De Volkswil BIJVOEGSEL van van 3 October 1914. Van alles wat. Uit tie IPers O Hoe lang nog Voor een zeevarend volk als het onze is de plotselinge vernietiging van drie Britsche gepantserde oorlogskrui sers met hun bemanning bij onze kust door Duitsche duikbooten de meest aangrijpende gebeurtenis van den oor log. Wij hebben de zee in ons bloed en kennen de gevaren der zee. Er is een soort van vrijmetselarij tusschen alle zeevaarders- Ik heb wel eens ge dacht dat als het waar is dat de Duitschers zeemijnen gestrooid hebben niet tot kustverdediging, maar in volle zee dit bewijst dat ze een pas op gekomen zeemogendheid zijn. Zij, die de zee in hun bloed hebben, ver meerderen dus niet roekeloos de ge varen der zee voor handelsschepen en visschers. Maar indien volgens het Reutertele- gram de Engelschen wedijveren het zelfde te gaan doen, dan is weder een nieuwe illusie ons ontnomen. Niet door mijnen echter, maar door duikschepen, waarop moedige mannen het leven waagden, zijn de drie krui sers ten gronde gebracht. De doodsverachting en zelfopoffe ring der onzichtbare aanvallers ver mindert echter niet het ontzettende van die drie ontploffingen, welke bin nen enkele minuten drie groote oor logsschepen met vlammen omhulden en verbrijzeld doen zinken. Wij wisten dat de onderzeeërs dit vermochten te doen, maar toch treft als iets onge hoords deze nieuwe wijze van oorlog ter zee te voeren, nu daar pal onder de Hollandsche kust de bevriende Britsche marine zulk een onheil trof. Het is, dunkt mij, niet in strijd met de plichten, welke neutraliteit oplegt, wanneer ik eerbiedige hulde breng aan de nagedachtenis der Britsche zeelie den, die daar vlak bij onze kust het leven verloren voor hun land! Wederom vraag ik mij af: zal oor log niet oorlog dooden Wordt de oorlog niet zulk een menschenmoord, dat hij zich zelf onmogelijk maakt, doordien hij alles vernietigt wat hij aanraakt Gisteren deelden wij mede de ont zettende werking van de nieuwe bij het Fransche leger in gebruik zijnde springstof t u r p i n. De ontploffende bom werd 'geschoten in het midden van een verraste Duitsche compagnie. De naaste omgeving zag eruit of een vulkaanuitbarsting gewoed had. Twee soldaten stonden dood, recht overeind. Twee hielden nog speelkaarten in de hand. 61 waren dood gebleven zonder wonden. Geen bloeddruppel was aan hunne lijken zichtbaar. De moorddadige gassen hadden met een haastigen dood de geheele com pagnie roerloos gemaakt. Onmiddellijk nadat ik dit vernomen had las ik in de „Daily News" van Maandag de beschrijving die de cor respondent te Chateau Thierry geeft van het gevecht van verleden Zater dag: Na een hardnekkigen strijd was een der eleven inch kanonnen der Duitschers overgebleven, maar dat ééne kanon, waarvan men de positie niet ontdekken kon, en de andere zware artillerie der Duitschers bleven vuren en raken, waarna zij een nachtaanval deden op de loopgraven. De Britsche soldaten lagen in de lange, smalle uitgravingen, die modderslooten ge worden waren door den aanhouden den regen van de koude najaarsstor men. De lucht was voor inademing niet geschikt door de vergiftige uit werking van de vergiftige gassen der zware ontploffingsmiddelen. „Onophoudelijk barstten de granaten boven de loopgraven, waarbuiten men geen stap kon doen als men er eens in is. De vermoeienis van het einde loos gedonder en gekraak der bar stende granaten, de regen en de koude en de voortdurende waakzaamheid putten uit. Er is nooit zulk een strijd geweest als deze. Maar onze jongens weten hoe zich te gedragen in omstan digheden erger dan die eenige waar van de geschiedenis gewaagt." Bij duizenden vallen de soldaten der tegenover elkander staande legers in deze loopgraven. En nu denke men nog even aan de mortieren der Duitschers, waarmede ze kogels van driehonderd kilo wer pen, die als aardbevingen rotsen en meterdikke muren splijten en vernielen en dan heeft men een flauw en zwak besef van wat oorlog tegenwoordig is. Daarom nog eenszal oorlog niet ten slotte oorlog dooden Er was iets dat mij buitengewoon trof in wat een onzer eigen oorlogs correspondenten, die de slagvelden in België bezocht had, mij vertelde, toen hij onlangs even hier was. Hij had heel wat gezien en doorgemaakt. Een paar keer wachtte hij in een kamer opgesloten op het oogenblik dat hij zou gefusilleerd worden als spion. Eens ontkwam hij, omdat een Duitsch officier hem herkende, een anderen keer, omdat hij bewijzen kon, dat zijn Nederlandsche pas geen gestolen pas was, maar hem werkelijk toebehoorde, door te toonen de tatouage, waarmede hij als zoovele onzer zeelieden, in Ja pan zijn arm had laten versieren, wat op den pas vermeld was. Ja, onze cor respondenten hebben heel wat levens gevaar geloopen om onze lezers te kunnen inlichtenWat mij zoo trof in zijn vernaai was de opmerking over het zeer groote aantal jongelingen, dat hij onder de gesneuvelden gezien had. Dozijnen, jonge frissche gezichten van even twintigjarigen zag men dood op waarts staren als de gesneuvelden werden opgenomen om begraven te worden. De vernietiging van al die jonge levens is ongeveer de grootste misdaad van zulk een oorlog. Dr. D. S. Jordan, die in Amerika twee boeken uitgaf, „The Blood of the Nation" en „The Human Harvest," bewijst op treffende wijze hoe de oorlog dus de besten van een aankomend geslacht uitroeit. In dagen van strijd dienen de moe dige, kloeke Jonge mannen vol durf en levenskracht in het leger en bij dui zenden sneuvelen zij. Achter blijven de zwakken, de be- sluiteloozen, de gedegenereerden. Na tuurlijk zijn er velen, die te huis moe ten blijven, omdat ze onmisbaar zijn in eigen stad of dorp wegens hun werk, maar de meeste achterblijvers zijn toch zwakkelingen. Het verlies dat een volk lijdt door dit verlies van zijn beste bloed, moet het ontzettend ver zwakken. Dr. Jordan schrijft gelijk vele geschiedschrijvers den val van Griekenland en Rome en de slooping van Spanje toe aan dit verlies van jonge levens, dat men zou kunnen noemen het tegenovergestelde van teeltkeuze. Staande op onze Hollandsche kust staart men naar het Westen waar die verbrijzelde Britsche oorlogsschepen zonken met hun honderden kloeke jonge zeemansharten. Men wordt over weldigd door diepe aandoening als men aan al die jonge levens denkt, dus opgeofferd aan al het talent en genie dat niet ontbloesemen zal omdat in de legers en op de vloten kogels en granaten de bloem der jongeling schap van de beschaafdste volken thans dooden, geheele gelederen ver delgende waarin kunstenaars, geleer den, ingenieurs, dichters, schouder aan schouder staan, naast de flinkste jon gens van elk land. En als men den klaagzang der gol ven op het strand hoort vraagt men Hoe lang nog? Hoe lang nog? S Handelsblad. —o N eutraliteit. Het „Weekblad van het Recht" schrijft het volgende De Nederlandsche Staat is neutraal bij den geweldigen strijd, die thans Europa verdeelt. Gelukkig werd die neutraliteit tot dusver niet aangetast en aller hoop gaat daarheen, dat het zoo moge blijven. Wat haar in ge vaar kan brengen, dient te worden vermeden. Ook de onderdanen moeten zich onthouden van alles, wat bij de neutrale houding van den Staat aan de eene of andere zijde tot bedenking zou kunnen leiden. Wat daaromtrent in de Troonrede werd gezegd, zal aller instemming vinden. „Dwingt nu de stipte inachtneming van de eischen dier neutraliteit ook tot het achterwege houden van elk oordeel over de verantwoordelijkheid voor het uitbreken van den krijg, over hetgeen tot dusver bij het voeren van dien krijg is geschied en nog geschie den zal Het schijnt dat die vraag in de kringen onzer regeering bevesti gend wordt beantwoord en als gevolg daarvan onthouden onze groote biaden zich met pijnlijke zorgvuldigheid van alles, wat als een partijkiezen zou kunnen worden aangemerkt. Men neemt alles op, wat van de eene of andere zijde wordt bericht en betoogd, doch hoedt zich een eigen oordeel uit te spreken. „Naar onze meening is deze hou ding niet de juiste. Wij hebben in een vorig nummer enkele mededeelingen gedaan over hetgeen in wetenschap pelijke kringen van één zijde wordt geschrevenwij hebben aangewezen met een enkel woord, hoe subjectief gekleurd de opvattingen zijn, die over en weer als de eenige juiste worden voorgedragen. Alle zin voor objectief oordeelen schijnt verdwenen. Dat ob jectief oordeel kan dus slechts worden gevonden bij hen, die niet aan den strijd deelnemen, niet door nationalen hartstocht gedreven, door haat en ver bittering geleid worden. En indien dat oordeel kan worden gevormd, is het ook wenschelijk dat het wordt uitge sproken. N „Wenschelijk, omdat alleen op die wijze mogelijkerwijze kan worden ver kregen, dat ook in de oorlogvoerende kringen eene onpartijdiger opvatting baan breekt aan den nationalen haat niet uitsluitend het woord wordt ge laten. De kans moge gering zijn, moet die daarom niet worden beproefd Is het wenschelijk dat men met ge kruiste armen rustig blijft gadeslaan wat ei1 gebeurt, niet tracht te doen wat reeds nu kan strekken tot voorberei ding van eene betere toekomst In een tijd als deze heeft de publieke opinie behoefte aan eerlijke en onpar tijdige voorlichting, in de neutrale staten zelf, in de oorlogvoerende lan den evenzeer. In de laatste zal zij, zoo die voorlichting haar al bereikt, er moeilijk vatbaar voor zijn. Kan dat eene reden zijn om niet te beproeven haar te geven En in de neutrale staten is die voorlichting daarom noo- dig, omdat zich anders bij de groote massa verkeerde voorstellingen vor men, die, onwillekeurig tot uiting ko mende, de neutraliteit meer kunnen schaden <Jan het uitspreken van een weloverwogen oordeel in bezadigden vorm. Van de eene en van de andere zijde worden telkens zware beschuldigingen voorgebracht over de wijze van oor logvoeren, over schending van het volkenrecht, over gepleegde wreedhe den, Er is niet een gezag aangewe zen, dat met eerlijkheid en onpartij digheid tracht de waarheid vast te stellen. Het gemis van eene interna tionale commissie, tot welke alle klach ten kunnen worden gericht en dat bevoegd moest zijn, zoo mogelijk, een onderzoek in te stellen en-een oordeel uit te spreken, zal sterk moeten wor den gevoeld. Ook daarom heeft de neutrale pers een wel zware, doch schoone taak te vervullen. Zij kan be proeven gegevens te verzamelen, die gegevens te schiften en op den grond slag daarvan een oordeel te geven, dat met voorzichtigheid gevormd cn uitgesproken, niet nalaten zal invloed te oefenen. Daarbij moet in het oog worden gehouden, dat, hoe neutraler staat en onderdanen trachtten te zijn, hoe minder ook de bijzondere perso nen zich laten leiden door onberede neerde sympathieën, hoe meer zij streven naar objectiviteit van onder zoek en oordeel, hoe meer waarde zal moeten worden toegekend aan hetgeen door hen wordt gezegd en geschreven. Doch om den wille van de neutraliteit elk oordeel terug te houden, gaat te ver. Waarheid en recht kunnen in djze bange tijden slechts eene schuilplaats vinden in de neutrale landenmen make die plaats niet zoo diep en ver borgen, dat van de schuilgegane mach ten alle invloed naar buiten verloren is. „Er is aan het niet uitspreken van een oordeel over handelingen en ge beurtenissen nog een groot gevaar verbonden. Waar afkeuring wordt te ruggehouden, wordt goedkeuring on dersteld. Een ernstig, wel overwogen protest zal aan de zijde waartegen het gericht is minder kwaad doen dan het stilzwijgen doet aan den anderen kant. Juist het streven naar onthouding van oordeel, uit vrees de neutraliteit te schenden, heeft reeds in enkele landen de gedachte gewekt, dat de sympathie te veel' aan ééne zijde ging en dus, hoezeer gelukkig onze neutraliteit niet in gevaar, wel onze onpartijdige hou ding in verdenking gebracht. „Eindelijk, na de geweldige worste ling moet toch weer vrede komen. Ook die vrede kan van uit de neutrale landen worden voorbereid. Of hier niet reeds nu een taak ligt voor de regee ringen van de neutrale staten, wagen wij niet te beoordeelen. Doéh de neu trale volken kunnen en moeten het mogelijke doen om reeds thans op den weg te wijzen, die naar den vrede voert. Toen de oorlog dreigde, hebben de volken gezwegen de diplomatie deed haar werkzij deed het slecht de krijg brak uit. Moet thans de oor log worden voortgezet tot het bitter einde, en aldus weer de kiem worden gelegd voor een nieuwen krijg Kan niet in de neutrale staten de openbare meening zoo worden voorbereid, dat zij hare stem doet hooren, zóó aan houdend en zóó krachtig, dat eindelijk naar haar worde geluisterd? Dwaze illusie misschien. Door te veel als illusie te beschouwen, heeft men de werkelijkheid laten worden tot wat zij thans is ruw, wreed, met alle men- schelijkheid spottend. „Het spreekt vanzelf, dat bij het moeielijke werk, hier meer aangeduid dan beschreven, eene groote gematigd heid, niet alleen in den vorm, behoort te worden in acht genomen. Het „sau- vitor in modo" spreekt vanzelfhet „fortiter in re" behoeft daarnaast niet te gelden. Niet om het uitspreken van sympathiën of antipathiën is het te doenhoe minder zich die doen gel den, hoe beter. Het gaat hier om een werk van waarheid en gerechtigheid, om een werk des vredes. Wie zichzelf niet tot eerlijk, onpartijdig oordeelen in staat acht, hij blijve zwijgen. Doch wie oprechtelijk de waarheid zoekt en tracht, voor zoover hij meent haar ge vonden te hebben, haar aan anderen te verkondigen, naar zijne eerlijke over tuiging, hij schendt niet de plichten der neutraliteit. Integendeel, hij ver vult een taak, die slechts door de neu tralen kan worden waargenomen." O De franc-tireurs - oorlog. Een Berlijnseh koopman, die als soldaat in het veld "is, schrijft aan het „Berliner Tageblat" „In een Belgisch dorp werden wij bij het doormarcheeren met blijd schap ontvangen ons werd water en koffie gegeven, en wij konden sigaren en sigaretten koopen. 's Na middags moest onze afdeeling terug trekken, om in het dorp te worden ingekwartierd. Ongeveer twee uur van die plaats was een groot gevecht, waarin een Duitsche divisie streed tegen drie Fransche legerkorpsen. De Frani-chen hadden op die plaats ongeveer veer tien dagen lang schietoefeningen ge houden, en de afstanden zorgvuldig gemeten en aangegeven zoodat de zaak voor ons in den beginne niet heel goed ging. Doch toen wij ver sterking hadden ontvangen van een ander korps, vluchtten de Franschen Waarschijnlijk hadden de dorps bewoners van onzen aanvankelijken tegenslag kennis gekregen, want toen wij weer in het dorp kwamen, werden wij aan een uitgang door Fransche infanterie aangevallen, en aan de andere zijde reed Fransche cavalerie rond. Wij waren niet heel sterk, een gedeelte eener telefoonafdeeling, on geveer 130 man infanterie, aitdlerie van de munitie-colonne, en de gene rale staf. Plotseling hoorden de in woners, dat op ons geschoten werd als op een gegeven signaal werd nu van alle kanten in het dorp op ons geschoten, uit ramen en deuren, zelfs uit de kerk De tranc-tireurs schoten zoo slecht uit hunne oude geweren en pistolen, dat slechts twee officieren en ongeveer 20 man ge wond werden. Wij verjoegen nu de Fransche troepen, en maakten ook eenige ge vangenen. Een afdeeling doorzocht de huizeu, en toen zagen wij, dat mannen, vrouwen en kinderen met den band van het Roode Kruis om op ons geschoten hadden." o— De economische oorlog. Het bureau-N orden meldt De „Ministerial-Direktor" Freund schrijft in een artikel, getiteld „Wehe dir England", in de „Voss. Ztg.u „Engeland schaadt zijn le vensbelangen, doordat het zijn besten afnemer, Duitschland, met alle recht vaardige en onrechtvaardige midde len economisch wil ten onder bren gen. Duitschland was tot nu toe de grootste afnemer van EngeEch laken en Engelsche kolen. Niets is een voudiger dan in de toekomst zelf die stoffen te maken Na dezen oorlog, dat kan Enge land begrijpen, zal geen Duitsche patriot meer Engelsche stoffen koo pen en Engelsche kolen zullen buiten de Duitpche grenzen blijven. Wanneer Engeland hiertegen Duitsche beetwortelsuiker en Duitsche teerverfstoffen boycotten wil, zal het zelf daaronder veel meer lijden dan Wij Het zal, zooals onlangs Arthur von Gwinner heeft, verklaard, daar mede goedkoope stoffen voor zijn belangrijkste nijverheid verliezen. Wat in het bijzonder onze beet wortels betreft, wij zullen ze in veel grooter male dan te voren voor onze steeds belangrijker wordende veeteelt gebruiken. Ik kan verzekeren, .dat invloedrijke kringen in Duitschland denken over een machtige organisatie mét het doel de Duitsche markt te sluiten voor Engelsche waren. Zoo biedt Engeland ons het beeld van den dwaas, die de hen slacht die hem gouden eieren legt. Wee u Engeland. —o Gevoelens in den slag. Een Hongaarsch officier, die bij LubHn mee gevochten heeft, vertelt in de „Deutsche Montagszeitung" „Men gevoelt in den slag niets. Wie de dingen tot zijn bewustzijn laat door dringen, is verloren. De oogen zien, de ooren hooren, maar dat zijn slechts waarnemingen der zintuigen, die zich tot een beoordeeling ontwikkelen moe ten, maar tot gevoelens mag het niet komen. Dit is geen synisme, maar slechts de afwezigheid van elk gevoel. Mtjn kapitein, een beste, brave man, van wien ik sedert jaren veel houd, brengt zijn compagnie in de tirailleur linie en wordt vlak voor mij plotseling door drie kogels in den buik getroffen. Ik zie, dat hij omvalt, voel daarbij niets en marcheer verder. Men slaat den vijand neer, niet echter alsof men de minste wrok tegen hem had. De avond voor ons eerste gevecht, zaten wij, officieren, bij elkaar. Niemand van ons had ooit een mensch gedood. Ik zei nog: „als ik morgen een Russisch officier tegen kom, zal mijn eerste gevoel zijn, hem vriend schappelijk te begroeten." De anderen waren het- met mij eens. Den volgenden dag heb ik eenige vijanden neergelegd. Mijn Slowaken, de kalmste menschen van de wereld, maar voortreffelijke soldaten schoten eveneens niet uit woede, maar omdat men schoot. Men vecht omdat men er nu eenmaal voor staat en omdat men niet anders kan. Want het is ontzettend aan het vijan delijk vuur blootgesteld te zijn en niets daar tegen te kunnen doen. Eigenlijk niet zoo zeer ontzettend als wel de- primeerend. De werkeloosheid in den slag doodt. Want alleen zij doet angst opkomen. ....Als men ook in bijzonder levens gevaar verkeert, voelt men niets an ders dan de zekerheid, snel en vast beraden te moeten handelen. Den 26e des avonds hadden wij Tarnowa inge nomen en vervolgden de Russen tot aan het riviertje de Por achter het dorp. De vijand waadde door een moeras, vluchtte op het drooge. Wij hen na, tot aan .de borst in het moeras, schietend, wadend, proestende. Plot seling laait het achter ons op. Het dorp is in brand gestoken. Als in het licht van een reflector zijn wij aan den vijandelijken kogelregen van den anderen oever blootgesteld! Toen moes ten wij in het hevigste vuur terug. Niet uit angst, maar omdat het niet anders ging. Het gevoel van de nabij heid van den dood kwam eerst veel later bij mij op. Men voelt dus in den slag na de lange marschen in de lange schietoefe ningen, in het vijandelijk vuur niets.

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1914 | | pagina 5