Flick's Cacao No. 281. Zaterdag 23 Januari 1915. 6e Jaargang. Weekblad te Hulst. VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG. Gentschestraat C 7 te Hulst. Stichter: H. A. van Dalsum. Bierkaaistraat A 28 te Hulst. Gentschestraat B 4 te Hulst. Belangrijk bericht. ER IS I de allerbeste. NATUURRECHT EEDACTIE: Abonnement per drie maanden NEDERLANDf 0.50. BELOIEfr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud van het Yrije Woord en voor dien van Advertentiën. ADMINISTRATIE: DRUKKER IJ: Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25. 0 Het volgende bericht werd ont vangen „Militaire Commandant te Hulst. Hulst 15 Januari 1915. Ingevolge bevel van den Kolonel Territoriale Bevelhebber in Zeeland wordt U hierbij medegedeeld dat, op grond van art. 37 van de wet van 23 Mei 1899 (Staatsblad no. 128) het drukken, uitgeven, ver spreiden, aanplakken of in den han del brengen van het weekblad „De Volkswil" verboden is. Tevens wordt U medegedeeld dat, ingevolge art 47 van genoemde wet op de overtreding van art. 37 eene gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste t 1000 staat. De Kapitein. Militaire Commandant, get: Mathol de Jongh Aan den heer VAN DALSUM, Uitgever van het Weekblad de „Volkswil" te Hulst. Wij begrepen eerst niet de oor zaak van dezen maatregel, doch bij nader nadenken kwamen wij tot het besluit, dat de oorzaak moest liggen in onze staatsmansgedachte betref fende de Nederlandsche politiek je gens Vlaanderen, en dit bleek ook zoo te zyn, toen wij wegens dat schrijven ons vervoegden bij den heer Kolonel te Middelburg, Echter gold ter onzer veront schuldiging, dat de Volkswil, gelijk andere bladen alhier wegens den Staat van Beleg, zijnde onder cen suur, elke week ter censuur was aangeboden alvorens zij werd ge drukt, en op den inhoud geen aan merking was gemaakt. Wij moesten erkennen, dat die onze staarmansgedachte niet mocht worden geuit in onze dagen, en, aangezien de Volkswil leert, dat zij erkent elk wettig gezag in wettige verlangens, zullen wij met de Volkswil eindigen. Wij waren reeds van plan, zoo als onze lezers weten, weldra met de Volkswil te eindigen, en wij hadden dit willen doen tegen het einde van het loopend kwartaal. Nu de Volkswil eindigt stichten wij bij deze een nieuw weekblad, genaamd „Het Natuurrecht". Dit nieuwe weekblad zal echter eindigen met den laatsten Zaterdag van de maand Maart 1915. Het zal niet van denzelfden aard zijn als De Volkswil, omdat, zooals men zal zien aan het hoofd, in dit hoofd niet meer voorkomen noch de richting van eigen en anderer daad noch het monogram En wij kozen den naam van Het Natuurrecht, omdat het waarschijn lijk ons plan zal zyn, nadat wij door den vrede weder geregelde toestanden hebben verkregen, een werk te schrijven over het Natuur recht, en wel als eerste deel de be ginselen, en als tweede deel het on derzoek, in hoeverre deze beginselen voorkomen in de groote lijnen van de beginselen der wetten van de verschillende landen en in de rechts overtuiging der volkeren. Wij vertrouwen, dat de abonnés en de adverteerders van de Volkswil voor den korten tijd dat het nog duurt genoegen zullen nemen met het nieuwe weekblad. In het laatste nummer zullen worden gegeven de redenen, waarom wij het plan hadden gemaakt De Volkswil met einde Maart te doen eindigen. H. A. VAN DALSUM. Het veroveren der ziel. o In „Het recht van verovering" in nümmer 280 hebben we dit bezien in het licht van de vorming der staten, we gaan nu dit recht bezien in het licht van de vorming der ziel. Bekend is het woord, dat men Pe trus, als hij vanaf de omringende hoogte Rome overzag, in den mond legt, het woord, dat hij, arm en on geletterd, Rome, dat de wereld be- heerschte door hare macht, zou gaan veroveren voor zijnen Meester en dit door de werken des Geloofs. En in derdaad, hij won het Romeinsche we reldrijk voor Christus door het te ver overen op het Heidendom. Wij weten ook, dat er een onop houdelijke strijd wordt gevoerd om de ziel des menschen, .waarvan wij in nummer 273 gaven een allegorische voorstelling in den vorm van een schaakspel, Satan met den mensch spe lende om zijne ziel. Inderdaad, er wordt een onophou delijke strijd gevoerd eenerzijds om de zielen te winnen voor Christus en an derzijds om ze te winnen voor Satan, wat alles geschiedt door menschen, doch deze zijn eenerzijds slechts werktuigen van de geesten des hemels, doordat elk mensch heeft een Engel bewaarder en anderzijds van de gees ten der Duisternis, werkende in den mensch door middel van zijn zwakke of bedorven natuur. In dezen strijd om de ziel des men schen gaan zoowel waarheid als dwa ling en ongeloof uit ter verovering en dit op duizenderlei wijze en dit alles te samen vormt den strijd des geestes die evenzeer de menschenwereld be roert als de strijd om goed en we reldmacht. En ook in dezen strijd ter verovering spreekt zich evengoed uit de natuur des menschen als in den strijd ter verovering van landen en volken, omdat het eigen is aan de natuur des menschen, dat hij zijn gedachte wenscht te zien gedeeld door ande ren. Gebruikt men in den strijd tot ver overen van macht de middelen der staatkunde, die in overheid hanteert het zwaard, in den strijd ter verove ring van de ziel gebruikt men de ge nade, het woord en het geschreven woord en, gelijk de staatkunde niet altijd volkomen zich bewust is van de draagkracht der daden van staat kunde, zoo is ook in den strijd om de ziel men niet steeds volkomen zich bewust van de draagkracht der verrichtte daden, wat alles er op wijst, dat de mensch meer wordt geleid dan hij zelf weet. En dit komt, omdat hij wordt geleid zoowel door de genade als door de natuur en door de beperktheid van zijn verstand. De strijd ter verovering van de ziel en van de gedachten heeft evengoed zijn gemobiliseerde legerscharen als de strijd om wereldmacht en het ver dedigen der souvereiniteit. Deze legerscharen zijn de missio- naren en de zendelingen, die heeft zoowel de waarheid als de dwaling, ze zijn ook de pers, de school, het voorbeeld, de deugd en de ondeugd, de gelegenheden. In dezen strijd werken natuur en genade en deze in dikwijls zulke fijne onderscheidingen, dat men moet zijn de schrijver der Navolging om te kun nen onderscheiden, of in een gegeven geval spreekt de natuur of wel de genade. In den strijd om de verovering der ziel is het doel van den goeden strijd, dat Gods wil geschiede op aarde, is het do^l van den anderen strijd, dat deze wil niet geschiede op aarde, en in beide gevallen werken door de menschelijke zwakheden beide soms samen om toch te bereiken den wil Gods in Zijn einddoel, daar Hij niet alleen is Schepper van aarde en van den mensch, doch ook van de.ziel des menschen en alles in het einde moet leiden tot het doel, dat H ij door Zijne schepping zich te bereiken had voorgesteld. Gelijk in den strijd ter verovering van aardsche macht of welvaart direct of indirect, willen of niet willen, ieder er in betrokken is zoo is ook in den strijd ter verovering der ziel ieder er in betrokken op gelijke wijze, en is het er niet aan deel willen nemen door den wil van „ik blijf er liever buiten" een zaak van zelfbedrog, daar dit laatste juist voor gevolg heeft, dat men onwillens er geheel machteloos door beinvloed wordt en daardoor op den dag, die de beslissing brengt, on voorbereid staat en valt. De waarheid is het wapen van den goeden strijd des geestes, samengaande door haar eenheid met de daad, van den niet-goeden strijd des geestes is het wapen de dwaling met haar middel van dwang. En ge lijk ^e waarheid als zijnde vrucht van het licht zoekt het licht, zoo zoekt de dwaling, als zijnde vrucht der duisternis de duisternis. In deze eigenschappen zal men beide kunnen herkennen. Christus kwam op aarde om de zielen te veroveren, die waren geval len in de macht van Satan, en Zijne wapens waren liefde en zelfverlooche ning. Wie met Hem wil uitgaan ter verovering van zielen moet dus ook Hem hierin navolgen. Gave het, dat er kwame een zoodanige bezieling om zielen te veroveren voor en met Hem, dat Gods wil in waarheid geschiede op aardeniet alleen het leven der ziel, maar ook het leven der maat schappij zou er van plukken de over rijpe vruchten van zegen, vooruitgang en beschaving. ©elooven en weten O De Toekomst maakte onlangs de opmerking, „dat een man van de ont wikkeling van van Dalsum zoo geloo- vig kan zijn, en dit vreemd aandoet, want.... van Dalsum weet veel." Daargelaten of het waar is, dat van Dalsum veel weet, zoo willen wij toch geven eene verklaring. Wij zijn iemand, die gewoon zijn met open oogen door de wereld te gaan, en wie dit doet leert eiken dag, want eiken dag ziet hij iets, hetzij in de stoffelijke hetzij in de onstoffelijke wereld. Wat wij dan zooal zagen en hoor den. In de Schepping zien wij de vol maaktheid voor het doel zoowel in de oneindig kleine wereld der bacteriën als in de oneindig groote wereld der sterren. Wij zien de doelmatigheid van alle deelen der plantenwereld, van alle deelen der dierenwereld. Wij zien, dat die allen gehoorzamen aan natuurwetten, waardoor zij de func ties, waartoe zij geroepen zijn, doel matig vervullen. Wij zien in den mensch, dat in hem leeft buiten hetgeen voor het uiterlijke zichtbaar is, iets onstoffe lijks, waardoor hij kan, wat die ande ren, de wereld der doode stoffen, der planten en der dieren, niet kunnen, met vrijen wil doen zoowel iets doeU matigs als iets ondoelmatigs. Wij zien in dien mensch, dat het onstoffelijke in hem hem er toe brengt,,om ge dachten te hebben, die gaan buiten wat het stoffelijke van hem kan waar nemen, en dit zoowel op stoffelijk als op onstoffelijk gebied, en waardoor hij kan wat die andere wereld niet kan. Deze toch kan, voor zooverre zij kan begrijpen, alleen dat begrijpen, wat door de stoffelijke organen kan wor den waargenomen, Wij zien ook in dien mensch, dat hij niet volkomen gelukkig is zelfs bij het hebben van alles, wat nuttig en aangenaam is voor zijn stoffelijke verlangens, wat den koning Salomo deed uitroepen na het opsommen van alles, wat den mensch tot nut en genoegen strektalles is ijaelheid. Wij zien, dat dit onstoffelijke in den mensch heeft een geheel eigen leven, is een om zoo te noemen per soonlijke persoonlijkheid, waarom men ook zegt „zooveel hoofden, zooveel zinnen." Wij zien, dat het meermalen voorkomt, dat het den mensch, die is arbeidzaam, verstandig en deugdzaam slecht gaat naar den vleesche en het den mensch, die is lui, dwaas en slecht in allé stoffelijke voor den wind gaat. Wij zien, dat in de geheele stoffe lijke wereld, er is een onafgebroken veranderingde gassen der lucht zich vormende tot planten, deze door ver steeningen tot steenkolen en deze steenkolen gaan door den schoorsteen weder na duizende jaren na hunne versteening als gassen terug in de lucht. Wij zien planten, dieren en menschen sterven en dat hunne stoffelijke deelen vergaan en toch aanwezig blijven in de vormen, die zij door hunne ont binding hebben aangenomen en steeds door verandering aannemen. Wij zien, dat de hoeveelheid stof felijke stoffen in de natuur noch ver meerdert noch vermindert, alleen zich voortdurend omzet in andere vormen. Wij zien door dit, dat die hoeveel heid niet door toeval kan zijn ont staan, maar moet zijn ontstaan in wat aangaat de hoeveelheid door een, die er van heeft bepaald het getal. Wij zien echter ook, dat de vorming der genoemde persoonlijke persoonlijk heid niet is geschied door een omzet ting van bestaande onstoffelijke per soonlijkheden, doch door vorming uit het niet. Wat wij niet zien, is, dat de stoffen in de natuur zijn ontstaan uit zich zeiven, en wij moeten erkennen, dat die stof niet kan ontstaan uit zich zelf uit het niet, want kon dit wel, dan zou niet kunnen vaststaan hare hoe veelheid. Wij zien, dat in al die stoffen krach ten werken, waardoor er is een voort durende verandering in hare gedaanten. Wij zien deze krachten in werking en de mensch heeft ze leeren kennen en is steeds bezig om zijn weten omtrent deze krachten uit te breiden, en hij ziet ook, dat die krachten beantwoorden aan vastgestelde wetten der natuur. Wij zien bewegen een rad, en wij zien ook, dat dit rad wordt bewogen door een kracht, die staat buiten dat rad. En als wij dat alles te zamen ge nomen overwegen, dan besluiten wij, dat er buiten de wereld van de stof en buiten de persoonlijke persoonlijk heid, die wij zien in den mensch, er iemand moet zijn, die is oneindig machtig, oneindig wijs, oneindig ar beidzaam. En als wij dit besluiten, dan zeggen wij nog niet, wie dit is, alieen dat er een is die dit is. En als wij dan luisteren naar wat woont in het diepste van hst menschen- hart, dan hooren wij daar eene stem, -die spreekt van het verlangen om dien eene te leeren kennen en om op hem te vertrouwen. En als wij dan weten uit de ge- schiedenisrollen der menschheid, dat deze eene zich heeft geopenbaard aan de menschheid, dan zingt het hart van den mensch, die dat alles weet, een lied van lof en van aanbidding voor dien eene. En als dit hart zingt dit lied van lof, zegt zijn verstand, dat die eene met al het hier genoemde moet heb ben gehad een volmaakt wijze bedoe ling,, welke wij als mensch wel niet in alle bijzonderheden kunnen begrij pen, maar die wij toch wel in zoo verre begrijpen, dat ze volmaakt zal dienen het doel, dat die eene zich met dat alles heeft voorgesteld. En dat er komt een dag, dat alles wat wij men schen niet begrijpen in wat aangaat het lief en leed, dat wij ieder voor zich ondervinden en anderen zien on-

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1915 | | pagina 1