flick's
Cacao
No. 251.
Zaterdag 27 Juni 1914.
5e Jaargang.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
RichtingVoor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
w?
Stichter: H. van Dalsum.
Bierkaaistraat A 28 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
Farizeïsme.
ER IS
de allerbeste.
BE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonnement per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIE(r 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voorden inhoud
van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATIE:
DRUKKER IJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f 0.25.
In het Evangelie van Matheus,
Hoofdstuk 23 vinden wij wat ten tijde
van Christus, Farizeeërs waren. De
zelfde farizeeërs vinden wij tegenwoor
dig nog in elke kerk, in elk geloof,
en vooral daar waar de kerk staats
kerk is, zooals de Anglikaansche
kerk in Engeland en de Russische
Katholieke kerk.
Ik heb daar juist een boek uitgele
zen „De Dweper" van Hall Caine
een boek welke door elkeen moest
gelezen worden. Een jonge man van
edele afkomst, neef van den Engelsche
premier doet afstand van zijn titels en
zijn groot vermogen en wordt geeste
lijke, maar aangezien hij durfde spre
ken en doen, volgens de Schrift, werd
hij vervolgd tot den dood toe. Ik heb
dezen geestelijke zeer bewonderd, maar
ik ben ook tot de gevolgtrekking ge
komen dat al zijn vijanden (en dat
waren alle Anglikaansche geestelijken
uit geheel Engeland) farizeeërs waren.
Het is waar, het is niet gemakke
lijk om de wereld te verzaken met al
zijn schijnheiligheid en bedrog, maar
in dat geval is het beter om kool te
planten dan geestelijke te worden,
want een beroep dat voornamelijk lot
de zinnen spreekt, op de aandoenin
gen werkt, nijd en ijdelheid en kwaad
spreken opwekt, dat bedrog en valsch-
heid kweekt, van leugens en brood
roof bestaat, en nooit opwekt tot zelf
verloochening, is en blijft een zondig
beroep.
Zeker een geestelijke is een edel
wezen, het is een verheven ambt, als
hij zijn plicht doet, maar als het een
farizeeër is, dan is het een krokodil,
vergeef mij de uitdrukking.
Het kan trouwens ook niet anders,
een priester wordt tegenwoordig door
hen die op de vleeschpotten van Egypte
of op kerkelijke tronen zitten gedwon
gen om farizeeër te zijn, en zoo hij zich
tegen deze tronen durft verzetten, „we
reldlijke", of „modernist" genoemd.
Ik kan onmogelijk gelooven dat men-
schen die bij elkander komen om wijn
te drinken, en fijne gebakjes verorbe
ren, Gods werk goed kunnen doen,
en noem deze allen farizeeërs, er zijn
nog genoeg arme schapen onder hun
kudde die het meer noodig heb
ben. Wij zien genoeg hoe goede gees
telijken nog dagelijks vervolgd worden,
zooals priester Daens en Fonteyne, en
meer anderen, gezwegen van hen die
noodgedwongen het priesterkleed
moesten afleggen. Ook in andere ker
ken hebben wij gezien dat predikanten
die de noodlijdende menschheid te hulp
kwamen hun matten moesten oprollen.
Men vindt echter ook vele bijgeloo-
vigen, ware dwepers, die aan elke le
gende geloof hechten, z.g. domme
menschen die door liefde tot God en
vrees voor den duivel de liefde tot
den naaste onderdrukt en elk mensche-
lijk gevoel gesmoord hebben.
Ook onder de niet geestelijken zijn
echte farizeeërs. Zoo heb ik eens een
deugdzaam meisje toegang zien wei
geren, tot een inrichting voor meisjes
die hun zondig en schandig leven
vaarwel wilden.zeggen, omdat ze nog
zoover niet gekomen was. Het tehuis
was niet toegangkelijk voor haar die
dakloos was, alvorens ze eerst gezon
digd had. Noemt u dat nu maar geen
farizeisme.
Onder de groote wereldiingen wor
den ze niet weinig gevonden, zie hen
daar eens gaan op straat, de groote
trom voorop, hij geeft aalmoezen in
den naam van God, maar de wereld
moet het kunnen zien, anders heeft
hij er niets aan. Zulke farizeeërs ver
geten dat zij slechts van God geleend
hebben om liefdadigheid te doen.
Ten slotte ziet men dan nog zoo een
farizeeër met een lintje geuren, want
de groote trom, (het reclame-instru
ment der moderne muziek) heeft de
aandacht getrokken, maar hij komt
toch ook ten slotte evengoed als een
ander in zijn planken huisje terecht.
Deze zedeleer?die de hooggeplaat
ste wereldiingen vergiftigt, bederft
ook de geestelijken die voor deze hee-
ren zeer verdraagzaam zijn.
Goed beschouwd zal er voor de
gouden poort nogal veel gekibbeld
worden door hen die daar aanspraak
op meenen te mogen maken, maar
wiens loon reeds geheel weg is.
Om geestelijke te zijn moet men over
alle goede gaven beschikken, moet men
doen zooals Christus deed, moet men
armoede lijden voor anderen. Hoeveel
zouden er hun ambt niet neerleggen
als hun salaris niet uitbetaald werd.
Men hoort wel eens prediken „Zorg
niet voor den dag van morgen, want
God zorgt voor ons, Hij zal U aan
niets laten ontbreken," maar zij die
zoo prediken weten wel dat hun pro
visiekast goed voorzien is, en op het
eind der maand hun traktement kunnen
opstrijken.
Ja, de taak van Gods herder is
zwaar, maar zij staat hoog boven alles
verheven. Zij staat boven de macht
van het geld, want als hij werkelijk
Gods herder is dan heeft hij dat niet
noodig, dan zal God voor hen zorgen
zooals ze zelf durven prediken.
Christus of Zijn Apostelen werden
niet door den staat onderhouden, maar
zij zijn toch nooit van honger of ge
brek omgekomen.
God zond het manna in de woestijn,
Hij spijzigde Elia op wonderdadige
wijze, enz., maar tegenwoordig schiet
het geloof tekort. Het Christendom
slaapt wanneer de patrijzenjacht ge
opend is.
Er zijn te veel afgoden n.l. goud en
zilver, maar geen Godsvertrouwen.
Door Godsvertrouwen kunnen wij
alles bekomen, dit zien wij wel aan
van Dalsum. Geen farizeeër heeft hem
met broodroof kunnen dwingen. God
gaf hem juist genoeg omdat hij daar
op vertrouwde.
Misschien zal de lezer wel denken,
„Wat stelt die zich wel van een gees
telijke voor." Zeker moet de staat de
geestelijken ondersteunen anders zou
men den staat beschuldigen dat hij
niet Christelijk is, maar dat het kan,
zooals ik bedoel, leeren ons wel de
zendelingen in den archipel, in Afrika,
of bij de Eskimos.
Ik heb eens een R. K. priester een
kerk zien bouwen op Gods vertrou
wen, eiken dag ontving hij juist ge
noeg om alles te voldoen, het gouver
nement verleende niets en toch kwam
de kerk er.
Waarom zou dat tegenwoordig niet
meer kunnen. Ja, als wij niet op God
vertrouwen, alleen op ons salaris re
kenen, dan kunnen wij het geheele
Christelijk geloof wel over boord
werpen.
Jezus zeide„De vogels hebben
nesten en de vossen hebben holen,
maar de zoon des menschen heeft niets
om zijn hoofd op neer te leggen. De
farizeeërs echter leefden in een vorste
lijke woning.
In 2 Tim: 1—5 lezen wij:
„En weet dit, dat in de laatste da
gen ontstaan zullen zware tijden. Want
de menschen zullen zijn liefhebbers
van zich zeiven, geldgierig, laatdun
kend, hoovaardig, lasteraars, den
ouderen ongehoorzaam, ondankbaar,
onheilig, zonder natuurlijke liefde, on
verzoenlijk, achterklappers, onmatig,
wreed, zonder liefde tot de goeden.
Verraders, roekeloos, opgeblazen, meer
liefhebbers der wellusten dan liefheb
bers Godshebbende een gedaante
van godzaligheid, maar die de kracht
derzelfden verloochend hebben."
Een kerk, die zulke zonden als Pau-
lus hier opnoemt, als hare leden duldt
zonder hen tot verantwoording te roe
pen en tucht over hen uit te oefenen,
kan niet in het licht staan, dat Gods
ware kerk op aarde omgeeft.
Er zijn in deze kerken echter nog
trouwe zielen, die den toestand zeer
betreuren, en jammeren over al deze
gruwelen, maar deze worden het leven
onmogelijk gemaakt, ze worden de
kerk uitgesmeten, en in hun ambt ge-
broodrooft, dat is de moderne Inquisite.
Maar ook tot dezen komt de roepstem
Gods, „Gaat uit van haar, mijn volk",
omdat gij aan hare zonden geen ge
meenschap hebt, en omdat gij van hare
plagen niet ontvangt". Openb 18—4.
Vanwaar komt al dat verval van
godsdienst. Het is farezeïsme. De rij
ken en zij die groote invloed hebben
blijven verschoond van rechtvaardige
tucht, onze geestelijken geven hen alles
toe, ze zijn bang voor deze heeren.
Het Christendom is tegenwoordig iets
dat voordeel aanbrengt. Door de er
kenning van de eischen des Christen-
doms hebben ex-presidenten en staats
lieden hun loopbaan schitterender zoe
ken te maken. Verbeeld U dat het een
geestelijke in zijn hoofd kwam om zoo
iemand in zijn eer aan te vallen, nou
maar dat zouden ze eens willen zien,
dan moet je maar bij het arme -volk
ook de dubbeltjes halen, voor deze of
gene goede instelling. Zoo werd een
kapelaan als herder van een hospitaal
ontslagen omdat hij durfde voorstellen
te roieeren een aanzienlijk persoon
die elke maand goed aan deze instel
ling contribueerde, en wel omdat de
verpleegster, die door dezen ellendeling
in het ongeluk gebracht was, door de
directie wegens wangedrag ontslagen
werd. Hij, de rijke man mocht zoo iets
wel doen, want hij was zeer gezien
en geacht, maar de arme verpleeg
ster
De kerk vleit de wereld, en de we
reld liefkoost de kerk.
Nog een ander soort farizeïsme heb
ben wij te behandelen alvorens wij dit
sluiten, n.l. de weldadigheidsbazaars,
en de loterijen ten bate van deze of
geene instelling, soms voor het bou
wen van een kerk.
Zoo zijn er weldadigheidsfeesten
waar men voor 1 gld. als jonge man
binnen mag en dan mag men daar de
mooiste jonge dame een kus geven.
11c geloot dat de kerk die met zulk
geld gebouwd is de geest Gods wel
zal hebben, of zou ik het soms mis
hebben Zou God werkelijk Zijn zegen
aan deze kerk geven Ik voor mij zou
er liever niet ingaan. Nu kan men ge
rust zeggen „Het doel heiligt de mid
delen" maar een kerk met zulke mid
delen gebouwd is een duivelshuis, of
een farizeeër bidplaats.
Het is helaas treurig den laatsten
Ji.1 U 11 i 1 JUU ULwKJ VilViXV/ JL/UAU1U -L
tijd. De meeste godsdienstige belijders
van onzen tijd, in iedere kerk, zijn
lieden, die de wereld liefhebben, zij
houden van gemak en weelde en zijn
er bijzonder op gesteld om door ieder
een geacht en geëerd te worden.
Ik begrijp niet dat zulke farizeeërs
nog durven bidden „Onze Vader die
in de Hemelen zijt." Wat een afschu
welijke comedie speelt men toch te
genwoordig.
Vader vergeef het hun want zij we
ten niet wat zij doen.
B. DE GRAAF,
Directeur der Militaire muziek,
te Bankalang, Madoera.
N.B. Als aanvulling van het voren
staande ditB. W. Maturin, de En
gelsche schrijver van Practische over
wegingen over de Parabelen des Hee
ren, in het Nederlandsch vertaald door
J. Waterreus, met kerkelijke goedkeu
ring, behandelt ook het onderwerp
„De Farizee en de Tollenaar", de
eerste het spreekwoordelijk type van
vroomheid en het tweede van godde
loosheid. En, aan de hand van het
Evangelie, en na de ontleding der
zielstoestanden, komt de schrijver tot
deze eindconclusie „De Tollenaars en
zondaressen gaan het Rijk Gods bin
nen, eerder dan de Farizee." (De
Farizee is de vrome zonder liefde en
zonder hart en zonder zelfkennis).
Red. Volkswil.
Vragen van Ood aan Job.
O
Waar waart GIJ als Ik de grondvesten
van de aarde legde
Hebt GIJ er de maten van gemeten
Hebt GIJ er de lijn overgespannen
Hebt GIJ er de zuilen van gevestigd
Er den hoeksteen van gelegd
Hebt GIJ de zee met deuren opge
sloten
Heb'. GIJ bevel gegeven aan den
morgenstond
Of den dageraad zijn plaats aange
wezen
Hebt GIJ de uiteinden van de aarde
vastgehouden
Hebt GIJ in de diepten der zee ge
treden,
En in het onderste van den afgrond
gewandeld
Zijn voor U de poorten der dood
opengegaan,
En hebt GIJ de donkere deuren
gezien
Hebt GIJ de uitgestrektheid der aarde
doorzocht
Weet GIJ licht en duisternis op hun
bestemde plaats te brengen
Wist GIJ dat gij zoudt geboren wor
den
Zijt GIJ in de schatkamers getreden
van de sneeuw,
Of hebt GIJ de schatkamers van den
hagel bezichtigd
Weet GIJ langs welken weg het
licht wordt verspreid,
Of de hitte over het aardrijk ver
deeld
Geeft GIJ aan den stortregen zijn
loop,
En zijnen weg aan den bulderenden
donder
Zijt GIJ de vader van den regen,
Of hebt GIJ de druppelen van den
dauw gebaard
Is uit UW schoot het ijs gekomen
Kunt GIJ het glanzend gesternte te
zamen voegen,
Of den ring van Arcturus losmaken
Kunt GIJ de Morgenster op haren
tijd doen verschijnen,
Ot de Avondster doen rijzen over de
kinderen der aarde
Zult GIJ de bliksemen uitzenden
Hebt GIJ in den mensch de wijsheid
geplaatst,
Of hebt GIJ aan den haan verstand
gegeven
Zult GIJ de schikking der hemelen
uitleggen
Haalt GIJ roof voor de leeuwin en
haar welpen,
En bereidt GIJ voedsel voor de raaf
Kent GIJ den barenstijd van de steen
geiten,
En de maanden uitgerekend van
haar dracht?
Zult GIJ misschien verwarmen de
eiers van den struisvogel in het zand,
Daar God hem geen verstand heeft
gegeven
Is het door UWE wijsheid dat de
stekvogel verpluimt,
En zijne vleugelen naar het zuiden
uitstrekt
Maakt op UW gebod de arend zijn
nest op de steile plaatsen
Deze en andere vragen stelt God aan
Job om te verkrijgen als antwoord, dat
Hij de maker en de voorzienigheid is
van alles, en zorgzaam is voor al Zijn
geschapene, die de goddeloozen bij-
eenschudt en te niet doet en niet
doof is voor allen die op Hem ver
trouwen, alles op den juisten tijd.
Waarom wij dit schrijven
Om een steun te geven aan
de eenvoudigen en oprechten, die in
gevaar komen van te gaan twijfelen
aan de Goddelijke Voorzienigheid,
daar de boosheid zich allerwege ver
spreidt als een olievlek en zich hoog
moedig verheft vertrouwende op haar
straffeloosheid.