers het hun ook moge kosten. Dat geen verstandig mensch met een zweem betrouwbaar heid zich nader erover mag uiten hoe de uiterlijke verhoudingen ten slotte zouden worden, houden ze voor van zelfsprekend. En dat men omtrent de binnenlandsche politiek niets mag voor spellen. staat bij hen evenzeer vast doch zij zijn verzekerd, dat de oorlog voor de Duitschers een moreele winst van buitengewone waarde beteekende en de eerste schrede was op den weg tot een gezonde sociale opvatting. Menig kleinzielig vooroordeel, menig dwaas standsbegrip, menige belache lijke opvatting uit Duitschlands voor tijd van kleinburgerlijkheid is thans reeds verdwenen. In de neutrale landen hoort men veel over de schraalheid, die thans reeds in Duitschland zou heerschen. Als men echter als reiziger de Ber lijnsche restaurants en café's bezoekt, vindt men dezelfde prijzen voor spijs als gewoonlijk, de spijskaart is even goed voorzien en de porties eten zijn nog steeds even groot. Alleen zijn de restaurateurs zuiniger op het brood. Dat staat nu niet meer op de tafels tot willekeurig gebruik. Het wordt nu slechts tegen betaling geleverd en het wittebrood bij Kempinski kwam mij bedenkelijk kleiner voor dan vroeger. Bij het ontbijt in het hotel daarentegen konden wij nog naar hartelust smullen van de meest verschillende soorten wittebrood en fijn gebak, en de kran ten schreven, dat er met Nieuwjaar nog nooit zooveel Berliner bollen en andere koek gegeten was als juist in dit jaar. Men geloove echter niet, dat dit ergens bijval gevonden heeft, en speciaal de conservatieve bladen met agrarische relaties betoogden, dat die kolossale broodeterij nu eindelijk eens moest ophouden. Al is ook door de statistiek bewezen, dat er in Duitsch land voldoende graan is tot aan den volgenden oogst, zoo dient er toch bijtijds gespaard te worden om voor alle eventualiteiten verzekerd te zijn men dient oorlogsbrood te eten, een tamelijk zuur brood met aardappel meel vermengdwat gespaard wordt, is verdiend, en voorzichtigheid was altijd de moeder van de porseleinkast. De prijzen der andere eetwaren zijn, zooals men uit de annonces in de cou ranten en op de officieele marktlijsten kan zien, over het algemeen normaal die van vleeschwaren eer lager dan hooger. De huisvrouwen, die ik sprak, klaagden speciaal over de dure boter, maar zij namen de beperking die zij zich moesten opleggen, met de groot ste kalmte op. De electrische trams, de ondergrond- sche spoorwegen enz. rijden, zonder dat de tarieven verhoogd zijn huur rijtuigen en huurauto's, voor zoover ik kon beoordeelen, eveneens de ben zinestank der automobielen was door een spiritusgeurtje vervangen. De menschen gaan natuurlijk om voor de hand liggende redenen min der voor hun pleizier uit dan vroeger, maar kenschetsend is toch dat tijdens mijn oponthoud te Berlijn, de werk liedenorganisaties „Berliner Voiksbüh- ne" en „Neue Berliner Volksbühne" een spiksplinternieuw theater openden, dat vele millioenen Mk. heeft gekost en J2000 zitplaatsen bevat. De eerste voorstelling in dit nieuwe theater was Björson's. „Als de jonge wijn bloeit" en ik zag daar op een avond „Götz van Berlichingen" geven voor een vol komen uitverkocht huis. In dit werk liedentheater, evenals in de andere schouwburgen die ik bezocht, in café's, restauraties en winkels kon men op merken, dat er nog heel wat krachtige jonge en jongere lieden aanwezig wa ren, die nog niet in uniform staken. Het legerbestuur heeft er het grootst mogelijke belang bij ook niet bij ge ruchte bekend te laten worden, hoe veel legercorpsen er nog gevormd zouden kunnen worden, maar zelfs de meest vluchtige opmerker kan zien, dat de geruchten, dat alle beschikbare manschappen onder de wapens zijn, absoluut onjuist zijn. Bestendig hoort men de verstandige woorden „De tijd zal het wel leeren heeft iemand plezier erin het tegen deel te gelooven, dan mag hij dat doenwij vreezen voor niets". Speciaal geldt dit voor het veelvul dige hoofdschudden dat men buiten Duitschland waarneemt met betrekking tot de gezamenlijke economische weer standskracht van het Duitsche rijk. Larsen had in een gesprek met een Duitsch financier de vrees te kennen gegeven, dat na den oorlog de Duit sche industrie geen afnemers meer zou hebben. De Duitsche bankkier zeide glim lachend „Ik heb de wedergeboorte van onzen handel met Frankrijk na 1870 meegemaakt en uit de toen op gedane ondervindingen kan men zien, dat het in de eerste plaats zaak is de artikelen goed en goedkoop te fabri- ceeren. De voorsprong in de techniek en het nuchtere zakenverstand, dat het Duitsche importsurplus in de betrok ken landen heeft geschapen, zullen na den oorlog zeker niet geringer worden en buitendien kent de handel vele wegen en omwegen. Maar zooals ge zegd, de tijd zal het leeren..." Deze 67 millioen menschen zijn overtuigd, dat hun zaak de meest recht vaardige ter wereld is, daarover valt met hen niet te redetwisten. De groote massa van het volk wijst u met den vinger op de elkaar in sterke mate tegensprekende publicaties der ver schillende staten. Diegenen, die meer inzicht hebben, beschouwen de aan leiding tot den oorlog als iets abso luut onverschilligs en beschouwen hem slechts als een onvermijdelijk wereld historisch proces. Wij hebben dit vooral opgenomen met het oog op het beweren, dat het kleinburgerlijk voelen verdwijnt uit het Duitsche volksleven. Is dit zoo, dan is dit de aanwijzing van de roeping van het Duitsche volk tot den rijks staf, door ons omschreven in „De zo nen van Noach", en als we dan tege lijk lezen, dat dejandere landen en met name Engeland den oorlog voeren met de kleine burgerlijke middelen van strijd tegen den handel en tegen den invoer van levensmiddelen en met het verbergen van de waarheid, dan is dit tevens een aanwijzing, dat de andere landen hun roeping tot den rijksstaf gaan verliezen en deze wordt vervan gen door de roeping in de dagelijk- sche dingen. Is onze kijk juist, dan wijst dit op een besluit van Hem die de wereld regeert. De „Ayesha" en haar commandant. o— Het IJzeren Kruis is aan de geheele bemanning van de „Ayesha" verleend; de commandant kreeg het IJzeren Kruis le klasse. Over de „Ayesha", het schip, waar mee eenige leden van de bemanning van de „Emden" den avontuurlijken tocht naar Arabië ondernamen, vertelt Otto v. Gottberg in de „Kölln. Zei- tung" het volgende De „Emden" ligt voor het Kokos eiland Keeling. Op het eiland is kapi tein-luitenant v. Muecke met de luite nants-ter-zee Schmidt en Gysseling met 47 man bezig met het vernielen van het draadlooze station, toen in de verte een rookzuil uit een schoorsteen van een schip boven den horizon zichtbaar wordt. Het zal het schip zijn, dat vanmiddag de „Emden" van kolen zal voorzien. Muecke keert het den rug toe. Maar op een roep van een ma troos grijpt hij naar zijn verrekijker. De „Emden" laat het eiland haar ach terschip zien. Haar boeg snijdt door de golven en met volle vaart gaat het naar de rookzuilen, waaronder een Engelschen kruiser te zien komt. „Naar de booten", wil Muecke roepen, om ook van de partij te zijn. Te laat! Reeds werpt kapitein v. Muller den Brit de eerste ijzeren uitdaging voor den boeg. Een fontein springt op, en zinkt weg te midden van wit schuim. Het is 10 uur 's morgens. Von Mucke voelt, dat het misloopt. Wel heeft de „Emden" aanvankelijk goede treffers, zij schiet snel en nauw keurig maar na een hardnekkigen strijd delft zij langzamerhand het on derspit. Onder de oogen van de kleine schare op het eiland wordt het ge liefde schip vernield. Het is voor de mannen alsof zij zelf gewond worden, wanneer na het inslaan van een Engel- sche granaat, een Duitsch kanon eenige minuten zwijgt. Zij zien hun kame raden bloedend, hun wapens vernield en voelen het bittere van het niet mee te kunnen doen, als hun eigen schip en hun bemanning strijden. Hun kelen worden droog en de oogen branden, als de vlammen het achterschip van de „Emden" verteren. Zij knarsen met hun tanden en ballen met hun vuisten, wanneer de voorste schoorsteen en de fokkemast door granaten over boord worden geworpen. Zoo nu en dan steeds zwakker biedt de „Emden" tegenstand. Haar munutie raakt op. Muecke be grijpt, dat zij spoedig in de golven verdwijnen zal. Hij kijkt om en over ziet den toestand. Op het Engelsche eiland bevindt hij zich onder Engel schen en buiten ligt de vijandelijke kruiser, die na de vernieling van den f Duitscher zonder twijfel een sterk lan dingsdetachement zal zenden. Dan zullen er heel wat dooden vallen, vóór dat de 50 Duitschers met den strijd zullen eindigen. Zoo goed als 't gaat met twee machinegeweren en 47 ge weren, maakt hij het eiland gereed voor de verdediging. Wanneer de oude „Emden"zinkt, zal Keeling een nieuwe zijn Om 5 uur 's middags verdwijnen de vechtende kruisers aan den horizon. Vóór de schemering valt, duiken zij weer op. In het avondlicht ziet Muecke, dat de tegenstander met snelle vaart tot dicht bij de bijna weerlooze „Em den" stoomt. De rookwolken van beide schepen zijn tot één samengesmolten. Uit het donkere zwart springt plotse ling een witte straal stoom te voor schijn. Een torpedo-schot! Trof het de „Emden"? Bijna! Want tegen de bloedroode schijf van de zon, die in den oceaan zinkt, ziet men voor de laatste maal den eenigen mast onge schonden. Daarop zwijgt het vuur. De schepen verdwijnen in de verte en in den nacht. Wie weet, vraagt Muecke, of ik niet toch mijn schip kan bereiken In de haven heeft hij overdag den ouden 97 tons driemast-zeilschoener „Ayesha" gezien. „Maakt dat ding klaar voor vertrek Het vaartuig wordt zoo goed en zoo kwaad als het kan, van pro viand voorzien en opgetakeld en de kleine stoomsloep sleept 's nachts den ouden scheepskarkas uit de haven. Muecke roept zijn mannen bij elkaar en spreekt hun toe. De vijftig mannen hebben geen nau tische instrumenten, hebben haast geen voedsel of kleeren, want zij dragen slechts het dunne landings-tenue. Zij denken met zorg aan hun vaderland, want de „Emden" ving slechts be richten op van Duitsche nederlagen onze vloot vernield, de Russen voor Berlijn en de Franschen bij den Rijn Zestien dagen zijn zij op zee, op weg naar een neutraal eiland, waar de uit rusting aangevuld zal worden. Een torpedojager komt hun tegemoet en volgt hen van dichtbij. „Waarom ver gezelt u mijvraagt Muecke. De vreemdeling zwijgt, maar Muecke ziet dat de afstand met de „Ayesha" groo- ter wordt. Het is een heldere morgen en mis schien juist 8 uur, als de grens van een neutralen staat gepasseerd wordt. „Ooriogsvlag en wimpel hijschen De vlag van den stoombarkas en een wimpel, vermoedelijk uit oud hemd ge knipt, gaan omhoog. De drie officie ren salueeren. Op het commando „stil staan" staat de bemanning in het ge lid. En toen Mueke in een boot gaat en langszij den neutralen torpedojager vaart, klinkt, aan de valreep het fluitje. Hij deelt mede, dat bij de haven van X wil binnenloopen. De vreemde com mandant is verbaasd. Daarom zegt Muecke kalm „Mijn schip is een oor logsschip". Met behulp van een loods komt Mueke in de X.-haven. Niet zelf gaat hij naar de haven-autoriteiten,.maar hij stuurt een officier met een korte me- dedeeling. Hij is van plan, water en proviand in te nemen en binnen 24 uur weer te vertrekken. De „Ayesha" is een oorlogsschip en Muecke de correcte commandant. Het antwoord luidtDe regeering der kolonie moet telegrafisch om orders verzocht wor den. Muecke krijgt den volgenden dag antwoord „De „Ayesha" zal als een prijs behandeld worden, maar het al- lernoodigst mag zij aan boord nemen en zij mag tot dat zij zeevaardig is in de havens blijven". Muecke hoort dit met genoegen, want ae touwen zijn slecht, de zeilen gescheurd. Maar een prijs mag hij niet commandeeren. Hij staat er op, dal de „Ayesha" een oorlogsschip is en pro testeert. De schoener wordt dan als oorlogsschip behandeld. Of hij een schriftelijke opdracht, of een bevel van den commendant van den „Emden" heeft „Is niet noodig", schrijft Muecke koel, „want ik voer ie ooriogsvlag en den wimpel. Mijn officieren zijn te vinden in de ranglijsten der keizerlijke marine en mijn bemanning is actief personeel der Duitsche vloot. Dat zijn voldoende bewijzen, dat de schoener een oorlogsschip is." Een nieuwe brief: „Hoe hij in het bezit van het vaartuig is gekomen „O", zegt Muecke kwaad, en hij schrijft: „Daarover ben ik slechts aan mijn superieuren rekenschap verschul digd Hij kreeg alles, om zijn schip zee vaardig te maken, proviand, water, kleeren, enz. Me.r dan het gevraagde krijgt, men van de Duitsche handelsschepen in de haven. De zeelieden hebben de „Ayes ha" met gejuich ontvangen, en zij de den alles om de laatsten van de „Em den" te helpen. Op ontelbare pakjes staan gelukwenschen. En in die pakjes zijn onderkjeeren, sigaren, wijn, vruch ten en horlogesEn de mooiste cadeaux die men kreeg waren de be richten van Duitsche overwinningen. Nu was het de moeite waard, op nieuw te vertrekken en Muecke schrijft deze woorden: „Dadelijk, nadat wij het noodzakelijke ontvangen hebben, vertrek ik, en ik zal het schip en de bemanning in het belang van den dienst aanwenden, zooals het mij het beste toeschijnt." Deze belofte heeft de dappere com- mant door zijn landing te Hodeida met twee officieren en 47 man gestand gedaan. Nog eens heeft hij echter met de vreemde haven-autoriteiten te doen, en hij schrijft hun „Wanneer ik nog eens door een oorlogsschip begeleid wordt, dan zie ik daarin een onvrien delijke daad". De bestellingen en de „Liebesgaven" zijn aan boord gekomen en wel op bevel van Muecke over een neutraal oorlogsschip. Hij wil steeds de cor recte zee-officier zijn. De „Ayesha" is klaar voor vertrek. De bemanning der Duitsche koop vaarders in de haven juichen. Er wordt g' wuifd. „Deutschland, Deutsch- land über alles, klinkt over het water. Van het verblijf der „Ayesha" in den Indischen Oceaan weren wij ver der niets. Volgens Engelsche berichten deed Muecke kustvaartuigen zinken, maar lang kon het niet duren, want de proviand was te gering. De „Ayesha" ging door de straat van Bab-el-Mandeb, die door vijande lijke oorlogsschepen scherp bewaakt werd, en onder de oogen van de be manning van een Franschen kruiser landde men te Hodeida en sloot zich daar bij de Turken aan. Zoo is-dan de geschiedenis van S. M. S. „Ayesha", zoo besluit Otto von Gottberg. De schoener zal, nadat hij zijn plicht gedaan heeft, door de bemaning, als een Duitsch oorlogsschip, tot zinken gebracht zijn, opdat hij niet in han den van den vijand zou vallen.... —O Wandelende lantaarns. De glimwormpjes herinneren wij ons nog uit de sprookjes, die ons in orize prilste jeugd verteld werden. Ze be staan wel, maar gezien heeft men ze zelden of nooit. Daarentegen worden lichtende insecten meer waargenomen. Vooral na warme dagen kan men ze observeeren. Het licht, hetwelk ze uitstralen, is echter zwak, en valt al leen op, wanneer niet het schijnsel der maan of van eenig kunstlicht hin dert. Maar wat nu te zeggen van licht- uitstralende zoogdieren. Wij zagen het vorig jaar te Parijs lichtende konijnen en lichtende muizen, en al is het nu zeer waarschijnlijk, dat de man, die ze liet zien ze van te voren een of an dere geheimzinnige behandeling had laten ondergaan, het moet een feit zijn, dat de dieren des velds onder be paalde omstandigheden ook in de vrije natuur kunnen lichten. Zoo'n konijnen nimbus is zeker interessant. o Een oordeel over de „gruwel-verhalen." Ramsay Macdonald, de gewezen voorzitter van de Engelsche Arbeiders partij, schrijft in de „Menschheit," van Lausanne Mijns inziens is het gebruik, dat men van de „gruwelen" maakt, ten zeerste verwerpelijk. Om het maar dadelijk te zeggen de bewijzen, die de Belgische en Fransche commissie opnemen, zijn geen bewijzen. Te midden van de verschrikkelijkste voor vallen, wanneer de zenuwen tot bre- kens toe gespannen zijn en de ge schiktheid tot zorgvuldige en nauw keurige waarneming volslagen is op geheven, is 't voor de menschen strikt onmogelijk, met juistheid te zeggen wat er is gebeurd.... Het is hoogst verwonderlijk, dat overheidspersonen, Belgische en Fransche, hun namen onder een protokol van onderzoek kunnen zetten, dat onder dergelijke omstandigheden is opgenom n en dat elk politiehof zou weigeren te erken nen. Dat gruwelen en wreedheden voor zijn gekomen, behoeft niet vast gesteld te worden... Maar dergelijke gebeurtenissen, die aan eiken oorlog verbonden zijn en die men aan eik strijdend leger heeft verweten ais mid del te gebruiken om den haat tusschen de volken aan te wakkeren en den oorlog aan den gang te houden, dat I is weerzinwekkend en duivelsch, en geen rechtgeaard mensch, man of vrouw, mag daarvoor zijn afkeuring achterhouden."

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1915 | | pagina 5