De Volkswil
m
BIJVOEGSEL
van
van 12 December 1914.
Overal waar wezens zijn onderge
schikt aan een doel, moet men er
kennen een beginsel dat ze bestuurt
en leidt tot dit doel.
Zoo is het in de geheele natuur.
De plant heelt, om te komen tot
zijn doel van voortplanting noodig
allerlei natuurkrachten, is daardoor
aan deze ondergeschikt en wordt door
deze geleid.
Het dier is ondergeschikt aan de
behoeften voor zijn bestaan en wordt
onfeilbaar geleid door het instinct dat
in hem is.
Zoo ook met den mensch, die, ge
leid en bestuurd door zijn verstand,
om zich te verschaffen wat hem noo
dig is en om het doel van zijn be
staan te bereiken, noodig heeft in
maatschappij met zijne gelijken te le
ven en zonder dit sociale leven niet
kan beantwoorden aan de eischen van
zijn natuur.
Daarom is hij van nature een so
ciaal en politiek wezen.
Des te meer de arbeid en de stof
fen noodig om te voldoen aan al onze
behoeften zijn verdeeld des te meer
komt deze sociale natuur te voor
schijn.
Nemen wij b.v. een boerengezin.
Het heeft voor het landbouwbedrijf
noodig grond, waardoor hij noodig
heeft den eigenaar van den grond,
arbeiders die met hem den grond
bewerken, leveranciers van zaden, van
mest, van huishoudelijke artikelen,
ambachten en industriën voor zijne
gebouwen en zijne gereedschappen,
koopers van zijne producten, enz. en
deze allen hebben weder hem noodig
om te voldoen aan hunne behoeften
van bestaan.
Kunnen de menschen hun doel niet
bereiken tenzij onderling vereenigd
door de sociale banden, dan volgt
hieruit, dat hunne maatschappij be
hoefte heeft aan een hoofd, door wien
de geheele maatschappij wordt gere
geerd en geleid tot het doel waartoe
natuurlijkerwijze de sociale organisatie
strekt. Want, gelijk in de maatschappij
elk lid, afzonderlijk genomen, slechts
het oog heeft op zijn eigen welzijn
zou het geheele sociale lichaam weldra
uiteenvallen indien er niet was een
hoofd, dat de zorg op zich nam voor
het algemeene welzijn.
Het huisgezin was de eerste vorm van
maatschappij. Maar gelijk de op zich
zelf staande huisgezinnen niet volle
dig kunnen bereiken het doel van het
sociale leven, zoo vereenigden zij zich
natuurlijkerwijze om te vormen den
stam, en de stammen om te vormen
den Staat.
Indien het huisgezin een hoofd heeft
dat is de vader, met hoeveel sterkere
redenen moeten dan de stam en de
staat een hoofd hebben, welks be
trekkingen met de onderdanen eenige
overeenstemming zuilen hebben met
het vaderlijk gezag, zonder dit echter
geheel te gelijken.
Indien het hoofd van den staat wer
kelijk handelt in het algemeen welzijn
is zijn regeerig rechtvaardigindien
hij integendeel zoekt zijn eigen be
langen, zijn persoonlijk voordeel, is
zijn regeering onrechtvaardig.
Het zoeken van het .persoonlijk
voordeel was algemeen de politiek
der vorsten in de eeuwen welke aan
de Fransche Revolutie onmiddellijk
zijn voorafgegaan, de politiek welke
werd genoemd die van het geheim
des konings en hierin bestond, dat de
staatkunde werd beheerscht door zijn
wil, dat rondom den vorst is het stre
ven zijn wil te kennen en te bein-
vloeden, dat dit streven plaats heeft
rondom zijn persoon in kleinen kring.
De politiek die wordt gevoerd door
en van uit afgesloten kringen met
voor voorwerp niet het algemeen wel
zijn, maar het bizonder welzijn, van
de leden of vrienden dier afgesloten
kringen, is dezelfde politiek als die
der genoemde vorsten met hun afge
sloten kringen.
Deze politiek is heden ten dage nog
in volle praktijk overal waar benepen
partijpolitiek de overheerschende is,
en dus, waar ze door eenige regee
ring wordt beoefend, als niet volgens
St. Thomas handelende in het alge
meen welzijn, geen rechtvaardige po
litiek.
De functie van het hoofd van den
staat is te waken voor het algemeen
welzijn. Het welzijn van de maat
schappij bestaat in de handhaving van
de inwendige eenheid, welke men
noemt den vrede. De maatschappij
verliest alles door den vrede te ver
liezen eene maatschappij bewerkt
door noodlottige verdeelingen is zich
zelve tot last.
Het onmiddellijk voorwerp van de
uitoefening van het gezag in eene
maatschappij is dus de bevestiging en
de handhaving van den vrededaar
door wordt bereikt het uitwendige
doel, het algemeene welzijn van de
maatschappij.
De voorwaarden voor den socialen
vrede zijn, dat de regeering eerbiedigt
en beschermt de rechten van alle le
den der maatschappij en dat recht
wordt gedaan overeenkomstig de be
langen van allen.
Indien dus de sociale vrede wordt
gestoord door misbruiken, op de wet
gegrond, in rechtscontracten, b.v. ar-
beids en pachtcontracten, door ge
woonten welke zijn een kanker voor
de nationale welvaart b.v. het alco
holisme, door aanranding van de
goede zeden b.v. speelholen, onzede
lijke geschriften of tooneelvoorstellin-
gen, dan heeft de regeering de plicht
die oorzaken van verstoring van den
socialen vrede naar vermogen weg te
nemen.
Er zijn drie vormen van regeering
welke alle rechtvaardig kunnen zijn,
nl. monarchie, aristocratie en repu
bliek. Voor het antwoord op de vraag
welke vorm de beste is moet men
vragen welke door haar natuur het
beste in staat is om te verwezenlijken
het doel van de maatschappij, door
te verzekeren de eenheid en den vrede.
Nu dan, eene regeering zal zooveel te
beter slagen om de eenheid te vestigen
naar mate zij zelve meer een is. En daar
in de monarchie de eenheid het meest
volmaakt is, is het de monarchie aan
welke men de voorkeur moet geven
boven anderen vormen van regeering.
Men kan hier bijvoegen, dat wat
het meeste de natuur nadert ook het
meest volmaakt is. Nu dan, we zien
in elk rijk der natuur dat de samen
gestelde organismen worden gere
geerd door een enkel beginsel. Een
enkele ziel regeert alle organen van
het lichaam, de rede alle vermogens
der ziel, een enkele koningin alle
bijen van een bijenkorf, en als wij de
oogen hooger opslaan, een enkele
God die het heelal bestuurt.
Bijgevolg is, ook in de maatschap
pij, de meest volmaakte vorm van re
geering die, welke het meest de na
tuur navolgtde monarchie.
Indien het gezag onrechtvaardig re
geert mag men zich niet gewapender
hand daartegen verzetten, en nimmer
hebben enkele personen daartoe het
recht, noch komt dit recht toe aan de
menigte. Een publieke macht moet het
initiatief nemen met wettige middelen
om de maatschappij van de tyrannie
te bevrijden. Indien het volk volgens
de Grondwet zijn vorst kiest en hem
oplegt de voorwaarden voor het gezag,
wordt, de voorwaarde niet vervuld,
het sociale bestand verbroken en kan
het volk wettig hem het gezag ont
nemen of hem in de uitoefening er
van beperken. Komt het gezag van
een hooger gezag, dan moet op dit
hooger gezag beroep worden gedaan.
Is dit niet mogelijk, dan de zaak toe
vertrouwen aan God, den Koning der
Koningen, die ter geschikter tijd de
hulp za! verleenen waaraan het volk
behoefte heeft.
Vermits de monarchie kan ontaar
den in tyrannie moet dit door alle
mogelijke middelen worden voorko
men. Wordt de vorst" gekozen, dan
is het aan de kiezers om aan te wij
zen een persoon die alle gewenschte
hoedanigheden aanbiedt. Vervolgens
is noodig eene Grondwet, opdat deze
matigt het koninklijk gezag om het te
verhinderen te ontaarden in tyrannie.
Dit toegepast op de Nederlandsche
toestanden, vinden we, dat we leven
onder eene Grondwet die het konink
lijk gezag beperkt waardoor het niet
in tyrannie kan ontaarden.
Moest ons Nederlajtdsch volk thans
vrijelijk een vorst kiezen dan zouden
we het koninklijk gezag opdragen aan
hem, wiens persoonlijke hoedanighe
den de meeste waarborgen bieden. En
dit om deze reden, dat de maatschap
pij er het grootste belang bij heeft,
dat zij een oppergezag heeft dat het
algemeen welzijn en niet zijn bizon
der welzijn op het oog heeft.
Nu aan het leiden en besturen van
onze maatschappij wordt deelgenomen
door vertegenwoordigers van de on
derdanen, moeten de kiezers daarvoor
aanwijzen de personen die alle ge
wenschte hoedaningheden aanbieden
en zich dus bij hunne keuze ook laten
leiden door de vraag, wie de meest
waardige is.
In zoover als de vorst regeert is
hij de dienaar van God.
De beweegredenen om te verkrijgen
eer en roem is niet de beweegreden,
die den Koning er toe brengt om zijn
gezag goed uit te oefenen, iets wat
ook geldt voor elk deugdzaam mensch,
ook geldt voor hen die zijn geroepen
om de maatschappij of een deel er
van te besturen.
De ware belooning voor eene goede
uitoefening van het gezag .moet wor
den verwacht van Hem, van Wien het
gezag de vertegenwoordiger is, van
God. Alleen God kan eene ware be
looning brengen in het andere leven
voor de zorgen van allerlei aard,
welke aan de uitoefening van eenig
uitgebreid gezag zijn verbonden. In
dien de drager van dit gezag zijn
plicht kwijt overeenkomstig zijne
krachten, zal zijne belooning zooveel
te grooter zijn in het andere leven
naar mate zijn positie hooger is ge
weest in dit leven en zijn verplich
tingen uitgebreider. Het is in den vorst
een verheven deugd om zijne macht
uit te oefenen zonder eenige perso-
neele beweegreden, hij heeft dus recht
op eene heerlijke belooning.
Indien de vorst die onrechtvaardig
regeert een grootere staf .verdient,
omdat het kwaad dat hij doet terug
valt op de geheele maatschappij en ge
volgen heeft erger dan die van den par
ticulier, een goed vorst verdient ook
eene grootere belooning, omdat het
goed dat hij doet terugvalt op de ge
heele maatschappij en bijgevolg het
wint voor veel op de private deugden.
Geldt dit alles voor den vorst het geldt
ook voor hem, die mede deel heeft in
eenig gezag en dus, in betrekking tot de
verantwoording van het rentmeester
schap in het andere leven, moet grootjzijn
het gevoel van verantwoordelijkheid
van hem, die gezag uitoefent, waar
om geen mensch er bizonder naar kan
verlangen die verantwoordelijkheid te
dragen.
Hij, die bezield is met het verlan
gen naar ijdelen eer en roem, biedt
dus niet alle gewenschte hoedanig
heden aan die aan den drager van
het gezag mogen worden gesteld.
God, de Koning van het heelal,
heeft van de eene zijde de wereld ge
schapen en georganiseerd, van de an
dere zijde bestuurt Hij haar en be
waart haar in de orde die Hij heeft
gevestigd.
Vermits de vorst als zoodanig is een
geschapen beeld van de Godheid,
heeft ook de vorst twee functies te
vervullen.
1. Hij moet de maatschappij orga-
niseeren en de orde vestigen, voor
zooverre dit niet reeds was geschied
toen hij het gezag aanvaardde, en in
dien de maatschappij in eenig deel
niet of slecht is georganiseerd, of in
dien de orde in eenig deel is verbro
ken, moef hij of aanvullen of hervor
men of de verbroken orde herstellen.
Het gezag is tot die hervormingen
voor zooverre noodig, verplicht en
heeft om deze p'icht na te komen alle
rechten die voor de vervulling van dezen
plicht noodig zijn.
2. Hij moet de maatschappij re-
geeren en de gevestigde orde hand
haven.
Voor het model van organisatie moet
de vorst nemen het gedrag van den
Schepper bij den oorsprong der din
gen. In dit model is aan elk wezen
zijn respectieve plaats aangewezen en
is aldus onder alle deelen gevestigd
eene harmonieuse eenheid.
Het brengen van deze harmonieuse
eenheid in de maatschappij eischt in
waarheid een groot staatsmansbeleid.
Dit beleid wordt niet gevonden, waar
het streven of het resultaat is het eene
deel te verkorten ten bate van het
andere deel, zóó, dat de verhouding
der deelen geene harmonie schept.
Vermits het einddoel van den
mensch bovennatuurlijk is en God, in
Zijne regeering van de wereld, alles
beschikt om de menschen tot hun
laatste doel te leiden, zoo moet ook
de vorst zich voorstellen in alles om
aan zijne onderdanen de verkrijging
van dit einde mogelijk en gemakkelijk
te maken.
Hij mag dus niets doen, waardoor
zou worden beperkt de vrije uitoefe
ning van den godsdienst die den
mensch tot dit laatste doel leidt, niers
doen waardoor de goede zeden zou
den worden geschaad, niets doen waar
door het schoolonderwijs de gedachte
aan het andere leven in de ziel des
kinds doodt of vermindert.
Indien hij dus het schoolonderwijs
zóó inricht, dat het kind er toe wordt
gebracht zijn godsdienstplichten te
verwaarloozen, indien hij vrijelijk pro
paganda laat maken door den Nieuw-
Malthusiaanschen Bond, dan is hij
daarin in de uitoefening van zijn ge
zag onrechtvaardig.
Vermits het bovennatuurlijk eind
doel van den mensch hooger staat dan
het leven op deze wereld dat slechts
een beperkten tijd duurt, en het we
reldlijk gezag door den rol welke hem
is toebedeeld door alle menschelijke
middelen de deugd door zijne onder
danen moet in praktijk brengen, zoo
heeft het menschelijk geslacht nog
noodig een ander gezag, dat de men
schen door de praktijk van de boven
natuurlijke deugien moet leiden naar
hun bovennatuurlijke einde.
Dit gezag is van den Christus en
van degenen, die Hij heeft gesteld tot
Zijne vertegenwoordigers in deze we
reld, te weten de priesters en vooral
den Souvereinen Opperpriester den
Plaatsbekleeder van Christus, den Paus.
Het wereldlijk gezag is belast met
de uitwendige regeering die de men
schen leidt op den weg der burger
lijke deugden, het houdt zich bezig
om aan zijn onderdanen te verschaffen
het welzijn dat hun veroorlooft recht
schapen hun leven te genieten.
Dit alles is slechts mogelijk door
de handhaving van de eenheid en van
de vrede in den boezem van de maat
schappij.
De vorst heeft dus drie groote
plichten
1. handhaven van den vrede,
2. leiden het volk in den weg van
de deugd vereenigd door den band
van den vrede,
3. waken, dat zijne onderdanen
zich voldoende de uiterlijke goederen
kunnen verschaffen om te leiden een
deugdzaam leven.
In deze drie plichten bestaat het al-
meene welzijn dat de vorst moet ver
dedigen en ontwikkelen.
Hij moet dit algemeene welzijn ver
dedigen tegen de beletselen die het
ontmoet.
Hij moet er voor waken dat de
openbare machten die in zijn naam
administreren altijd regelmatig functio-
neeren, dat dus in vacatures in be
kwamen tijd wordt voorzien, dat de
openbare machten in de uitoefening
van hare functie de wetten en niet
eigen welbehagen uitvoeren, dat steeds
spoedig en doeltreffend recht te krij
gen is.
Hij moet brengen heilzame wetten
die onderdrukken de misdaden en
brengen tot het welzijn. Hii moet voor
schrijven belooningen en straffen voor
hen die nakomen of overtreden gelijk ook
in het Goddelijke wereldplan het goede
wordt beloond en het kwade wordt
gestraft.
Eindelijk moet hij voortdurend zijn
volk verdedigen tegen de buitenland-
sche vijanden, want het zou niet vol
doende zijn om de binnenlandsche
gevaren te bezweren als de maatschap
pij niet gewaarborgt is tegen de aan
vallen van buiten.
Hij moet ook ontwikkelen het alge
meene welzijn wat hij doet door te
verbeteren de misbruiken, door te her
stellen de begane fouten, door te zoe
ken te verbeteren alles wat vatbaar is
voor vervolmaking dat alles overeen
komstig het model dat hem aanbiedt
de goddelijke actie in de regeering
der wereld en dus in eene richting
van harmonieuse eenheid.
De mensch heeft een dubbel doel,
het eene tijdelijk en aardsch, het an
dere eeuwig en bovennatuurlijk.
Om de menschen te leiden tot het
eerste doel heeft de Staat in handen
de tijdelijke macht, om te komen tot
hei tweede heeft de Kerk ontvangen de
geestelijke macht.
Elk van deze machten heeft haar
bizondere bestemming en haar eigen
sfeer en actie.
Elke is van goddelijke instelling,
met dit verschil, dat de geestelijke
macht onmiddellijk is ingesteld door
God, en het burgerlijk gezag middel
lijk, in dien zin dat God geeft aan
den souverein het gezag door tusschen-
komst van de maatschappij.
Het burgerlijk en het geestelijk ge
zag hebben ieder hun bizondere be
stemming en hun eigen sfeer en actie.
In de „Kölnische Volkszeitung" van
30 October 1906 komt voor de volgende
brief door Z. H. Paus Pius X geschre
ven aan Kardinaal Fischer, aartsbis
schop van Keulen
„Van verschillende zijden hebben
„wij vernomen hoe gelukkig het is
„geweest het verloop van den Duit-
„schen Katholiekendag die in Augus
tus laatstleden te Essen is gehouden,
„Dizonderlijk door het persoonlijk en
„welsprekend rapport dat er van aan
„ons is uitgebracht door onzen Zeer-
„Eerwaarden broeder, den bisschop
„van Preneste (Kardinaal Vanniitelli),
„die ons heeft gesproken Vvan den
„voortvarenden ijver en voorzichtig
heid van de Duitsche Katholieken.
„De kennisneming van de beraadsla
gingen die op de vergadering te
„Essen hebben plaats gehad, heeft
„meer in ons bevestigd de vaste mee-
„ning die wij reeds hadden van den
„ijver van diegenen onzer zonen welke
„in Duitschland wonen. Niet minder
„groot is de voldoening geweest
„welke wij hebben ondervonden als
„gevolg van de herhaatde belofte der
„Duitsche Katholieken om het gezag
„van den Apostolischen Stoel te vol-
„gen in alle godsdienstige zaken.
„Hoewel eenigen die de waarheid niet
„kennen zich tr levendig tegen hebben
„verzet, laat intusschen deze gehoor
zaamheid, zooals de dagelijksche on
dervinding het bewijst, aan iedereen
„geheele en volledige vrijheid in de
„zaken die den godsdienst niet aangaan.
„Hieruit volgt voor de zielen die har
monie, welke, zich uitstrekkende tot
„ieder van de menschelijke maat
schappij, bevestigt het sociale welzijn,
„dat in zich sluit een dubbel element
„een godsdienstig en een burgerlijk
„element. Dat schijnt ook de meening
„van Z. M. den Keizer en Koning die
„zijne genadige en welwillende gevoe-
„lens heeft uitgedrukt jegens allen,
„die zijn onderworpen, door hun ge-
„boorte, aan hem en door den Gods
dienst aan ons, en die, zoodra te
„Essen vereenigd, hem gelijk aan ons
„hunne gehechtheid hebben bewezen.
„Het is om deze reden, dat wij u
„hebben willen uitdrukken de vreugde
„welke ons de vergadering van Essen
„heeft verschaft, en door er deelgenoot
„van te maken, door uwe tusschen-
„komst, de geestelijkheid en het volk
„van uw aartsdiocees evenals al de-
„genen van onze Duitsche zonen die
„te Essen zijn gaan deelnemen, op de
„meest verschillende wijze, aan de wer
den der vergadering. Als bewijs van
„onze welwillendheid en als waar
borg van eeuwige gunsten, zenden
„wij aan u evenals aan die allen onzen
„Apostolischen zegen."
Hieruit blijkt dus, en het is ook ge
heel in overeenstemming met andere
uitspraken van alle tijden, dat de
Kerk in alle wereldsche zaken eiken
leek volkomen vrij laat als vallende
die onder het burgerlijk gezag. Op
sommige dorpen van het platteland
wordt echter wel eens een andere
praktijk gevolgd tot schade van de
harmonie welke Z. H. in den brief
noemt en spreekt de pastoor als pas
toor in zaken die den godsdienst niet
aangaan. Ik beschouw dit als mensche
lijke zwakheid, waarvoor niet het hoo-
gere kerkelijk gezag noch de leer mo
gen worden aansprakelijk gesteld.
Beide, burgerlijk en geestelijk gezag,
strekken zich uit over dezelfde onder
danen wat maakt, dat er een zeker
verband zij gelegd tusschen beide
machten.
Hoedanig dat verband zij en hoever
het gaan moet kan niet anders wor
den uitgemaakt, dan door de natuur
der beide machten in het oog te vatten
en rekening te houden met de voor
treffelijkheid en verhevenheid van de
belangen, aan beiden toevertrouwd
aan de eene als naaste en voornaam
ste belang het bezorgen van een tijde
lijk welzijn, aan de andere het berei
ken van hemelsche en eeuwige goe
deren. In zaken van gemengd belang
is de beslissing aan de Kerk.
Het burgerlijk gezag wordt uitge
oefend over de geheele maatschappij
waarvoor het geldt.
Het leidt en bestuurt de onderdanen,
opdat deze zelf zich de uiterlijke goe
deren kunnen verschaffen om te lei
den een deugdzaam leven.
De onderdanen moeten zich zeiven
deze verschaffen omdat op ieder per
soonlijk de plicht rust door den arbeid
in zijn onderhoud te voorzien, omdat
zij ieder hebben den vrijen wil, omdat
een natuurrecht is het persoonlijk ei
gendomsrecht, omdat die plicht be
stond vóórdat de maatschappij was
gevormd, omdat bij de verantwoor
ding van het rentmeesterschap in het
andere leven niet de onpersoonlijke
maatschappij, maar elk persoon afzon
derlijk rekening zal moeten afleggen
van zijn doen en laten, volgens de
talenten die hem zijn toebedeeld.
Alzoo, boewei het gezag het geheel