Mengelwerk.
belegd worden en de rente moeten er
bij gevoegd worden tot het jaar 2254.
Daarna heeft het stadsbestuur de vrije
beschikking over de rente van het op
deze wijze aangroeide kapitaal. Zijn
de berekeningen juist, dan beschikt de
stad Weida tegen dien tijd over een
kapitaal van 15 millioen gulden. Een
ideaalland voor zuchtende belastingbe-
betalers.
o—
Ilartaandoening bij het baden.
Een bekend feit is het, dat reeds
talrijke jonge, krachtige zwemmers door
een onDekende oorzaak tijdens het
baden plotseling dood bleven. In de
meeste gevallen spreekt men dan van
hartaandoeningen door overspanning
en verhitting. Ook de volle maag geldt
als oorzaakmen neemt dan aan, dat
de doode onder water zijnde, gebraakt
heeft. AI deze verklaringen voldoen
echter niet, wanneer men bedenkt, dat
de zwemmers in den regel jonge,
krachtige menschen zijn, meestal zeer
geoefend, bij wie een hartkwaal zeer
onwaarschijnlijk is. Ook bleek bij de
meeste lijkschouwingen, dat aan het
hart niets haperde.
Een en ander maakt de nieuwe
theorie van Dr. A. Güttich te Frank
fort bijzonder interressant. Dr. Güt
tich vestigt de aandacht op de voor
hof van het inwendige oor; storingen
hiervan kunnen de oorzaak zijn van
duizeligheid, onwillekeurig trillen van
het oog en braaklust. Dergelijke ver
schijnselen komen voor bij bepaalde
menschen, en vooral bij hen, wier
trommelvlies intact is, wanneer men
hun water in het oor spuit. Het plot
selinge doodblijven in het water is nu
te verklaren door dergelijke prikke
lingen van de voorhof. Er zijn een
massa menschen, die van hun jeugd
af een oude scheur in het trommel
vlies hebben, zonder dat zij er iets
van bespeuren. Bij een mislukten duik-
sprong kan ook hel trommelvlies
scheuren. Het koude water dringt dan
door de uitwendige gehoorgang in de
trommelholte en prikkelt van hier uit
de voorhof. Het gevolg hiervan is, dat
men zich niet juist meer weet te ori-
ënteeren, want zooals men weet, is de
voorhof het statisch zinsorgaan tenge
volge van de prikkeling der maagze
nuwen langs zenuwen vanuit de her
sens, wordt dan de braaklust opge
wekt. Daarbij is een volle maag na
tuurlijk beter dan een leege.
Dr. Güttich geeft thans den raad,
alle menschen met trommelvliesdefec
ten te waarschuwen laten zij vooral
geen al te waaghalzige sprongen on
dernemen of in koud water onder
duiken. Een goed voorbehoedmiddel
is een propje watten, waarmee men het
water den toegang tot het inwendige
oor belet.
o—
Hel landhuis van Rubens.
Het beroemde landgoed, Steen bij
Vilvoorde (België), eens het tehuis van
Rubens en de mooie Helene Fourment,
is door den Belgischen senator de
Becker-Remy aangekocht. Het huis is
nog in denzelfden toestand, als toen
de groote Vlaamsche schilder het be
woonde. Er staat nog de oude mas
sieve tafel, waar Rubens gewoonlijk
aan werkte. Ook is er nog een exem
plaar van het gedrukte stuk, waarin
de verkoop van hét landgoed, dat Ru
bens in 1635 kocht, vermeldt staat.
Het landgoed zal wel onveranderd
blijven, daar de senator een groot
kunstvriend is.
De goede dokter was bijna niet in
staat ernstig te blijven. Hij tikte den
oom op de borst en zeide
„Voor dit geval behoeven wij geen
bloedzuigers en puistenzalf aan te wen
den en a's er weer eens iemand bij u
ziek mocht worden, Iaat mij dan da
delijk halen. „Gij, wendde hij zich tot
Robert, „gij maakt nu, dat ge in bed
komt, om u te verwarmen en gij, Trien,
zorg er voor, dat de jonge heer een
krachtig ontbijt krijgt."
Van koude rillend trok Robert zich
in zijne kamer terug. Bij het heengaan
riep hij echter nog met woede in het
hart
„Oom, dat vergeef ik u nooit
Nadat Robert zijne krachten door een
stevig ontbijt weer op een normale
hoogte had teruggebracht, zou hij het
liefst dadelijk de terugreis aanvaard
hebben en alle beminnelijkheid en de
dringendste smeekbeden alsmede
de goede wijn van den ouden oom
waren noodig, om hem tot blijven te
bewegen.
Eindelijk droeg zijn goedmoedig ka
rakter de zegepraal weg en het einde
dezer gebeurtenis was zijne algeheele
verzoening met oom Specht.
Oom Specht heeft evenwel na dier. tijd
de geneeskunde van Dr. Grube nooit
meer geraadpleegd.
De oude Babyloniers als bierbronsers.
De Babyloniers hebben niet alleen
als juristen en bouwkundigen uitge
munt, ook als... bierbrouwers hebben
zij naam gemaakt. Dit feit werd on
langs door den Orientalist Friedrich
Hronzy aan de Weensche Academie
medegedeeld. Hij publiceert o. a. een
bierrecept, dat op een leemtafeltje van
2800 voor Christus gegrift is. Er
wordt daarin nauwkeurig opgeteld hoe
veel bestanddeelen mout er noodig zijn
om goed bier te brouwen. Van de
Babyloniers hebben de bewoners van
Klein-Azië reeds 2000 jaar v. Christus
geleerd de kunst om het edele gerste
nat te brouwen.
o—
Tankwood.
Weet gij, lezer, wat tankwood is
Tankwood is thans te Parijs de nieuw
ste vorm, waarin het bijgeloof zijn
heil zoekt. Wie maar goed in „tank
wood" gelooft, die zal bewaard wor
den voor alle ontmoetingen met Mr.
Pech en die zal voortdurend het lieve
gezichtje van Mej. Fortuna voor zich
zien.
Tankwood is het geloof in de won
derkracht van hout (wood). Het bij
geloof is van Britschen oorsprong,
vandaar zijn naam. Om steeds een
stukje geluk aanbrengend hout bij zich
te kunnen hebben, heeft een vernuftig
zakenman z. g. tankwood-kevers uit
gevonden. De beestjes hebben een
houten romp en gouden of zilveren
vleugeltjes. Een goede reclame in den
vorm van eenige persberichten, en een
paar bezoeken aan de toonaangevende
Parijsche salons en... heel Parijs was
overtuigd tankwoodiaan. Des koop-
mans zaken' waren gemaakt.
—o
Een ethische brniloft.
Men schrijft aan het S o e r. N s w b I.
uit Ponorogo
Hier tei stede heeft in de inl. we
reld een bruiloft plaats gehad, die
nogal van zich heeft doen spreken.
De goeroe-wedono huwelijkte zijn
9e kind, een dochter, uit aan een
jongmensch van Modjokerto.
De bruidegom kwam tegen den
avond, begeleid door tal van jonge
Javanen, allen in witte Europeesche
kleeding, de meesten zonder hoofd
doek, ten huize van de bruid, waar
ze verwelkomd werden door tal van
gasten en door de Ponorogosche
ronsebons ook de gamelang deed
zich hooren.
De regent was er niet, overigens
was de elite onzer stad presenttal
van onderwijzers, vele hoofdambtena
ren, wedono's en patih's, waren ver
der van heinde en ver saamgestroomd.
Kort daarop begon de tajoehan
twee Solosche bajadères waren be
schikbaar. De bruidegom danste voor
daarna kreeg ieder zijn beurt, om den
slendeng te voeren.
Intusschen werd de jeneverflesch
duchtig aangesproken. Om twaalf uur
's nachts was het een groote dronke-
mansboel. Op een paar na, den patih
van Ponorogo, de ass.-wedeno, de
collecteur en nog enkele anderen,
waren allen stomdronken. De wedono
van Poeloong, uit een bergdistrict, met
veel bosch, wilde aan die zuippartij
niet meedoen, maar werd er toe ge
dwongen, zoodat deze ambtenaar ten
slotte een allerdroevigst figuur sloeg.
Een zijner collega's riep hem toe„Je
ziet er uit als een aap; je standplaats
is immers waar zooveel apen zijn
Op dit gezegde vloog de wedong op,
en wilde den patih, die het gezegd
had, te lijf. Voor hij evenwel iemand
kon aanvallen, kreeg hij een schop,
die hem op den grond wierpzijn
vrouw voorkwam, dat hij nog meer
mishandeld werdze nam haar dron
ken echtgenoot mee, en liet hem door
oppassers, ten aanschouwe van hon
derden montonners, naar een pondok
brengen. De collecteur was zoo voor
zichtig, den man eerst-zijn kris af te
nemen.
Later op den avond werd op dit
feest een sooit tango gedanst door een
gepensionneerd ambtenaar van Patjian
met een tandakmeid.
Voor de bevolking ging van deze
ethische fuif der Kamoen Moeda on
getwijfeld groote opvoedende kracht
uit
Hoe Elsje
in den hemel kwam.
-o—
Alles was nu voorbij. Elsje was ge
storven en de doodsengel zette haar
zacht voor de hemelpoort neer.
„Je moet hier voorloopig maar blij
ven", zeide de engel, „straks zal Pe
trus wel open doen. Ik moet weer te
rug naar de aardeer moeten vandaag
nog heel wat menschenzielen naar den
hemel gedragen worden."
En weg was hij. Elsje keek hem na
zoolang zij nog maar eene schaduw
van zijne zwart gerande wieken zien
kon, daarna pinkte zij een paar tranen
weg en keek toen nieuwsgierig om zich
heen. Boven, beneden en rondom haar
niets dan hemelsaether en wolken
zij verwonderde zich er over, hoe
die haar zoo veilig konden dragen,
en vóór haar de gouden hemelpoort.
Door het sleutelgat stroomde een won
derbare glans.
Elsje liep er heen en wilde juist
op hare teenen gaan staan om er door
te kijken, toen de deur openging en
Petrus voor haar stond.
„Wat wil jij hier vroeg hij niet
onvriendelijk.
„In den hemel komen", antwoordde
zij terstond weer moedig, want zij
twijfelde geen oogenblik, of zij had
het volste recht daarop.
„Dat gaat niet kind".
„Waarom niet
„Denk eens na, of je één enkele
goede daad in je leven hebt ver
richt
Toen Elsje nog op aarde leefde was
zij nooit eene bijzonder groote vrien
din van nadenken geweestthans
echter deed zij al haar best. Doch hoe
zij haar gedachten ook inspande, er
wilde haar niets goeds invallen.
„Nu, zie je welHoe kan ik je dan
in den hemel laten, waar slechts de
goeden Gods aangezicht aanschou
wen Wat heb je dan eigenlijk op
aarde uitgevoerd
„Ach, goede Petrus ik heb alleen
maar geleefd, maar u weet niet, hoe
heerlijk dat leven was!"
Petrus schudde ontevreden het hoofd
en greep naar den deurknop. Doch
Elsje hield hem bij zijn kleed terug
en smeekte „Wees toch niet dadelijk
zoo streng, lieve Petrus 1 Ik heb ten
minste niets gedaan, dat slecht was,
tnaar u, u hebt vroeger Malchus wel
een oor afgehouwen en uw Heiland
verloochend, en toch bent u in den
hemel gekomen."
Petrus was nu op het punt om wer
kelijk boos te worden. Maar hij dacht
even na en zei „Hoor eens kind, de
oude geschiedenissen gaan in elk ge
val jou niet aan, en mijn Heiland
heeft ze mij vergeven. Hij wil jou
misschien óók nog wel vergiffenis
schenken. En om je nu te Ieeren, hoe
erg het is den kostbaren tijd te ver
beuzelen, is mij opgedragen je te zeg
gen, dat je in den hemel zult worden
toegelaten, zoodra je iemand vindt,
die je, al is het maar één uur van
zijn leven, wil afstaan. Ga nu terug
naar de aarde en zoek of je zoo
iemand kunt vinden."
„Is het anders niet I" riep Elsje. Ze
spreidde haar vleugels uit en binnen
een oogenblik was ze op aarde terug.
Ze streek neer naast het ledikant
van haar be^te vriendin.
Deze wreef zich de slaperige oogen
en vroeg
„Wat is dat Ben jij het, Elsje,?
En gisterenavond hoorde ik op het
Casinobal (het was er overigens vrij
vervelend, je hebt niets gemist) dat
je dood was."
„Dat ben ik ook, en ik ben maar
even uit den hemel neergedaald om
je een vriendschapsdienst te verzoe
ken."
„Nu, en wat kan ik, arm bakvisch-
je, voor je doen
„Je bent niet arm, integendeel, b.v.
je hebt veel... tijd."
„Ja, daar heb je gelijk in", lachte
hare vriendin.
„Nu, zie je weldan zal het ook
geen groote opofferingen voor je zijn,
om mij een uur van je levenlust te
sghenken."
De vriendin deed hare oogen wijd
open van verbazing.
„Je bent niet wel bij het hoofd.
Elsje zeicje zij. „Juist omdat mijn
tijd zoo voorbij vliegt, was ik wel
dwaas, als ik hem vrijwillig weg
gooide. Ik weet immers niet, wanneer
mijn leven zal eindigenHoe zou ik
het dan, al is het ook maar een uur,
willen verkorten Neen kind, dan
moet je naar anderen gaan, b.v. die
oud zijn en ziek en voor wie de tijd
dus niet zooveel waarde heeft".
„Een uurtje maar om onzer oude
vriendschapswillevleide Elsje.
„Geen enkele minuut!" antwoorde
de vriendin wrevelig.
Bedroefd trok Elsje met haar eerste
teleurstelling naar een nauw straatje
in de voorstad. Haar blik viel op een
half gesloten venster, waarachter, zoo
a's zij wist, een oude geleerde huisde.
„Hahdacht zij, „bij l.em wil ik
mijn geluk eens beproeven. Die oude
man verstaat toch de kur.st niet om
van zijn leven te genieten wat zal 't
op een uur meer of minder aanko
men, dat hij achter zijn boeken ver
slijt
En daar zat ze reeds voor den ge
leerde op een reusachtigen folient,
zonder zelve recht te weten, hoe zij
zoo gemakkelijk binnengekomen was.
De oude man schoof zijn bril op
het voorhoofd en vroeg langzaam
„Wie zijt gij en van waar komt gij,
klein wezen
„Ik ben een gestorvene en kom uit
den hemel om u te vragen, of u mij
niet één uur van uw leven zoudt wil
len schenken. Aan den Iangeren of
korteren duur kan u toch immers niet
veel gelegen zijn."
„Gij spreekt onlogisch, evenals alle
vrouwelijke wezens," doceerde de ge
leerde kalm. „Vooreerst komen de
dooden niet weer terug en bij gevolg
hebt u geen recht om hier zitten, ergo
zijt gij in het geheel niet. En aan
genomen nog, dat u werkelijk bestaat
dan dwaalt u toch ten zeerste door
te meenen, dat het leen geene waarde
voor mij zou hebben. Dat wil zeggen,
voor mij zelf is er mij niet veel aan
gelegen, maar het hoort mij niet toe,
maar wel aan mijn geliefde weten
schap, in wier dienst ik het sedert
vijftig jaar gesteld heb. Maar wat
kunt gij, schimmen, ook beseffen van
de heilige vreugde, die het hart van
een geleerde vervult, wanneer het hem
gelukt is die de natuur omgeeft. Juist
dit uur zou bestemd kunnen zijn om
mij oplossing te geven van een kost
baar natuurgeheim, dat ik naspeur!
Stoor mij niet langer'en ga heen!"
Elsje vloog kwaad heen. Het meest
ontstemd was zij nog over de cate
gorische wijze, waarop die boeken
wurm haar het bestaan wilde be
twisten.
Zij beproefde het nu eerst bij zie
ken, armen en ongelukkigen, doch ook
dezen waren zuinig op hun leven en
namen het haar erg kwalijk dat zij hun
het laatste wilde ontnemen, wat zij
bezaten. Hierdoor werd zij geheel en
al moedeloos en besloot een welva
render wijk der stad op te zoeken.
Door het geopende venster van een
aardig huisje klonk haar een heldere,
lachende vrouwenstem tegen, afgewis
seld door gejuich van kinderen. Dat
beviel haar en weldra stond zij naast
een vroolijk huismoedertje, dat, aan
haar werktafeltje gezeten het oog hield
op een troepje kinderen. Vriendelijk
schoof zij wat op zij en verzocht Elsje
naast haar plaats te nemen.
Hier kwam Elsje voor de eerste
maal een weinig aarzelende met haar
verzoek voor den dag en eindigde uit
zichzelve reeds met de woorden
„Maar ik zie het al, het zal hier ook
niet gaan
Er blonk een traan in de oogen van
de jonge vrouw, toen zij antwoordde
„Het spijt mij zoo, dat ik je niet hel
pen kan. Ja, als de kinderen er niet
waren 1 Maar hoe zou ik hét tegen
over die kleine wildzangen kunnen
verantwoorden wanneer ik ze vrijwil
lig ook één uur aan hun lot over
liet En toch kan ik mij zoo begrij
pen, hoe het je te moede is, kind
voor de hemelpoort te staan en niet
binnen te mogen komen daar waar je
moeder is. Want leefde zij nog dan
zou je bij haar zeker niet tevergeefs
hebben aangeklopt."
„Mijn moeder?" Elsje voelde hoe
het haar warm werd om het hart,
niettegenstaande de professor haar
zeker ook wel het recht betwist zou
hebben, om zoo iets te bezitten.
„Ik wil je wel een goeden raad ge
ven," begon de vriendelijke vrouw
weer. „Tegenover ons woont een jong
mensch, die zonder pedant te zijn,
zóó verstandig met zijn tijd omspringt,
dat hij voor jou, arm kind, zeker wel
een uurtje zal kunnen missen, te meer
daar hij alleen op de wereld is en er
sedert eenigen tijd erg treurig uitziet."
Elsje lachte droevig. „Neen, naar
hem durf ik niet gaan Toen ik nog
leefde heb ik dien goeden jongen eens
erg veel verdriet gedaan... Neen, ik
dank u wel voor uw vriendelijkheid,
maar..." en voort was zij al weer.
Een oogenblik later keek zij door
een venster in een stil, vriendelijk
vertrekje. Eene oude vrouw met een
vriendelijk gezicht zat in een ouder-
wetschen armstoel te breien. Eene kat
lag aan bare voeten te spinnen, en
voor het venster wiegden bloemen,
door een zuchtje bewogen, in den
zonneschijn heen en weer en ver
spreidden hunne geuren door het ge-
heele kamertje. Elsje nam plaats naast
de oude vrouw en keek haar smee-
kend aan.
„Wat scheelt er aan, kind?" vroeg
de oude vrouw.
Zij vertelde haar alles, wat haar
overkomen was en zeide ten slotte
„Ik kwam met de bedoeling om u een
uur van uw leven af te smeeken, doch
nu mag ik dat niet meer doen. Wie^
als u vrede en warmte om zich heen
verspreidt, zal er niet licht toe over
gaan om dal werk ook maar voor
één uur te laten varen."
„Je vergist je, kind," lacht de oude
vrouw. „Mijn leven is wel kostbaar
geweest, omdat het uit zorgen en ar
beid bestond, waarbij de liefde mij
n»et ontbrak. Maar nu ben ik moede
en verlang naar rust. En daar aller,
die mij dierbaar waren, mij zijn voor
gegaan, kost het mij geen moeite mijn
leven met een uur te verkorten. Daar
door zijn wij beiden geholpen. Jij
komt eerder bij je moeder en ik bij
mijne kinderen Neem dus een levens
uur van mij, en groet Petrus van eene
oude vrouw, die zich verheugt hem
weldra te zullen zien."
Met een uitroep van dankbaarheid
kuste Elsje de vermagerde handen der
goed oude vrouw en zweefde naar
buiten. Maar wat was dat Hoorde
zij daar geene klaagtonen? Elsje be
dacht zich niet lang, maar trad bin
nen en zag eene jonge moeder, die
angstig over het wiegjé van haar kind
gebogen stond.
Het kindje lag doodsbleek met ge
sloten oogjes in het kussen en deed
nu en dan slechts een zacht gekreun
hooren.
„Mijn lieveling, mijn schat, sterf
toch nietZie toch je moeder eens
aanEn de handen vouwende, bad
zij„O God geef toch mijn kind nog
een uur uitstel maar een enkel uurtje
tot de dokter komt, die het redden
kan, als zijne krachten maar zoolang
gespaard blijven
Die ellende kon Elsje niet langer
aanzien. „Hier, ik schenk u dat uur
lemens", fluisterdè zij de bedroefde
vrouw toe en legde hare vederlichte
hand op 't van koorts gloeiende kin
derkopje. En ziedaar. God nam het
offer aanDe kleine werd rustiger, de
oogjes stonden helderder en de teere
handjes plukten niet meer zoo angstig
aan het dek.
De overgelukkige moeder wilde haar
dank onder woorden brengen, doch
Elsje legde den vinger op de lippen
en sprak„Laat uw kindje nu gaan
slapen." Toen zweefde zij de deur uit
en naar den hemel toe.
Nu mocht er van komen wat wilde.
Zij had ten minste een oogenblik lang
zulk een reine, zalige vreugde ge
smaakt, als nooit te voren in haar
jonge aardsche leven. Verdrietig en
toch volkomen tevreden zette zij zich
op den drempel van de poort des he
mels neer. Zij wist wel dat zij er nu
nooit zou binnen komen, doch zij was
hier ten minste dichter bij haar moe
dertje, wier heerlijke stem zij in het
koor der engelen, die den Eeuwige
prijzen, meende te hooren. Zij vlijde
zich dicht tegen de deur aan, als ware
deze haar moeder, naar wie zij in
hare verlatenheid zoo onuitsprekelijk
verlangde.
Daar ging de deur zachtjes open en
Petrus keek haar aan, echter niet meer
zoo streng als des morgens en zijn
vragend„zoo kind ben je daar
weer klonk mild en vertrouwenwek
kend.
„Ja, Petrus. Het uur heb ik met moeite
gekregen. Maar ik bezit het niet meer.
Ik heb het eene moeder gegeven voor
haar ziek kind."
„Dacht je dan niet aan je zelf, klein
dwaas kind
„Jawel, Petrus, maar ik kon niet
anders. En ik geloof dat als het weer
noodig was, ik het weer zou doen,
hoe zwaar de gedachte aan de een
zaamheid hier mij ook valt. Toe, ver
geef het mij maar en laat mij hier maar
zitten. Ik ben zoo moe en hier hoor
ik ten minste tusschenbeide de stem
van mijn moeder".
Maar Petrus boog zich over haar
heen en lachte haar vriendelijk toe.
„Kom kind," zeide hij. „Kom bin
nen, je hebt genoeg geboet. Die ééne
goede daad opent je den hemel."
De hemelpoort opende zich wijd en
een gouden luchtstroom kwam Elsje
tegemoet, die er jubelend hare armen
naar uitstrekte zij in heilige vervoering
en deed hare oogen wijd open...
Maar zij zag geen van beiden ook
het strenge gezicht van den goeden
Petrus niet. Zij lag in haar kamertje
in haar zachte bedje terwijl de gou
den morgenzon hare oogen kuste. Zij
kon zich in het eerst niet goed be
grijpen of zij nu dood was of niet.
Maar toen zij een echte gezonde, hei
lige levensvreugd in haar hart voelde,
stortte zij een dankgebed uit voor het
jonge leven, dat haar nog geschonken
was en ook voor den droom, die er
haar de waarde beter van had Ieeren
kennen, dan al hare ervaringen tot
dusverre hadden gedaan.
(N. v. d. D.)