De Volksvil
BIJVOEGSEL
van
van 1 Augustus 1914.
5 Feuilleton.
Een passen kwestie te
Zaandam.
o—
Het Algemeen Handelsblad van Am
sterdam schrijft in zijn Ochtendblad
van 24 Juli.
DE STAKING TE ZAANDAM.
Duitsche werkwilligen op last
van burgemeester Ter Laan
over de grens geleid.
(Van onzen bijzoideren verslaggever.)
Een gebeurtenis, die zeker wel een
unicum mag heeten in de geschiedenis
van de stakingen in Nederland, heeft
zich dezer dagen te Zaandam afgspeeld.
Daar zijn, op last van den burgemees
ter, den heer K. ter Laan, een
veertigtal Duitsche werkwilligen, ge
komen om te werken, in het houtbe
drijf, over de grens geleid, aangezien
hunne papieren niet in orde waren.
De Duitschers waren geleverd door
een firma te Blankenese bij Hamburg
in opdracht van den Bond van Werk
gevers in het Houtbedrijf. Zij zouden
bij een tweetal firma's aan den arbeid
gaan.
Hieronder volgt een uitvoerig relaas
van het gebeurde.
De aankomst.
De Hamburgsche trein, die des na
middags om 5 uur 2 het Centraal Sta
tion binnenstoomt, bracht de 44 Duit
sche werkwilligen mede, die de pa-
troonsvereeniging te Zaandam besteld
had.
De noodige veiligheidsmaatregelen
waren genomen in den vorm van po
litieposten op de perrons. Alles
ging echter rustig, en de Duitschers,
met hun uniforme bagage, en zoo uit-
eenloopende menschentypen, waren
weldra veilig in den extra-wagon ge
borgen, die aan den trein van Zaan
dam gehaakt was. Mr. Van Zuylen,
de rechtskundige adviseur van de pa-
troonsvereeniging te Zaandam, bege
leidde hen naar de plaats hunner be
stemming.
Er was in Zaandam wel iets van
uitgelekt, dat er Duitschers zouden
komen. Maar van algemeene bekend
heid scheen het toch niet te zijn. Te
gen het uur van aankomst van den
trein uit Amsterdam, 5 u. 39, stonden
op het stationsplein een groot aantal
nieuwsgierigen, wellicht ook aange
lokt door het groote politievertoon.
Een twaalftal agenten hield onder lei
ding van den commissaris en den in
specteur, de menigte, onder wie zich
weinig stakers bevonden, op een af
stand. (Later vernamen wij, dat de
stakers, niet zonder opzet, in een ver
gadering in „Ons Huis" werden bij
eengehouden.)
Tegen het uur van aankomst zag
men op het stationsplein burgemeester
Ter Laan, terwijl daar verder aan
wezig waren de wethouders Duys,
(Slot). o—
Ook dezen eisch mag men echter
niet uit een nationale tegenstelling
verklaren. De eisch ziet op protectie,
hij is slechts tijdelijk gesteldhet
zwaartepunt zal zoolang op het natio
nale gelegd worden, totdat het gelukt
is, den joodschen landarbeider de mo
gelijkheid te geven, te concurreeren
met den Arabischen. Thans eischt het
nationale belang, dat alle plaatsen
voor hem openstaan, opdat uit den
joodschen immigrant de joodsche boer
kan ontstaan. Na dezen overgangstijd
zal voor den joodschen zoowel als
voor den Arabischen arbeider dat werk
te vinden zijn, waarvoor elk het best
geschikt zal blijken te zijn.
Zoo, elk zijn eigen banen volgend,
beiden sterk wordend met den opbloei
van het land, zullen Joden en Arabie
ren kumen samenwerken tot de in
wendige versterking van Palestina,
naast en aan elkaar zullen zij zich
ontwikkelen tot vrije, levenskrachtige
volkeren, elk met zijn eigen beschaving
en eigen idealen, beiden met een groote
toekomst.
D o n i a en Kamphuys, bij wie
zich later wethouder Van der Laan
voegde.
Met een kleine vertraging kwam de
trein uit Amsterdam binnen. En van
buiten af zag men, hoe de Duitschers
bijeengebracht werden in de wachtka
mer derde klasse.
Men bleef wachten en wachten, doch
de Duitschers verschenen niet. Wel
zag men leden van den Werkgevers-
bond met den adviseur mr. Van Zuy
len het station ingaan en weder ver
laten. En intusschen groeide buiten de
menigte steeds aan. Daar komt wet
houder Duys naar buiten. Hij maakt
een gerustellend gebaar tegen een paar
partijgenooten, die aan zijn lippen
hangen, en keert weer in het station
terug.
Wat was er daarbinnen intusschen
voorgevallen
In het station.
Gedurende al dezen tijd werd er in
de gang naar de wachtkamer derde
klasse druk gepolemiseerd. Burgemees
ter T e r L a a n en de wethouders Duys,
Donia en Kamphuys, later ook wet
houder Van der Laan, waren met sta
tionchef, politie-autoriteiten en den
begeleider der Duitschers in druk
overleg over de papieren der Duitsche
werklieden. Het ging daarbij warm toe.
Zoo voegde de heer Duys den rechis-
kundigen adviseur van de patroonsver-
eeniging op diens vraag wat hij
onder een pas verstond toe
„Een pas dat zou ik maar eens
aan mijnheer Elias vragen!"
Op een gegeven moment ontstond
er een tumult onder de menigte bui
ten, en even later werd in den kring
der stadsbestuurderen een der Duit
schers gevoerd, die zijn revolver ge
toond had.
Pas op, hij kan wel geladen zijn 1
riep wethouder Duys.
Maar dit bleek niet geval te zijn
geen patronen werden op den man
bevonden, en het wapen verdween in
den achterzak van een der Zaandam-
sche politie-agenten.
De leider der werkwilligen verklaar
de met grooten nadruk, dat hij met
de voorhanden papieren, o.a. van de
Hamburgsche politie, reeds overal ge
weest was. Te Rotterdam, en nog on
langs te Tiel.
Maar de burgemeester hield vol, dat
de papieren niet in orde waren en dat
de Duitschers niet konden worden
toegelaten.
De reden der niet-toelating.
Wij hebben burgemeester Ter
Laan gevraagd, op welken grond de
Duitschers niet werden toegelaten, waar
zij toch, volgens hun beweren, vol
doende papieren hadden in den vorm
van bewijzen van te zijn ingeschreven
bij de politie of van te hebben vol
daan aan hun militairen dienstplicht.
Burgemeester Ter Laan verwees ons
naar art. 1, 2e lid, van het vestigings
verdrag tusschen Nederland en Duitsch-
land gesloten.
Dit verdrag is op 17 December 1904
ie 's-Gravenhage tusschen Nederland
en het Duitsche Rijk gesloten.
Artikel 1 luidt aldus
„De onderdanen van elke der beide
contracteerende pa.tijen hebben het
recht zich binnen het gebied der an
dere partij te vestigen of bij voortdu
ring of tijdelijk aldaar te verblijven,
indien en zoolang zij de daar geldende
wetten en verordeningen naleven.
Om op dit recht aanspraak te kun
nen maken, moeten zij voorzien zijn
van geldige paspoorten of andere be
wijsstukken, voldoende om hunne
identiteit en nationaliteit te staven
de beide partijen zullen bij uitwisse
ling van nota's overeenkomen, welke
papieren, behalve de paspoorten, als
voldoende bewijsstukken zullen worden
aangemerkt".
Bij onderlinge overeenkomst van 29
October 1906, gewijzigd en bekend
gemaakt bij besluit van 3 April 1911
(Staatsblad no. 104) is bepaald
1. Als bewijsstukken in den zin
van artikel 1, lid 2, van het vestings
verdrag, zullen behalve de paspoor
ten beschouwd worden
de door de bevoegde Duitsche auto
riteiten afgegeven Heimatscheine, voor
zoover zij binnen de laatste vijfjaren
afgegeven of voor vernieuwing afge-
teekend zijn en de handteekening van
den houder dragen."
Slechts twee der Duitschers (de een
bleek eigenlijk een Deen van geboorte
te zijn, de andere kwam uit Beieren)
hadden een paspoort of Heimatschein.
Dezen zouden dus kunnen blijven.
Mr. Van Zuylen protesteerde tegen
deze toepassing van het vestigingsver
drag, doch het baatte niet. Wethouder
Duys haalde de noodige papieren van
het Stadhuis, o. a. een formulier waarbij
de burgemeester van Zaandam ge
lastte, dat de Duitschers onder poli-
tiegeleide over de grens zouden wor
den geleid.
De heer Duys raadpleegde een
spoorboekje en constateerde, dat de
Duitschers nog denzelfden avond via
Enschedé over de grens konden geleid
worden. Enschedé is een der plaatsen,
waar volgens de bijlage van het vesti
gingsverdrag de overneming van uit
te leiden personen zal geschieden. De
grenscommiosaris daar ter plaats1 werd
telegraphisch van een en ander op de
hoogte gesteld.
Wethouder Duys trad, toen aldus
was besloten, opnieuw naar buiten om
de verzamelde menigte vóór het sta
tionsplein toe te spreken. Onder hoe
ra's deelde hij mede, dat de Duit
schers weer naar huis gingen en dat
de overheid streng onpartijdig was
opgetreden, met handhaving van de
wet. Hij verzocht verder de menigte
om het der politie niet lastig te maken,
doch rustig naar huis te gaan. (H e r-
n ieuwd gejuich.)
Onder de Duitschers.
Inmiddels waren de Duitschers nog
steeds onder politie-toezicht in de
derde-klas-wachtkamer. Niemand werd
daar toegelaten, en om nieuwsgierigen
te weren, was de verkoop van perron
kaartjes stopgezet. Een enkele reis
derde klasse Hamburg bleek evenwel
wonderwel als perronkaartje geschikt
te zijn. Zn o kwamen we dan ook in
de derde-klasse-wachtkamer terecht, j
Daar stonden de Duitschers te mid-
den van hun pakken bagage, alle ge
wikkeld in dekens van uniform model.
Het was wel een heterogeen gezelschap,
dat we hier bijeen vonden. De Duit
schers, sommigen ais heeren, anderen
ais werklieden gekleed, van zeer ver
schillenden leeftijd en uiterlijk, waren
zeer verbitterd. Ze klaagden hun nood
aan enkele werkgevers, die zich tus
schen hen bewogen, of aan de Zaan-
damsche politie-agenten, die hen be
waakten.
Es ist haarstraubend zeide een
der Duitschers tot ons. „Ueberall habe
ich gearbeifet, in Belgien, in Frank-
reich, aber nie sind wir von der Po
lizei ausgewiesen worden wie hier."
„Die ganze Geschichte ist Poli
tik," zeide wijsgeerig een andere. „Der
Bürgermeister ist rot, durch und durch 1"
Intusschen had de bedoelde burge
meester zich met den commissaris van
politie op een bank aan een tafeltje in de
wachtkamer gezet, om op een lijst de
Duitschers hun namen op te teekenen.
Het scheen dat de heer Ter Laan ver
moedde, dat de namen niet juist waren
opgegeven, althans, zich tot de Duit
schers richtend, zeide hij
Wenn ihre Namen falsch sind,
wird die deutsche Polizei das wohl
bemerken.
Een gemor steeg uit het gezelschap
op en eenigen hunner, onder wie hun
geleider, een korte stevige kerel, na
men zelfs een dreigende houding tegen
Zaandam's burgemeester aan, zoodat
de aanwezige politie-agenten het noo-
dig vonden wat naderbij te komen.
Maar onvervaard klom burgemeester
Ter Laan op de bank, waarop hij ge
zeten had. En toen volgde er een toe
spraak, zooals er wel zelden een door
een Nederlandsch burgervader zal ge
houden zijn.
Afkeurend gemompel onder de
Duitschers. Hun leider protesteert
luide.
Halten Sie das Maulvoegt de
burgemeester hem toe, wederom onder
afkeurend gemor.
Wenn ihre Papiere nicht in Ord-
nung sind, zoo gaat de burgemees
ter voort können Sie hier nicht
kommen. Aber wenn ihre Papiere in
Ordnung sind, sind wir Hollander die
besten Leute der Welt
Schamper gemompel.
Dann sind Sie uns wilkomm.n
und können Sie frei in die Sladt gehen,
besluit burgemeester Ter Laan.
Wethouder Duys is intusschen in
debat geraakt met een paar der Duit
schers.
Sie sind Seine Majestat der
Streikbrecherhooren wij hem tot een
hunner zeggen.
Wenn Sie das in Deutsc'niand
gesagt batten, wtirden Sie acht Monate
bekommen haben, is het antwoord dat
hij krijgt.
Was soil man dan sagen vraagt
de heer Duys.
Het vertrek.
De trein van 8.7 is intusschen voor
gekomen. Het sein tot vertrek wordt
gegeven. De Duitschers pakken hun
bagage bijeen en verlaten steeds mop
perend de wachtkamer. Burgemeester
en wethouders doen hun uitgeleide tot
aan den trein. De Duitschers stappen
in en met hen eenige Zaandamsche
politiebeambten, onder bevel van den
inspecteur, die hen tot Enschede zul
len vergezellen. Ook het tweetal Duit
schers, dat blijven mocht, omdat de
papieren in orde waren, verkoos lie
ver mee terug te gaan.
Dan stoomt, met ongeveer tien mi
nuten vertraging, de trein weg. De
menigte voor het station is blijven
staan en heft een luid „hoeraaan
als de trein met de Duitschers weg
rijdt.
In Amsterdam geeft de doortocht
der Duitschers nog aanleiding tot een
relletje. De twee Duitschers, wier pa
pieren in orde waren, bleven hier
achter. De anderen wilden dit voorbeeld
volgen. De politie kwam eraan te pas
en dreef de menschen met de blanke
sabel in den trein.
Wij vernamen, dat de Duitschers,
dan voorzien van de noodige papieren,
binnen eenige dagen weer zouden te
rugkomen. Voor het bureau, dat hen
leverde, is het geval een schadepost
in dien zin, dat het zich verplicht had
tot levering der werkkrachten aan de
fabrieken.
Het schrijven van den Bond van
werkgevers in het houtbedrijf aan de
stakers dat gericht was aan den heer
J. Decker, den gemachtigde van de
commissie uit de burgerij, luidt in zijn
geheel ais volgt
„Weledele heer! Wij ontvingen een
schrijven namens het stakingscomité
geteekend, door J. Schenk en J. Melk,
gedateerd 20 Juli j.L, waarin ons wordt
verzocht te willen onderhandelen met
een commissie van afgevaardigden uit
den Centralen Bond van Transport
en Havenarbeiders en uit de Zaansche
federatie van arbeiders in het houtbe
drijf. Wij hebben de eer u beleefd te
verzoeken aan deze organisaties over
te brengen ons antwoord dat wij be
reid zijn te onderhandelen met een
commissie als bedoeld wordt in dit
schrijven. Wij leggen hier nog nadruk
kelijk vast, dat de voorwaarden waarop
de arbeid weer kan worden hervat,
reeds aan de stakers bekend zijn. Wij
stellen er prijs op eventueel van te vo
ren even van u te vernemen de namen
der personen, die deze besprekingen
met ons zullen houden. Na ontvangst
dezer opgave zullen wij u ten spoe-
d gste nader dag en uur der samen
komst melden.
En in zijn Avondblad van 24 Juli
de volgende commentair
%aansclie gastvrijheid.
Men moge weinig of geen sym
pathie hebben met de werklieden,
die er een beroep van maken tijdens
een staking als werkwilligen op te
treden ieder zal gevoelen dat zij
geen enkele handeling verrichten in
strijd met wet en orde, en dat zij op
dezelfde behandeling door en bescher
ming van de overheid aanspraak
hebben als andere buitenlanders.
De Duitsche werkwilligen, die
gisteren, op kwajongensachtige wijze
gehoond door een enkel lid van het
Zaandamsche gemeentebestuur, over
de grens van ons land zijn gezet,
zijn op exceptioneel onheuscbe wijze
behandeld. Op een wijze, die in ons
land, al kwamen er ook personen,
die door de magistraten als politiek
te werken, weduwen en weezen. Het
overige wordt gegeven tot opleiding
in een vak, tot inrichting eener werk
plaats en aankoop van gereedschap
pen vaak tot ondersteuning van hand
werkslieden, wier bedrijf niet genoeg
oplevertter leen zonder rente,
aan Joden uit Nederland en Duitsch-
land.
Voor alle Joden, zonderonderscheid
van herkomst, werden eenige scholen
opgericht, terwijl het groote Schaare-
Zedek-hospitaal in Jeruzalem een toe
lage van ruim 70.000 trancs geniet.
Verder voeding der noodlijdende
schoolkinderen, brooduitdeeling, in
richting van volksbaden, verschaffing
van eenige geneeskundige hulp en
geneesmiddelen.
Hoewel uit dit alles, en vooral uit
de systematische werkwijze, wel een
vooruitgang ten goede blijkt, is de'toe-
stand toch een diep bedroevende, zóó
treurig, dat zelfs de minimum-uitkee-
ring, noodig voor een menscheiijk be
staan, door deze giften niet bereikt kan
worden en- er .onder de bedeelden een
ontzettende armoede blijft heerschèn.
En werkelijk beteekenisvolle hervor
mingen durft men er niet invoeren.
Chaloeka reform zou een sociale ca
tastrophe met zich meebrengen. Pa
lestina kan zonder Chaloeka niet leven."
Werkelijk, een plotseling ophouden
Oud en nieuw Jeruzalem.
Terwijl op het land een nieuw Jo
dendom de herleving van het oude
volk voorbereidt, terwijl de oude taal
krachtig opleeft bij den arbeid, biedt
het Jodendom in Jeruzalem nog steeds
het treurig schouwspel der in daden-
looze treurnis den ondergang van het
Joodsche rijk beweenende Joden. Wan
neer men komt uit het arbeidzame,
opbouwende leven der kolonies, krijgt
men van Jeruzalem den indruk, alsof
men terugkeerde in een duister, lang
reeds vergeten verleden, toen nog geen
wek-roep door de landen der verstrooi
ing gegaan was. De stad is oud en
vervallen, geen zon in de duffe over
welfde steegjes in plaats van geurend
graan de vochtige kelderwalm en graf-
lucht van catacombende bevolking
arm en vervuild, vervallen tot bedee
ling en bedelarij. Tusschen de bouw
werken, teekenen van een groot ver
leden, sleept eer» ondergaand geslacht,
willoos en zonder toekomstdroom, zijn
leven voortin een troosteloos heden,
afgezonderd van de wereld en vol haat
tegen 't nieuwe dat arbeid eischt,
vindt het bevrediging in het somber
dragen van ziekte en ontbering. En zoo,
mijmerend over het verleden van Je
ruzalem, nemen ze de giften, waarmee
ze hun nutteloos leven rekken. Geen
woorden kunnen de bittere smart weer
geven, welke bij dezen aanblik den
Jood bevangt, voor wien de grootheid
van zijn volk in zijn toekomst ligt. Een
bitterheid, des te grooter, omdat hier
slecht-ingelichte geloovigen met milde
hand geven, terwijl het noodige, om
het nieuwe leven te scheppen met
oneindig moeite moet worden bijeen
gebracht.
Vijf en zestig duizend Joden leven
in Jeruzalem daar alleen van de
bedeeling der Chaloeka, hun door de
vromen der gansche wereld toegezon
den. Vijf millioen francs worden jaar
lijks onder deze bevolking verdeeld
en toch, mensch-waardig leven er
slechts zeer weinigen, door de ver
keerde wijze, waarop het geld verdeeld
wordt. Hieromtrent verschafte mij rab
bijn Horowicz, de door de in Amster
dam gevestigde Hollandsch-Duitsche
Chaloeka in Jeruzalem aangestelde lei
der, in een onderhoud zeer belangrijke
gegevens, waaraan ik het volgende
ontleen. Onder Chaloeka verstaat men
de uitdeeling der g'ften uit één of an
der land aan de uit dat land afkomstige,
in Palestina levende Joden. Deze ver
deeling geschiedt, of per hoofd een
zeker bedrag, of per hoofd eener fa
milie en in verhouding tot het aantal
kinderen. Een onderscheid naar het
vermogen, of een grens waarboven
aan de meer bezittenden niet wordt
uitgekeerd, bestaat er niet.
Zoodat een rijke Jood met veel kin
deren meer krijgt dan een arm, oud
paartje zonder kinderen. Weliswaar
kunnen rijken weigeren Chaloeka aan
te nemen, maar dit komt zelden voor.
Als een andere groote misstand bij de
meeste Chaloeka-uitdeelingen (over de
Hollandsch-Duitsche, welke georgani
seerd werd, later) noemde rabbijn Ho
rowicz mij de ontzettende willekeur en
de onmogelijkheid verbeteringen aan
te brengen, of een goede controle te
verkrijgen, daar de hoofdzetels dier
Chaloeko's in Jeruzalem zelf zijn en
de besturen dus duchtig mede-oogsten.
Door al deze misstanden wordt er b.v.
in de Russische Chaloeka, welke de
meeste armlastigen en de minste in
komsten heeft, een onbeschrijfelijke
armoede geleden. Hoe laag deze uit-
keeringen zijn, bewijst wel de Hon-
gaarsche Chaloeka, welke als verreweg
de rijkste geldt en aan een groote fa
milie tot een maximum van 2000 francs
uitkeert. Ook hier worden echter, rijk
en arm gelijkelijk bedeeld.
De Hollandsch-Duitsche Chaloeka
geeft, volgens Horowicz, slechts een
klein bedrag aan directe Chaloeka,
kleinere giften in geld. Alleen j
waarachtige schriftgeleerden (ter be
oordeeling van den heer Horowicz)
worden ondersteundverder ouden i
van dagen, welke buiten staat zijn om I