Flick's Cacao No. 273. Zaterdag 28 November 1914. 6e Jaargang, Richting Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst. Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van persoon of partij. VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG. Gentschestraat C 7 te Hulst. w? Stichter: H, A. van Dalsum. Bierkaaistraat A 28 te Hulst. Gentschestraat B 4 te Hulst. ER IS de allerbeste. DE VOLKSWIL REDACTIE: Abonnement per drie nuumden NEDERLANDf 0.50. BELGIEfr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën. ADMINISTRATIE: DRUKKER IJ: Advertentiën, in te zénden vóór Vrijdags om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25. Als de Engelsche staatkunde spreekt van ridderlijk te willen zijn dan komen voor onzen geest tafereelen der ge schiedenis, die op deze ridderlijkheid een vreemd licht werpen. Wij denken dan aan de Engelsche staatkunde onder Hendrik VIII en on der koningin Elisabeth, staatkunde tot berooving van het volk van zijn gods dienst door middel van verraad, ver volging, verbeurdverklaring, pijnbank, omschreven in de werken van den Engelschen schrijver Robert Hugh Benson, den katholiek geworden zoon van den Anglicaanschen bisschop van Canterbury, wij denken dan aan die staatkunde tegen de Ieren, tegen de Boerenrepublieken. En wij komen dan tot het besluit, dat de Engelsche staat kunde alleen ridderlijkheid kent a 1 s dit is in haar eigen belang. En zoodra dit belang zich er tegen verzet is het met de ridderlijkheid ge daan, ja nog meer, dan heiligt het doel, het doei van het eigen belang, alle middelen tot vrouwenkampen en uithongering van vrouwen en kinde ren toe. Wat de Engelsche staatkunde weet te kunnen is, dat zij de uiterlijke vor men in acht neemt en, daar het groote publiek gewoon is alleen op het uiter lijk te Ietten en de pers van het eigen land in dagen van groote crisis be vooroordeeld moet zijn, daar zij anders valt onder de militaire censuur, weet het groote publiek niet anders, of de Engelsche staatkunde is en handelt ridderlijk en naar recht. En door de macht van Engeland over de wereld zeeën en detelegrafen weten de ver- afwonenden ook niet beter of Enge land is in haar recht en strijdende een ridderlijken strijd tegen een onridder- lijken vijand, welke kennis te brengen bij de verafwonenden is een taktiek die wordt ingegeven door het belang. Zoo is ook in den tegenwoordigen oorlog onder het groote publiek en met name de verafwonenden de idee alsof Engeland strijdt een ridderlijken strijd, ter verdediging van België, in haar neutraliteit geschonden door Duitschland. En de taktiek brengt mede, dat België in de wereld zooveel mogelijk moet worden beklaagd, opdat de Engelsche ridderlijkheid des te meer in het oog zal springen. Wij voor ons hebben van af het be gin reeds een andere gedachte en met name, dat Engeland niet strijdt voor België doch voor zich zelve, hoewel zij zich heeft misrekend, doch dit ver andert niets aan het feit, in de kracht van Duitschland, dat zij niet in staat had geacht aan twee fronten te kunnen strijden en dit samengaande met lam- leggen van haar buitenlandschen han del. Het is voor ons eene voldoening, dat nu ook anderen den juisten kijk gaan krijgen op de geroemde Engel sche ridderlijkheid en dit als gevolg van Engeland's politiek tot afsluiting van de Noordzee voor den neutralen har.del. Wij verwijzen naar de vier stukken, in dit nummer voorkomende onder den titel van „De afsluiting van de Noordzee." Mr. Jellinghaus verwijst in zijne voor dracht naar nr. 123 van het Engelsche Witboek. Wij zijn door den boekhandel in het bezit van de geopenbaarde di plomatieke bescheiden, welke betrek king hebben op het uitbreken van den tegenwoordigen oorlog en zijn daarom in staat dit nr. 123 te geven. Men moet weten, dat het Engelsche Witboek voor titel heeft: „Engeland in oorlog voor de gewaarborgde rech ten van de kleine naties." Dit nr. 123 dan luidt woordelijk 123 Sir Edward Grey aan Sir E. Goschen (Britsch Ambassadeur te Berlijn). Departement van Buitenlandsche Zaken. M. Ik heb den Duitschen Ambassadeur vandaag medegedeeld dat het antwoord van de Duitsche Regeering in zake de onzijdigheid van België een groote te leurstelling voor mij was, omdat de onzijdigheid van België de publieke opinie hier aan het hart ligt. Als Duitschland kans zag dezelfde verzekering te geven als die door Frankrijk gegeven was, dan zou dat er wezenlijk toe bijdragen de onrust en de spanning hier te verlichten. Als aan den anderen kant de onzijdigheid van België geschonden werd door de eene oorlogvoerende partij, terwijl de andere die neutraliteit eerbiedigde, dan zou het uiterst moeilijk zijn ontstem ming bij de openbare meening in dit land te bedwingen. Ik zei dat wij over dit vraagpunt een bespreking hadden gehouden in een bijeenkomst van den Ministerraad, en daar ik ge machtigd was hem dit mede te dee- len, gaf ik hem daarvan een memo randum. Hij vroeg mij of, indien Duitschland beloofde België's neutraliteit niet te schenden, wij ons verbinden wilden onzijdig te blijven. Ik antwoordde dat ik hem dit niet kon zeggenwij hadden de handen nog vrij en overwogen wat onze hou- ding zou zijn. Alles wat ik zéggen kon was dat onze houding grootendeels zou worden bepaald door de publieke opinie hier, en dat de neutraliteit van België een zaak was die de publieke opinie hier zich ten zeerste aantrok. Ik dacht niet dat wij een onzijdig heidsbelofte konden geven op die voorwaarde alleen. De Ambassadeur vroeg met aandrang of ik de voorwaarden niet kon formu- leeren. waarop wij neutraal zouden blijven. Hij wierp zelfs het denkbeeld op dat de integriteit van Frankrijk en zijn koloniën zou kunnen worden ge waarborgd. Ik zeide dat ik mij verplicht voelde beslist elke belofte te weigeren dat wij onder dergelijke voorwaarden neutraal zouden blijven, en ik kon alleen zeg gen dat wij onze handen vrij moesten houden. Ik verblijf, enz. E. Grey. Dit is dan het door mr. Jellinghaus aangehaalde nr. 123. Hieruit blijkt onwedersprekelijk dat Engeland geen belofte van onzijdig heid wilde geven noch als Duitsch land niet zou schenden de Belgische neutraliteit noch zelfs als Duitschland zich wilde verbinden niets te willen van het Fransche grondgebied of van zijne koloniën. Maar wat blijft er nu over van En geland in oorlog „voor de gewaar borgde rechten van kleine naties"? Niets En hierbij komt nu de kwestie van de afsluiting van de Noordzee en van de Engelsche contrabandepolitiek op zee, medebrengende hel lam leggen van den overzeeschen handel der neu trale landen, in de eerste plaats van de kleine naties Nederland, Denemar ken, Zweden en Noorwegen Bevestigt dit alles niet wal wij reeds doorzagen van af het begin, dat de ridderlijkheid der Engelsche staatkunde eindigt zoodra deze eindiging wordt geacht in Engeland's belang te zijn En dan komt er dit nog bij dat de publieke opinie voor de Ejigelsche staatkunde geen andere is dan de mee ning van de Engelsche politieke pers en deze door de Regeering wordt be- invloed, van dezelfde pers die indertijd de Engelsche publieke opinie bein- vloedde vóór uitbrak de oorlog tegrn de Boerenrepublieken, van dezelfde pers, die reeds langen tijd bezig was de Engelsche publieke opinie te ver ontrusten tegen de vlucht van den Duitschen ondernemingsgeest in handel en industrie en zeevaart. Indien de neutraliteit wordt geschon den door het betreden van een ander gebied door een vijandelijke macht, wat op zich zelve slechts is een zaak van gevoeligheid niet van schade, waarom wordt dan niet diezelfde neu traliteit geschonden door het Iamleggen van den overzeeschen in- en uitvoer handel, wat niet alleen is een zaak van gevoeligheid maar ook van schade De heeren diplomaten weten hieraan wel een mouw te passen, maar het volksverstand vindt dat de zaak niet klopt. Als aardige illustratie voor de twee laatste stukken in het bijvoegsel, waar naar hierboven wordt verwezen, geven we hier het volgende berichtje, dat staat in het Handelsblad van 22 No vember, ochtendblad. Dit berichtje be vestigt de Duitsche, en ontkent de Engelsche lezing omtrent de mijnen, waardoor de Noordzee is afgesloten voor den neutralen handel, en geeft tevens een aardigen kijk op de Times- berichten, dat is op de waarheidsliefde der Engelsche bladen. Drijvende mijnen. Naar aanleiding van een in de „Ti mes" voorkomend bericht dat de te Westcapelle met zoo noodlottig gevolg ontplofte mijn naar men algemeen denkt een Duitsche was, omdat in de nabijheid reeds Duitsche mijnen waren aange spoeld, wordt van marinezijde aan het Haagsche corresporitiebureau het vol gende medegeeld Aangezien alle personen zijn ge dood, die zich bij de ontplofte mijn hebben bevonden, kan niet met zeker heid worden verklaard met welk soort mijn men hier te doen heeft gehad. Wel kan worden gezegd dat na de jongste stormen ongeveer 100 mijnen op de Nederlandsche kust zijn aan gespoeld en dat daaronder geen en kele Duitsche is aangetroffen. Bijna alle aangespoelde mijnen waren Engel sche. Volgens de verklaring van iemand, die de ontplofte mijn kort voor de ramp op den dijk bij Westcapelle had zien liggen, was haar kleur dezelfde als die der Engelsche mijnen. Militaire noodzakelijkheid. o In eene levensbeschrijving van den gestorven Engelschen opperbevelheb ber van het leger lord Roberts vin den wij in het Handelsblad van 22 i November het volgende „In zijn geheele openbare leven zien wy dan ook slechts een vlek, die voor ons onuitwischbaar blijft Want lord Roberts was de man, die toen de strijd in Zuid-Afrika tus- schen Boer en Brit langer duurde dan hij verwachtte, de bevelen gaf voor de inrichting der concentratie kampen, waarin duizenden vrouwen en kinderen van boerenstrijders zijn ten gronde gegaan en die in de beide Boerenrepublieken alle hoeven deed verbranden, om daardoor aan de commando's elke gelegenheid te ontnemen, zich schuil te houden en een rustplaats te vinden. Dat was de toepassing van het begrip: in den nood is alles geoor loofd en voor de militaire nood zakelijkheid moet elke andere over weging wijken. Dit is geschied op last van lord Roberts, die overigens in geheel zijn eervolle loopbaan is geweest een man en een soldaat van eer. Dit feit bevestigt op een treffende wijze de Engelsche ridderlijkheid, welke ophoudt, zoodra, het eigenbe lang dit medebrengt. Daarmede wordt niet goed gepraat de Duitsche schending der Belgische neutraliteit, in het geheel niet, maar wel, dat de Engelsche staatkunde geen recht van verwijt heelt tegen de Duitsche staatkunde, welke laatste althans nog bij monde van den Rijkskanselier in den Duitschen Rijksdag ruiterlijk verklaarde, dat die schending' was, hoewel noodzakelijk, onrechtvaardig, terwijl de Engelsche staatkunde de concentratiekampen niet heeft durven erkennen als on rechtvaardig, en ze dus acht als een wettig oorlogsmiddel. Hierin ligt dit groot verschil de Duitsche staatkunde ik handel onrechtvaardig, doch uit nood we gens zelfbehoud, de Engelsche staatkunde ik han del onrechtvaardig, maar dit ie recht als mijn belang het eischt. Een beetje sterk. —o Een bekend officieel vroom heer in Hulst verweet aan een Belgische dame, dat België werd gestraft door Gods hand, en, als de dame tegensprak, be riep dat heer zich op de Schrift, waarop die dame antwoordde, dat zij geen tijd had om de Schrift te lezen maarook niet om jenever te drinken. Met dit laatste woord was het ge sprek afgeloopen. Wij vinden die bewering een beetje sterk, want ze riekt zeer bizonder naar farizeïsme „ik dank u o Heer, dat ik niet ben als die anderen," dat zijn dan die Belgen. Als toch die oorlog van nu een Godsgericht mocht zijn, dan heeft België dit zeker niet meer verdiend dan anderen, zelfs niet meer als het vrome Nederland, en met name niet als het vrome Hulst, waarvoor de be wijzen niet in de lucht hangen maar officieel zijn vastgelegd. Wij keuren het dan ook ten sterkste af van uit de hoogte neer te zien op een volk of op menschen, die zoo bi zonder door den oor'ogstoestand Wor den beproefd, en wij vragen hen die dit doen af, of zij soms hebben deel genomen aan eenig raadsbeslnit van den Allerhoogste Zij zullen antwoor den van neen, welnu, dat zij dan ook hunne hoogheid voortaan voor zich houden, en niet daarmede kwetsen menschen, die reeds zoo beproefd worden. De welvaart van ons land. o De „Nederlander" acht het noodig in dezen tijd, nu zulke zware offers van ons volk gevraagd zullen worden, er eens op te wijzen, dat onze wel vaart, waarvan men in 't buitenland zoo'n hoogen dunk heeft wij hee- ten toch steinreiche Hollander en in het binnenland toch eigenlijk niet minder, gelijk vooral in het on afhankelijkheidsjaar sterk uitkwam, sedert lang aan het tanen is. VolgeUs gegevens uit de Novem beraflevering van Vragen van den Dag bedraagt le. De bevolking van Groot- Brittaünië 46,000 000 zielen en het nationaal vermogen 300 milliard, dui per hoofd der bevolking f 6500. De Nationale Schuld bedraagt daar 81/*

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1914 | | pagina 1