w?
Flick's
Cacao
No. 262.
Zaterdag 12 September 1914.
5e Jaargang.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT JSXsICEM ZATERDA&.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
Stichter: IJ. A. van Dajlsum.
Bierkaaistraat A 28 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
ER IS
de allerbeste.
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Aboimement per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voorden inhoud
van het Yrije Woord en voor dien van Advertenfciën.
ADMINISTRATIE:
BKLKKEKU:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f 0.25.
Het Bijden
der onschuldigen.
O
Wij hebben in een vorig nummer
aangetoond, dat de soldaat niet ten
oorlog trekt wegens vaderlandsliefde,
niet uit protest wegens schennis van
volkerenrecht, niet uit haat tegen den
bewoner van het andere land, niet ub
verlangen maar roem, maar omdat hij
moet.
En hij moet dit, omdat de wet hem
er toe verplicht, de wet echter in onzen
tijd van parlementairen regeeringsvorm
vastgesteld door en in naam van het
volk, dus door hem zeiven.
De soldaat trekt dus ten oorlog om
dat hij moet, en hij moet, omdat hij
wil blijkens de door hem zeiven vast
gestelde wet.
Uit dit feit kunnen en moeten wor
den gemaakt zeer vele gevolgtrekkin
gen en hieronder ook deze, dat in
oorlogstijd er feitelijk, voor wat betreft
het feit van oorlogvoeren, geen on-
schuldigen zijn de koning, de regee
ring en de volksvertegenwoordiging
vertegenwoordigen volgens de grond
wet de uitvoerende en de wetgevende
macht en hierdoor het geheele volk in
zijn wil en in zijn doen.
Iets anders wordt het voor wat be
treft de wijze van oorlogvoeren. Oor
logvoeren op zich zelf is reeds bar-
baarsch genoeg, het is een poging
tot vernietiging van de door de wet
aangewezen strijdende krachten van
het land en door het doen opdrogen
van zijn middelen van bestaan voor
zooverre deze van invloed kunnen zijn
op de macht tot strijden. Het is wegens
dit laatste, dat er wordt bepaald wat
oorlogscontrabande is.
Wordt nu de oorlog gevoerd op deze
wijze, dat is dan de „wettige" wijze,
dan ontstaan daardoor reeds nadeel
en verdriet voor het gehtele volk
weduwen en weezen door het sneuve
len van strijders, vernielen van staats
eigendommen, gebrek of duurte van
levensmiddelen, werkeloosheid.
Maar al dit nadeel en verdriet is
toch niet het lijden van onschuldigen,
vermits staatsrechtelijk allen „schuldig"
zijn.
Anders wordt het, als de oorlog
wordt gevoerd op onwettige wijze,
b.v.door het dooden van niet-strij-
denden, het onteeren van vrouwen en
meisjes, het verbranden van huizen en
van voorraden, het vernielen van huis
raad. Wie lijdt op deze wijze lijdt als
onschuldige.
Wat nu is het geval
Naar de schepping Gods is de
mensch geschapen met een sociale
natuur, en bestaat een volk in zijn ge
heel genomen, uit goeden en uit kwa
den, en, naar de gedachte dezer zelfde
schepping, hebben, zoowel op stoffe
lijk maatschappelijk gebied als op het
gebied der genade, het goede doen van
den een een neutraiiseerenden invloed
op het kwade doeri van den ander, en
omgekeerd, namentlijk, in de verhou
ding van het geheel jegens de maat
schappij en jegens den Schepper.
Naar deze gedachte wordt ook in
den oorlog, als deze mocht zijn een
straf door het volk verdiend wegens
het overhangen naar het kwaad van
de balans van goed en slecht, door
het lijden der onschuldigen, door de
werken van barmhartigheid en van
zelfverloochening en van zelferkenning,
deze straf voor het geheele volk ge
neutraliseerd, en met gevolg, dat dit
lijden der onschuldigen voor het ge
heele volk voordeelig is.
Wat we hier zeggen, is natuurlijk
slechts de gedachte van den man, die I
weegt naar recht des levens lief en
leed, die hier overziet het geheel in
het licht van de menschheid in haar
geheel, dus de man, die zich stelt op
het standpunt van den wijsgeer.
Moet men, zich stellende op het
standpunt van den wijsgeer, zeggen,
dat het lijden der onschuldigen voor
deelig is voor het geheel, dit veran
dert niets aan het feit, dat men heeft
een innig medelijden met dit lijden,
ja, door dat standpunt, wordt dit me
delijden meer waar, meer innig, het
wordt een vereeren en schept een wil
tot het mededragen in het leed van
anderen.
Moge het vele onschuldige lijden,
dat met name in België wordt gele
den, spoedig leiden tot het einde van
den oorlogstoestand, en aan het Bel
gische volk door een spoedige toekomst
van zedelijke grootheid en van ver
meerdering van volkswelvaart vergoe
den het leed, dat in zoo ruime mate
over België is neergekomen.
Wat is aanvallen
—O
Men gaat op een landweg, te voet,
per rijwiel of per ander voertuig. Daar
liggen in hinderlaag personen met voor
doel ons te schaden in goed of in on
zen persoon.
Wij hebben dit bemerkt en, alvorens
de personen in hinderlaag gelegenheid
kregen om ons te schaden waren wij
hen voor, en vielen hen aan, waardoor
zij kwamen in een nadeelige positie.
Wie is de aanvaller: de persoon in
hinderlaag, of de persoon die hem is
voorgekomen
Naar den vorm de laatste, in waar
heid de eerste.
Een politieman is op surveillance
in het jachtveld en betrapt een stroo-
per. De politieman ziet in de houding
van den strooper, dat deze op hem
wil gaan schieten. De politieman is
echter den strooper voor en schiet op
hem. Wie is de aanvallerde politie
man die in de vervulling van zijn
plicht een moordaanslag tegen hem
voorkomt door te voren den strooper
onschadelijk te maken, of de strooper
betrapt op een overtreding? Naar den
vorm is de politieman de aanvaller,
omdat deze het eerst is begonnen te
schieten, in waarheid echter de stroo
per.
Een winkelier doet goede zaken.
Een concurrent is afgunstig en tracht
de winkelzaak te ondermijnen door
oneerlijke concurrentie. De eerste win
kelier is hem voor door maatregelen,
waardoor zijn zaak goed; blijft en de
oneerlijke concurrent valt in den kuil
dien hij groef voor den eerlijken win
kelier. Wie is hier de aanvallerde
eerste winkelier of zijn oneerlijken
concurrent Naar den vorm de eerste,
in waarheid de laatste.
Er is samenspanning iemand te ver
nietigen in zijn eer en zijn bestaan,
maar deze weet de zaken te leiden
zoodanig, dat de samenspanners val
len in den kuil dien zij groeven voor
den ander. Is deze laatste de aanval
ler Het antwoord is neen, hij is de
verdediger.
Zoo gaat het ook in de verhouding
tusschen Staten.
Als het eene land weet, dat een an
der land bezig is door het bewerken
van de publieke opinie en door ge
heime genootschappen zijn levensbe-
staan te ondermijnen en, meenende
dat de tijd van hardhandig ingrijpen
gekomen is om de vruchten te plukken
van dat bewerken en van het werken
der geheime genootschappen, zich hier
toe gaat wapenen, maar het land, te
gen wien dit is gericht het andere
vóór is, is dan dit laatste land de aan
valler Zeer zeker niet, al verklaart
dit land ook het eerst den oorlog en
begint het eerst de vijandelijkheden.
De vraag van wie is aanvaller en
van wie is verdediger kan niet worden
beantwoord door de vraag, wie het
eerst de vijandelijkheden heeft begon
nen maar door de vraag, wie door
zijn jarenlange campagne heeft noodig
gemaakt dat op een zekeren dag de
een of andere partij uit zelfbehoud
gedwongen is geworden naar de wa
penen te grijpen. En om deze vraag
te beantwoorden moet men soms meer
dere jaren teruggaan, moet men weten
de leidende gedachte die overheerscht
de internationale politiek van het een
of ander land.
Wij voor ons hebben getracht deze
leidende gedachte te vinden in de in
ternationale politiek, die heeft geleid
tot den tegenwoordigen oorlog, en in
deze leidende gedachte hebben wij
beoordeeld de waarde van de onschuld-
verklaringen der regeeringen. En in
dit licht der leidende gedachte hebben
wij verkregen voor indrukken deze
twee
1. De afgunst van Engeland tegen
de vlucht tot wereldhandel en wereld
industrie van Duitschland. Deze'af-
gunst verplichtte Engeland om altijd
meester te blijven van de zee ten ein
de op een gegeven oogenblik den
Duitschen wereldhandel te kunnen ver
nietigen dooi oorlogsmiddelen. Maar
dit verplichtte Duitschland om gereed
te zijn op tegenweer.
2. D^ politiek van Rusland om
meester te zijn op den Balkan met als
eindpunt Constantinopel. Tot dit doel
haar geintrigeer in de Balkanstaten
tegen Oostenrijk. Dit geintrigeer ver
plichtte Oostenrijk om steeds gereed
te zijn voor verrassingen.
Het is in deze twee leidende ge
dachten dat Engeland en Rusland el
kander hebben gevonden, de andere
landen, zelfs Frankrijk, worden slechts
gebruikt, terwijl zij uiterlijk de eer
mogen hebben van te zijn de leider.
SJit de Pers
O
Oorlog en Recht.
Het is hier niet de plaats ook maar
oppervlakkig den invloed na te gaan,
dien de oorlog heeft op het in vrede
vigeerend recht. Tegen deze quaestie,
zelfs beperkt tot het civiel recht, is
nauwelijks een .boekdeel opgewassen.
Maar reeds een enkele blik in beider
verhouding in deze dagen plotse
ling van scherpe economische en po
litieke actualiteit vestigt de aan
dacht op merkwaardige punten.
De oorlog grijpt op velerlei wijze
het recht aan. „En temps de guerre le
caraeière sacré propre en droit de la
propriété fait place jusqu'a un certain
point a une violabilité", zegt prof. v.
Eysinga ergens.
Buit maken wordt rechtcontracten
op zij gezethet procesrecht gaat
zelfs niet ongedeerd uitdaden geoor
loofd in vredestijd worden delicten.
In menige richting is in de laatste
jaren gearbeid om deze verkrachtingen
te verzachten of op te heffen. Het gees
telijk beraad in de vredige atmosfeer
van de conferentiezaal of van het vre
descongres ging gepaard met eene
andere gemoedsgesteldheid, als waarin
wij nu plotseling geraakt zijn.
Als dr. Sieveking uit Hamburg op
het Congres van Internationaal recht
te Madrid het tot zekere hoogte op
neemt voor het begrip, dat niet slecnts
de staten als zoodanig met elkaar in
oorlog moeten zijn, maar ook de in
dividuen der belligerente naties, omdat
de oorlog zich richten moet ook op
den handel en verkeer en op alles wat
het economisch vermogen van den vij
and onderhoudt, en als dan mr. Loder
dit beginsel, dat de bevolking der
oorlogvoerende mogendheden eikaars
persoonlijke vijanden zouden zijn, krach
tig veroordeelt en aanwijst dat alle
voorstellen van dr. Sieveking door een
„fil rouge" verbonden wordendan
valt aan de humane gedachte van on
zen landgenoot groote internationale
bijval ten deel.
Maar wij leven thans mee de sid
dering van een wereldslachting nabij
ons worden menschenlevens, voor
wier welvaren het bijkans onmogelijke
is gedaan, bij troepen verminking en
vernietiging te gemoet gejaagd wij
hooren van gevallen reeds dat de oor
log zich aan gemeene barbaarschheid
te buiten gaat.
En het treft ons nauwelijks, dat de
oorlog, die als een storm huishoudt
en het hoogste goed, dat nooit kan
worden herwonnen, neersabelt, begrip
pen van recht meesleurt.
Als onschuldige vaartuigen op mij
nen in de lucht mogen vliegen, of in
het nachtelijk uur vreedzame burgers
door bommen uit luchtschepen mogen
worden aan stukken geschoten, is het
dan tijd om zich te verbazen en te
klagen, dat rechtsverhoudingen uit
hunne voegen geraken
Maar er is toch het besef, dat ook
de onmenschelijke oorlog niet bande
loos kan zijn, dat als de ontwikkeling
der feiten er eenmaal toe leidt, dat de
volken elkaar te lijf gaan, dit behoort
te geschieden, zoo niet met ridderlijk
heid, dan toch binnen de perken van
een taak die zonder uitspatting en naar
regelen volvoerd wordt en die spaart
wat noodeloos zou worden verdelgd.
Maar er is en blijft toch de idee,
dat hoe grooter het conflict in het le
ven is, des te hooger is de waarde
van de orde en de rechtvaardigheid,
die zich daarbij laten gelden.
Een gelijk conflict als tusschen den
inhumanen oorlog en de humane wijze
van hem te voeren bestaat er bij rechts-
quaesties in oorlogstijd. Ook hier be
staat een gelijksoortige moeilijkheid het
evenwicht te bewaren tusschen doel
treffende vernietiging en beperking tot
het noodzakelijke.
Het oude Engelsche recht, krachtens
hetwelk alle contracten aangegaan
tusschen Engelsche burgers en burgers
van een staat met Engeland in oorlog
onwettig zijn krachtens hetwelk con
tracten aangegaan voor den oorlog
gedurende den oorlog buiten werking
worden gesteld om enkele scherpe
gevolgen te noemen dit recht tel
kens hevig veroordeeld, steekt telkens
het hoofd op ook op het vasteland van
Europa, in zooverre als de grondslag
telkens verdediging vindt.
Caprlvi betoogde in den Rijksdag
in 1892, dat de moderne oorlog on
mogelijk zich kon beperken tot ver
nietiging van den militairen weerstand,
maar zich ook moest richten op den
economischen, met name den handel,
Het Engelsche rechtsbeginselTra
ding with the enemy is prohibited and
all contracts, which involve such tra
ding are dissolved", zoo niet in al zijn
consequenties vindt aanhang in veler
lei kringen om zijn indirect militair
effect.
Toch werd ook van Britsche zijde
erkend, dat zulk een beginsel te ver
kan gaan en zonder de geschiedenis
te volgen, het resultaat van de Haag-
sche Vredesconferentie van 1907 was
wel een volkomen prijs geven van de
oude Engelsche maximen. Immers er
werd bepaald„It is forbobben to
declare abolished, suspended or inad
missible the right of the subjects of
the hostile parly te institute legal pro
ceedings". De vijand kan dus „persona
in judicio standi" zijn ook voor den
Engelschen rechter.
Deze bepaling met andere is door
Engeland geratificeerd. Evenwel er
brak strijd uit over hare beteekenis.
Door'haar plaats onder de conventie
voor de gebruiken van den landoorlog,
zou zij slechts de beperkte of vrijwel
waardelooze beteekenis hebben van een
instructie alleen aan de „officers com
manding in the field".
Geleerde personen zijn hierover los
geraakt, totdat prof. Oppenheim uit
Cambridge in 1911 een open brief
richtte aan Sir Edward Grey, waarop
deze uitvoerig antwoordde, hierop
neerkomend, dat het betreffende arti-
ke1 '23h inderdaad het Engelsche recht
niet aantastte.
De quaestie was hiermede terugge
zakt in de oude phase.
Het behoeft nauwelijks betoogd welk