Flick's Cacao No. 284. Zaterdag 13 Februari 1915. 6e Jaargang. Weekblad te Hulst. VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG. Gentschestraat C 7 te Hulst. Stichter: H. A. van Dalsum. Bierkaaistraat A 28 te Hulst. Gentschestraat B 4 te Hulst. De zonen van Noach. de allerbeste. EEN OORDEEL YAN MM. NATUURRECHT REDACTIE: Abonnement per drie maanden NEDERLANDf 0.50. BELG1E fr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud van het Yrije Woord en voor dien van Advertontiën. ADMINISTRATIE: DRUKKERU: Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags'om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25. Zooals onze lezers weten, erkennen wij, dat God de wereld regeert en is het dus natuurlijk, dat wij voor onze staatsmansgedachten onze oogen wen den naar de hand Gods, die wel is na te speuren in de wereldgeschiedenis. Gat niet een der zeven wijzen op de vraag wie wel de geleerdste is voor antwoord hij die de Schrift kent en de natuur is alleen op het rechte spoor? Men zal dus begrijpen dat wij waarde hechten aan wat de Schrift zegt om trent de voorspellingen, die zij bevat als gedaan door Noach en Jacob. Wij lezen dan als de voorspelling van Noach in Genesis 925—27 „Vervloekt zij Chanaan, een siaaf der siaven zal hij zijnen broederen zijn. En hij zeideGezegend zij de Heer God van Sem, dat Chanaan zijn slaaf zij. God verbreide Japeth, en hij wone in de tenten van Sem, en dat Chanaan zijn slaaf zij." Hier wordt Cham gestraft in zijnen zoon Chanaan, en de voorzegging werd vervuld wanneer de afstammelingen van Chanaan onder de heerschappij van het nageslacht zijner broeders vie len, te weten, van de joden, en later van de Grieken en Romeinen. Vervuld werd ook de zegen aan Sem le. in bet joodoehe volk, 2e. in Chris tus, den afstammeling van Sem. Vervuld werd ook de zegen aan Japheth le. door de groote uitbreiding van japtieths nageslacht, en de ver overing van een deel van Azië door de grieken en romeinen, die afstam melingen waren van Japeth. 2e. door de bekeering der heidensche afstam melingen tot het Christendom, waar door zij met de Joden in een en het zelfde rijk Gods vereenigd waren, ja zelfs hunne plaats innamen. En wij lezen als de voorspelling van Jacob in Genesis 49, waar hij voorzegt de toekomst van de geslachten zijner zonen, en hierin, dat Judas zal dragen de rijksstaf, wat werd vervuld, dooidat met David de stam van judas werd een vorstelijke stam, terwij1 de ge slachten der andere zonen of zouden verstrooid worden onder hunne broe ders of zouden zijn stammen, die zich door landbouw, veeteelt, zeevaart, handel, handenarbeid, nijverheid of kunsten hunne roeping zouden hebben in de dingen des dagelijkschen levens van het dagelijksch brood. In deze twee voorzeggingen, de eene van Noach geldende voor het geheele menschelijk geslacht, de andere van Jacob, geldende in het bijzonder het Joodsche volk, is in waarheid vervat de roeping der verschillende volkeren, het eene voor de.i rijksstaf door te zijn voor eenen tijd eene wereldmacht of wel de drager van eene wereldgedachte, het andere om zijn roeping te hebben alleen in de dingen des dagelijkschen levens. De wereldgeschiedenis bevestigt deze voorzeggingen. In de afstammelingen van Cham ont stonden de wereldrijken van Egypte, Babyion en Assyrie, die ten onder gingen in het wereldrijk van Perzië, voortgekomen uit de afstammelingen van Japhe.h, en nimmer tot op den dag van heden kregen deze rijken terug den rijksstafEgypte bleef ook na den ondergang van liet wereldrijk van Perzië ste, ds afhankelijk: eerst kwam het na Alexander onder grieksche ko ningen, werd daarna Romeinsche pro- vincie^van het rijk der #Tabieren, van dat der Turken en is op het oogenblik j een Engelsch protectoraat. En Babyion en Ninive, de hoofdsteden van Baby- lonie en Assyrie bleven tot op heden een puinhoop, die de ontgravers nog op heden verbaast wegens zijne grootte, wijzende op de groote toenmalige macht. Na den val van den rijksstaf uit de handen van Cham kwam deze tot op heden niet meer in zijne handen terug, dan alleen plaatselijk op beperkf ge bied zonder te zijn drager van eene wereldgedachte, dus alleen in de dingen van het dagelijksche leven. En treffend komt dit ook uit in de koloniën, indertijd gesticht door de afstammelingen van Chamuit den vorm en de versieringen van overblijf selen van oude monumenten, gevonden vooral in Centraal Amerika, blijkt, dat de oorspronkelijke bevolking voort kwam van Assyrië en Egypte, dus van Cham, dcch die later werd verdrongen door een nieuwe bevolking, welker taal nog in onzen tijd werd verstaan door Chineezen en Japanneezen, en waaruit volgde, dat afstammelingen van dezen, en dezen waren geen af stammelingen van Cham, de tenten bewoonden van Cham, nadat, zooals uit die monumenten blijkt, een machtig rijk had bestaan daar in Centraal Amerika van den stam van Cham, ter wijl trouwens nog ten tijde van de komst der Spanjaarden ook in Peru voortduurden de oorlogen tusschen de volkeren van de eerste komst aldaar met die van de tweede komst. Japheth zou ook wonen in de tenten van Sem. Wij hebben reeds vermeld hoe dit waar is voor de grieken en romeinen, voortgekomen van Japheth, die be- heerschten een deel van Azië, bewoond door de afstammelingen van Sem. Tot de tenten van Sem behooren, behalve de Joden, verspreid onder de volkeren, de Arabieren, Abyssiniërs en Berbers of Hamiten en Nubiërs, be wonende Arabië en Noord-Afrika tot en met Marokko. Inderdaad, die zijn allen, behalve Abessynië, direct of in direct afhankelijk van de afstammelin gen van Japheth, in Noord-Afrika van Europeesche mogendheden, in Azië van de Turken, behoorende tot het Mongoolsche ras. Volgens Noach zou de rijksstaf dus komen aan Japheth Het zou te ver voeren hier in bizon- derheden te treden, genoeg zij het te zeggen, dat de Europeesche volken, voor zooverre zij niet zijn van Mon- goolschen stam (Finnen, Hongaren), allen behoorende tot Japheth, inderdaad de wereld beheerschen, over de kin deren van Cham (Ethiopiërs, negers, of negrito, dravidièrs, tagaliers enz.), over de kinderen van Sem zooals reeds is gezegd. Wij zullen hier ter zijde laten de meening, dat de volkeren, en met name dan de gele en koperkleurige en zwarte rassen, behalve van de drie zonen van Noach, ook nog voortkomen van vol keren, die den Zondvloed hebben over leefd, als zoudende deze dan wel al gemeen zijn geweest (het woord der Schrift), doch dit algemeen verstaan slechts over een deel van de aarde, waardoor van volkeren, bewonende tijdens den Zondvloed een niet of een niet volledig getroffen deel der aarde, deelen zijn gebleven, die nu nog voortleven op de aarde en Staten vormen. Japheth zou dus dragen den rijksstaf over zijne broeders, en hij voert ook den rijksstaf. Maar Japheth was stamvader van vele volkeren. En van deze zien wij in den loop der wereldgeschiedenis, dat nu eens het eene en dan weder het andere volk van Japheth meer in het bizonder den rijksstaf voertPerzen (Iraniërs), Macedoniërs (Alexander de Groote), Grieken, Romeinen, enz. en wij zien tevens, dat, tijdens het voeren van den rijksstaf, het duidelijk is, dat het volk bedeeld met den rijksstaf een bepaalde roeping heeftde Perzen om een einde te maken aan de wereldvolkeren uit Cham, Macedonië als een kort durende orkaan om de oude rijken te doen veranderen in geheel nieuwe rijken, Grieken om in kunsten en in weten schap en in wetten vast te leggen de werken der oudheid van het genie en van het verstand, de Romeinen om een rijk te vormen, waardoor het mo gelijk zou worden in de geheele toen bekende wereld het Evangelie van Christus te verkondigen en om voort te leven in zijri vredeswerk van de rechtswetenschap. En zoo gaat het tot op heden door, maar wij zien ook, dat het voeren van den rijksstaf niet al tijddurend is doch slechts voor eenen tijd, en dat het einde van dezen tijd begint, als uit het volk met den rijks staf bedeeld verdwijnen de deugden van goede zeden of van rechtswil, die het voor God waardig maakte de dra ger te zijn van eene roeping in Zijne regeering. Wij hebben gezien, dat Spanje, in welks gebied de zon niet onderging, begon te dalen, als de stem die te vergeefs riep om recht voor de uit gemoorde Indianen, niet meer werd gehoord, en wij voor ons zien nog zeer veel, dat wij echter hier niet wenschen te zeggen, en waardoor wij zien, niet als profeet wat we niet zijn maar als pogende te doorschouwen de werking van de sanctie des natuurrechts in het wereldbestuur der menschen, in welke richting zich zullen ontwikkelen de groote dingen, die wij allen in het heden voelen aan lijf en goed. Judas, Jacobs zoon, zou zijn de dra ger van den rijksstaf onder de zonen van Israël, totdat zou zijn gekomen de Verwachte der Volkeren, en, als 't ware op den dag af, waarop geen afstamme ling van Judas meer den rijksstaf voer de, werd de Messias geboren de roe ping van Juda was dus om te zijn de drager van deze Verwachting. In dit beeld van Juda wordt op de meest duidelijke wijze gezien, hoe het zijn van drager van den rijksstaf ge bonden is aan een roeping Gods in het wereldbestuur. Ditzelfde beeld moet den staatsman er toe leiden, vermits het staatsmans- werk bestaat in vooruitzien, te door zoeken wat in een gegeven tijd meer in het bizonder de wil Gods is in het wereldbestuur en welk volk meer in het bizonder de drager is van dezen wiltot de dingen van het dagelijksche leven is elk volk geroepen omdat elk mensch dagelijksche behoeften heeft, hierover gaat het dus niet. Wij voor ons zien m onze dagen als meer in het bizonder den wil Gods het recht van de harmonie des gezags tusschen volk, kerk en staatdeze harmonie zien wij in het eene volk gewild, in het andere volk niet ge wild aan het volk dat wil deze har monie met den wil van het recht des natuurrechts is de toekomsthet volk waarin wij dit zien wordt door be proeving gelouterd voor zijne wereld roeping, den anderen volken zien wij den rijksstaf ontvallen, niet in eens, maar in de ontwikkeling. De Volkswil heeft als een vader landslievend werk van de hoogste orde deze roeping, niet door wapengeweld maar door de werken van rechtswil, willen brengen aan het Vaderland tfan zijnen stichter, waardoor het had ver kregen den gróótster^ zedelijken in vloed onder de volkerenzijn vader land heeft niet gewild. Daarom zien wij deie roeping, en daarmede den rijksstaf in de volkeren van Japheth, in de toekomst zien dragen door een ander volk, dat door zijne beproeving in het heden eraan zal beantwoorden. Tot deze roeping was aanvankelijk geroepen een ander volk, maar dit beantwoordde wel aan het eerste deel, het wreken van het in zijn eigen we zen aangetaste recht Gods, maar het liet in de ontwikkeling niet het recht gelden doch ontwikkelde de wraak tot onrecht, waardoor het na de voltooiing hierin zijn roeping verloor, want de wraak Gods is geen eigentlijke wraak, doch een daad tot herstel van recht. Weid in onze handen gelegd de staatsmacht, dan zouden wij wel weten, in welke richting zich zou ontwikke len onze staatkunde en de mate en het getal van zijne toepassing. Wij staan aan den vooravond van een belangrijken tijd. o Wij veronderstellen, dat de mannen van De Dageraad, die in naam van Vrijdenkerij en Beschaving zich voor doel stellen den godsdienst te bestrij den in al zijne vormen, Darwin wel niet zullen beschouwen als een hei lige of een kwezel. Wij krijgen onder de oogen een op stel van Darwin, waarin hij het heeft over de zendelingen, en over het doel van deze de heidenen te brengen tot het Christendom. Wij vonden dit in een werk van Baumgarfen, handelende over de vol ken buiten Europa, verband houdende met de Volkenkunde. Het opstel luidt als volgt Andere reizigers, anthropologen en ethnografen, zooals Speke, Wallace en anderen, maar vooral ook Darwin, spreken met groote waardeering en achting van de zendelingen. Hooren wij slechts wat de laatste zegt, als hij spreekt over zijn verblijf te Matavai op Tahiti: „Ten gevolge van de zeer ver schillende berichten, welke ik gelezen had, voor wij het eiland bereikten, was ik zeer verlangend om mij na eigen onderzoek een oordeel over den toestand te vormen. De eerste indruk ken hangen overal en altijd van de vroeger gemaakte voorstellingen af. De voorstelling, welke ik mij er van gevormd had, kreeg ik uit Ellis' „On derzoekingen in Polynesië", een be wonderenswaardig en uiterst belang rijk werk, maar dat alles uit een zeer gunstig oogpunt beschouwt, verder uit de reisbeschrijvingen van Beechey en Kotzebue, die een beslist tegenstander van het geheele zendelingenstelsel is. Hij, die deze drie beschrijvingen met elkander vergelijkt, zal zich, naar ik meen, een vrij juist begrip van de te genwoordige toestanden op Tahiti kun nen vormen. Een van de indrukken, welke ik uit de verhalen van de beide laatstgenoemden verkregen heb, was zeer zeker onjuist, namelijk dat de be woners van Tahiti een zeer somber en droefgeestig gestemd ras geworden waren en in voortdurende vrees voor de zendelingen leefden. Van dit laatste zag ik geen enkel spoor, of men moest geen onderscheid kunnen maken tus schen vrees en eerbied. In plaats van ontevredenheid, welke derhalve thans een heerschende karaktertrek zijn zou, bevond ik dat het moeilijk zou wezen om in geheel Europa uit een menigte menschen slechts half zooveel opge ruimde en gelukkige gezichten uit te zoeken. „Over het algemeen kreeg ik den indruk dat de zedelijkheid en de gods dienstzin der inboorlingen inderdaad den hoogsten lof verdienden. Er zijn er velen, die nog hatelijker dan Kot zebue zoowel de zendelingen en hun stelsel, als de daardoor verkregen ge volgen belasteren. Zij vergelijken den tegenwoordigen toestand nimmer met dien, waarin het eiland zich voor twintig jaar bevond, ja zelfs niet eens met den toestand waarin Europa zich heden ten dage bevindt, maar zij stel len daarnaast als maatstaf de hoogste Evangelische volkomenheid. Het ver schil nu tusschen den toestand des volks en dit overdreven voorbeeld, moet derhalve de maatstaf aanwijzen van de tekortkomingen der zendelin gen, in plaats dat men hun dank weet voor wat zij tot stand hebben gebracht. De vitters vergeten of willen er liever niet meer aan denken dat menschen- offers, dat de macht van een priester heerschappij, die de afgodendienst in eere hield, dat een stelselmatig verfijnde wellust, welke haar gelijke niet had in dé geheele wereld, dat kindermoord ten gevolge van een wreed oorlogs- gebruik, volgens hetwelk de overwin naars vrouwen noch kinderen ver schoonden, dat dit alles ter zijde ge steld en afgeschaft is en dat oneerbaar heid, onmatigheid en onbeschaamdheid door de invoering des Christendoms grootelijks verminderd zijn. Het is de laagste ondankbaarheid dat de reisbe schrijvers dit vergetenals het hun ooit overkwam dat zij ergens aan eene onbekende kust schipbreuk leden, dan zouden zij wel een vurig gebed ten hémel mogen zenden, dat toch de leer der zendelingen bij de daar wo nende bevolking mocht doorgedrongen zijn. Tot zoover Darwin.

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1915 | | pagina 1