Van alles wat. goeddeels verkeert, „opgeheven wor den." Dit heeft men gelukkig hier zoowel als ginds ingezienin Maas tricht zijn dit jaar afdeelingen opge richt van den Bond van Vrije liberalen, de liberale Unie en Vrijzinn. Democr. Bond. De volgende maand wordt hier een landdag gehouden vanwege de Concentratie. Hier werkt men dus in goede richting; er moet een steeds nauwer band komen tusschen de Zui delijke en Noordelijke liberalen, en de andere plaatsen van Limburg, in de eerste plaats Roermond en Heerlen, moeten volgen. Men moet in het Noor den nog andere dan clericale stem men hooren uit het donkere Zuiden, dat over enkele jaren Nederland's voornaamste industriecentrum zal zijn geworden. Dan moet Holland* zooveel mogelijk meewerken om Limburg „economisch sterker te makenLaat Hollandsch kapitaal hier helpen ontginnen en exploiteeren het liberale Limburg zal onkreukbaar dergelijke Hollandsche ingenieurs en administrateurs met open armen ontvangen. Maar laat vooral ook de „Hollandsche pers" hier in het Zuiden „scherp ko men toekijkenEr ligt hier zooveel en zoo een belangrijk matriaal, dat scherpe wapenen kan leveren in den strijd van het liberalisme. Men vergete toch niet, dat tegenwoordig uit Lim burg de menschen komen, die de li berale, sociale en andere wetgeving moeten critiseeren en verbeteren Welnu, laat „Holland" op zijn beurt hier eens in Limburg komen kijken, niet om te lezen wat de heeren cle ricale politici zooal schreven, maar wat ze hier zelf tot „stand brachten" in een provincie waarin ze sinds jaar en dag heer en meester zijn. Die men schen, die uw liberaal Hollandsch werk afbreken, die naar de regeering haken om „beter" te kunnen doen, op hun wijze en volgens hun methode, geeft daaraan, zoowel aan de personen als aan hun werk, eens uw volle aan dacht. Komt bijvoorbeeld in de pro vinciale hoofdstad eens bewonderen al wat hier door het Katholieke kapi taal gesticht of nagelaten is op sociaal gebied bijvoorbeeld, op dat van vak- en van onderwijs, huisves ting, enz., informeert in de mijnstre ken bijvoorbeeld eens bij de doktoren naar den gezondheidstoestand van het Maastrische proletariaat, dat zich voor werk in de mijnen komt aanmelden, enz. enz. Er iiggen hier hoopen inte ressante zaken, die nog wachten op een man uit het Noorden, die het een en het ander komt „ontdekken". Wel licht dat dan later ook de liberale heeren in Den Haag, als ze die „jo viale" Limburgsche afgevaardigden, waarvan men zich in gezelschap eigenlijk afvraagt, hoe het toch moge lijk is, dat ze niet liberaal zijn, bij zich zien antichambreeren, meteen zullen denken aan die achterban van gewetensdwang en on-Nederlandsche serviliteit, waardoor ze worden afge vaardigd, aan de macht, die ze ver tegenwoordigen, alsmede aan de wijze, waarop die macht verkregen werd en ook heden nog wordt in stand ge houden. Een liberaal Limburger. binnen het huis heen en weer loopen en laarzen aantrekkendaarna ver scheen er lamplicht en hij zag, hoe een groote, krachtige jonkman met hoed en stok voor de nu met rok be- kleede oude vrouw stond en haar met een „God behoede u" de hand reikte. De vrouw weende als een klein kind en maakte een kruisteeken op zijn voorhoofd. De auditeur kon de gelaatstrekken van den man niet zien. Hij begreep niet, waarom deze zoo'n lang afscheid moest nemen van de oude vrouw, want hij zou hem toch maar korten tijd als wegwijzer behulpzaam wezen. „Ziezoo, ik ben gereed," zeide nu de man, terwijl hij naar buiten trad. „Vertrekken in Godsnaam!" „Ik zal u dankbaar zijn," antwoordde de auditeur, terwijl hij aan de zijde van den jonkman voortliep. Deze was niet zeer spraakzaam de auditeur was echter over diens vermeende voorko mendheid zoo in de wolken, dat hij niet rustte, hem zijne dankbaarheid te betuigen. „Mijn beste vriend," zeide hij, „gij bewijst mij een onmetelijken dienst, door mij uit dit doolhof te brengen." „Dat kan wel waar zijn," antwoordde de jonkman. „Niet om u evenwel ga ik op dit uur door het veen, maar ik moet zelf in de vróegte te Rosenheim zijn, ornaat ik met den eersten trein naar Mlinchen moet. Er hangt zeer veel van at. dat ik den trein niet mis, daarom heeft mij.j grootmoeder willen wakker blijven, opdat ik mij niet zou verslapen. Ik ben zeer laat Schets uit het teven. O Jan, Willem en Piet, drie jongens die op dezelfde fabriek werken, had den besloten een landtochtje te ma ken. Zij kozen daarvoor den vrijen Zaterdagmiddag. Het is te begrijpen dat zij met innig verlangen uttzagen naar het oogenblik waarop zij hun tocht zouden beginnen. Immers, het heerlijk buitenzijn lachte hen iegen en vervulde hun jeugdige harten met hoop en levenslust. Eindelijk was het Zaterdagmiddag waarop zij van de fabriek huiswaarts gingen, om zich voor de reis gereed te maken. Uitgedoscht in hun Zondagsch pak, begaven zij zich klokkeslag halfdrie op weg. Jan, de eerste van het gezel schap, was in 't donkerblauw gekleed, had een lichtgroen deukhoedje op, en blies lustig de rookwolken van een fijn sigaartje voor zich uit. Willem, die in 't midden liep was lichtbruin gekostumeerd en dampte eveneens een geurige Planteur. Piet had zich in de kleur der hoop gestoken en droeg een koffertje met versnaperingen. Het was een leuk gezicht hen als drie welgestelde jongeheeren, fier en vroolijk voort te zien stappen. Het leek wel of heel de omgeving hun eigendom was. En geen wonder. Tracht u in te denken wat het zeggen wil, het enge, gebondene fabrieksle ven te verwisselen met de gezonde, versterkende buitenlucht. Zij gevoel den zich zoo vrij als een vlinder die zijn cel ontvlucht is, en overal heen fladdert, genietend van het schoone. De straatweg welken zij opwandel den was aan weerszijden met olmen bemanteld, die in voorjaarsdos prijkten Hoog in hun kruinen deden lijster en vink een vroolijk deuntje .hooren. Links en rechts lagen de weiden, één groene uitgestrektheid, waarboven de leeuwerik zwevend, zich badend in zonnegoud, zijn hoogste lied z.ong. Nu en dan suisde een windje over het landschap op en voerde fijne len tegeuren mee. Bonte eenden zwommen wiegend op het kristalheldere water in slooten en op plassen. Hoog om hoog welfde de eindeloos diepblauwe hemel, met enkele vluchtig drijvende, zilverwitte wolkjes. Heel in de verte, laag tegen den horizon verhieven zich de donkergetinte torenspitsen van schilderachtig gelegen dorpjes. Het was een mooie zonnige lentedag, vol leven. Onze drie wandelaars ge noten volop. Het was hun zoo wel dadig te midden van al dat ontluikende jonge leven te vertoeven. Zij zagen in dat jonge leven, de bode van het oogenblik, waarop natuur hoogtij viert. Zij gevoelden zich één met de natuur, één in jong zijn. En hun wangen, an ders zoo bleek als een gipsbeeld, wa ren rozig getint door de levenwek kende lentelucht. Onder vrooliiken kout, lachend en scU..3en dan een versnape ring nemend, ging ons drietal verder. Soms werd de landelijke vredige stilte even gestoord, door het voorbijtuffen van een auto of motorfiets. Het spreekt vanzelf dat deze moderne vervoermid delen in 't bizonder hun aandacht trokken, terwijl de wensch, er ook van het veteranenfeest te RaubHng teruggekomen en weet u, bij zulke gelegenheden drinkt men heel gemak kelijk een beetje te veel.... u ziet ze ker wel, dat ik nog niet al te vast ter been ben, doch wanneer ik een wei nig geloopen heb, zal het wel beter v/orden." „O, ik bemerk in 't geheel niets", antwoordde de auditeur. „Ge loopt kaarsrecht. Ge zijt zeker soldaat ge weest, dat ge het veteranenfeest hebt bijgewoond „Ik ben het helaas nogantwoordde de gids. „Anders zou u mij niet thuis getroffen hebben. De koekoek moge de geschiedenis halen 1 Pas op, nu komt een smal bruggetje, dat niet al te best meer is. Kijk maar recht voor u uit, opdat u niet duizelig wordt." De auditeur volgde zijn gids eenigs- zins angstig op het hooge, schomme lende bruggetje. „Een ding zou ik wel wenschen riep nu de jonkman, terwijl hij op het midden van de brug bleef staan, „dat ik hem bij den kraag had, die er de schuld van is, dat ik vandaag naar München moet. Ik zou hem hier in het water werpendan kon hij blijven onderzoeken voor tijd en eeuwig heid „Over wien praat ge dan toch vroeg Je auditeur der> jonkman, dien de h nering aan 'zijn vijand opge- wonde maakte. „Van en auditeur praat ik, die net zoo lai heeft gesnuffeld, tot ik van daag v:j ns insubordinatie voor den krijgsraad gedaagd ben en waarschijn- een rjjk te zijn, bij hen niet ontbrak. Ook gewone fietsers, uitgelokt door het schoone weder, peddelden hen links en rechts voorbijZoo nu en dan spraken zij ook een hartelijk woordje tot een der leden van het schoone geslacht, die zich meestal niet onbetuigd lieten en lachend verder reden. Eindelijk was ons drietal jolige klanten een dorpje genaderd. Zij hiel den halt en gingen een café binnen namen plaats aan een tafeltje en be stelden bier en fosco. Met gretige teugen lieten zij dit heerlijk vocht naar binnen glijden en stilden zij hun dorst. Ook hun maag, die niet vol daan was met een versnapering onder de wandeling en vreeselijk begon te jeuken, kreeg een opknappertje en werd volkomen genezen. Toen ze nog maals de glazen geledigd hadden be sloten zij den terugtocht te aanvaar den. Zij verlieten het cafe waar zij zoo genoeglijk saamgeweest waren en begaven zich verfrischt en gesterkt op weg. Het duurde niet lang of zij spra ken de rest van hun rookmiddelen aan en dampten er lustig op los. Opeens kreeg Jan het idee om slootje te gaan springen. Hij vond het een aardige wip, om zonder polsstok, van den hoogen straatwegkant, terecht te komen. Èn zich niet langer bedenkend nam hij zijn sigaar in de hand, liep eenige passen voorwaarts, en wip, daar stond hij aan de overzij van de sloot op het weiland. Piet, die na tuurlijk niet achterstaan wou, volgde onmiddellijk het voorbeeld. Willem, die bevreesd was zich vuil te maken, deed het na eenige aarzeling. Dit springen werd al voortwandelend, eenigen tijd voortgezet. Bij een kruispunt van den weg gekomen zijnde, waren zij een café met speeltuin genaderd Het spreekt vanzelf dat schommel en wip, in 't bizonder hun aandacht trokken. In één twee drie renden zij den tuin in. Fluks sprongen Jan en Willem in den schommel, maakten deze in beweging, en daar ging me het een gangetje, van je hoep daar gaat ie de lucht weer in, telkens hooger en hooger. Piet had zich op een bank gevlijd en keek gretig naar zijn vroolijk zwierende makkers. Toen ons tweetal dartele toeristen van het luchtzweven genoeg hadden, sprongen zij uit den schommel, plaatsten zich naast Piet en namen eenige ververschingen. Daarna maakten Jan en Willem gebruik van de wip, terwijl Piet hen behulpzaam was. Doch deze aardigheid, die zij minder prettig vonden dan zij verwacht hadden duurde niet lang en was spoedig geëindigd. Toen gingen zjj over om den tuin te bezichtigen, en het jonge groen van rozenstruiken en sierhee sters te bewonderen. Intusschen was de zon reeds laag in 't westen ge daald en begon het eenigszins te lijk veroordeeld zal worden." „Ben jij Johan Pangerer vroeg de auditeur haastig en zonder nadenken, waarbij hij bijna van ontzetting in el kaar zakte. „U kent mij?" antwoordde de jonk man met eene wedervraag. „Pangerer Hans heet ik. Wie is u De auditeur wist niet onmiddellijk te antwoordden. Nu moest hij op zijne tellen passen, want hij kende het lot, dat hem wachtte. Eindelijk zeide hij „Ik ken u niet, maar de oude vrouw bij Panz heeft mij gezegd, dat ik u hier kon aantreffen en dat u in geval van nood mij den weg naar Rosen heim wijzen zou." Men kan zich gemakkelijk voorstel len, in welken toestand de auditeur verkeerde. Midden in den nacht in het Pangerveen alleen te zijn met den door het drinken van veel bier opge wonden jonkman, die op zijne aan klacht voor den krijgsraad verschijnen moest. Hij gevoelde wat verlichting, toen zijn gids den tocht voorzette. „Dat oude kanaljezei Hans. U moet weten, dat ik eerbied heb voor oude menschen, want ik heb zelf eene oude moederdoch dat rondreizende wijf haalt alle nesten uit en drijft daarmede handeldaardoor vermin dert het aantal zangvogels en niets kan mij meer ergeren, dan dat men de arme vogeltjes hun nesten ont neemt." „Ik ben volk ^men uwe meening toe gedaan," viel de auditeur bij. „Ge vangen zetten moest men zulke lieden en hen er bij, die zulke zangvogels schemeren. Zij verlieten den tuin en zetten hun terugtocht onder druk gesprek voort. Dikwijls lieten zij hun blikken heendwalen naar het plekje, waar zij naar hartelust genoten hadden. Het was een schoone avond. De stralenbundels der ondergaande zon, kleurden den westelijken hemelrand met purpVen, violette en goudene tinten. Het was als een afscheidsgroet aan den heerlijken Lentedag die voorbij was. Langzaam verdwenen die kleuren en vervloeiden in wa zige nevelen. Hier en daar begonnen de sterren te gloren en vonkelden als diamanten. En beneden in de natuur was alles rustig en vredig, sluimerend onder den grauwen sluier van den nacht... Eindelijk had ons drietal avon turiers de stad bereikt en was hun reis volbracht. Zij waren innig dankbaar voor het welslagen van hun eersten landtocht, en besloten, in 't kort, een tweede te onderne men. Hierop schudden zij elkaar hartelijk de hand en gingen welvol daan huiswaarts. „WOUDBLOEMPJE." O— Gauwdieverij in Italië Een onzer Italiaansche correspon denten schrijft ons Het is zaak, met het oog op het komende reisseizoeu, thans te waar schuwen tegen de gauwdieverii en zakkenrollerij, waaraan in Italië een vreemdeling blootstaat. Opvallend is, dat bijna elk traject zijn specialiteit heeft op dit gebied. Zoo loopt er nooit een trein uit Chiasso in Mi laan binnen, zonder een paar dozijn reizigers, die onderweg op geheim zinnige wijze hun portefeuille ver loren. Het gedrang bij het in- en uitstappen doet elke keer weer een paar personen hun horlogeketting kwijtraken. "Wie aan een tusschen- station even een krant koopt, kan er van overtuigd zijn, dat zijn por tefeuille uit den binnenzak van zijn overjas is verdwenen en wie het waagt, de beenen even uit te strek ken en het perron op te gaan, moet dit uitstapje beboeten met het ver lies vaa een of meer handkoffers. Men kan niet veilig in de corridor van een D-trein loopen Van de brutaliteit van het Italiaansch zak- kerollersgilde zijn ongelooflijke staal tjes te vertellen. Wij willen er ons echter toe bepalen, een raad te ge ven laat Uw horloge met ketting thuis, en berg Uw geld heel ouder- wetsch in een lederen borstzakje. koopen en voor hun geheele leven op sluiten." „Wie is u?" vroeg de jonkman op nieuw. „Ik?" antwoordde de auditeur aar zelend, „ik ben een ambtenaar uit München." Zeker ook een rechtsverdraaier vroeg Hans op scherpen toon. „O neen 1" haastte de auditeur zich te antwoorden, want zij betraden juist een niet al te stevig bruggetje, „ik ben aangesteld bij.... de posterij." „Bij de posterij hernam Pangerer. „Wel, dat doet me plezier; maar de rechterlijke heeren kan ik niet uitstaan, alleen om den kromneuzigen auditeur, omdat die zooveel kwaad van de men schen denken kan." „Ge doet hem misschien onrecht!" zei de auditeur op zoetsappigen toon. „Ieder moet zijn plicht doen, zoo goed hij kan." „Als jij dat dan goed weet te pra ten," riep Hans opgewonden uit, „laat ik je midden in het veen staan en ver volg alleen mijn weg." „Wat zou ik praten, ik weet er immers in het geheel niets vanverzekerde de auditeur lang niet op zijn ge mak. „Heeft u sigaren vroeg de gids. „Ik wil er wel voor betalen De auditeur haastte zich, den weg wijzer alle sigaren aan te bieden, die zich nog in zijn koker bevonden. O, dank u," zei de begiftigde, „een sigaar is voldoende. U heeft zeker ook wel vuur bij u?" „Van harte gaarne," antwoordde de De stelling Adrianopel. De vrede tusschen de Turken en Bulgaren is gesloten. Bijna een rech ten hoek vormt de nieuwe grenslijn met Adrianopel in den top. Jaren ge leden reeds hebben de Duitsche sta ten, die het Turksche leger moesten hervormen, doch daarin met succes door allerlei kuiperijen verhinderd werden, de Porte aangeraden, Adria nopel tot een eersterangsvesting te maken, als deel van een stelling, die de mobilisatie zou kunnen bescher men. Men heeft het toen verzuimd. Thans schijnt men de handen aan het werk te zullen slaan. Zoodra er geld is wil men vier groote vestingen bou wen Adrianopel, Urunkropië (ten Zuiden), Kirk Kiiisse en Baba Eski (ten Zuidoosten). Die vormen dan een onregelmatigen vierhoek, waarvan elke zijde ongeveer 50 K.M. lang is. De aanzienlijke ruimte, aldus ingesloten en beschermd, is volkomen voldoende om de Turksche strijdmacht gelegen heid te geven zich op te stellen. De beide hoofdwegen naar Bulgarije, de Maritza en de Tunza, zijn dan volko men afgesloten, en elk vijandelijk le ger, dat den vierhoek voorbij zal trek ken, kan in den flank worden aange vallen. Zoodat de Turk in den eerst- volgenden oorlog met Bulgarije datgene zal kunnen doen waarvoor hij den meesten aanleg heeft: stilzitten en afwachten. Misschien zal dat heerlijk vooruitzicht hun een prikkel zijn, om met den aanleg der stelling niet al te zeer te treuzelen. o— Misdaden te Kristiania. De misdaden te Kristiana zijn ia de laatste 5 jaar met 25 pCt. ver meerderd van 9446 in 1909 tot 11396 in 1913 Christiania is de natste stad van Noorwegen. De kranen staan er veel verder opea dan op aadere plaatsen van het land en evenzeker als drank en misdaad hand aan hand gaan, moet ook het percentage misdadigers grooter wor den in een stad, waar de toegang tot alcohol zeer gemakkelijk is. (Goodtemplarbladet). o Ook een zaak In België is een eigenaardige zaak opgericht, n. 1. om stamgasten en andere onbekwame lieden des nachts tegen vast tarief naar huis te bren gen. Precies 12 uur 's nachts bege ven de bedienden van deze zaak zich naar hunne respectieve distrik- ten, waar zij zich over de kroegen verdeelen en zich tegen het volgende tarief ten dienst stellen Algemeen geleide fr. 1. Gezellig fr. 1.50 In een stoel gedragen fr. 2. In een schuilkar met zak gedekt fr. 2.50 Op een handwagen fr. 2.50 Op een hondenwagen fr. 3. auditeurhij haalde een doosje met waslucifers voor den dag, doch durfde er geen te doen ontvlammen. Hij reikte den jonkman het doosje en liep vooruit. „Ja, ik verzoek u er een te willen aansteken," zeide deze, „daarvan heb ik geen verstand." De auditeur verkeerde in een pijn lijken toestand. Als hij een lucifer ont stak en het licht op zijn gelaat viel, zou zijn gids hem herkennen en wist, wat daarvan het gevolg zou zijn. „Als hij mijn krommen neus maar niet ziet," dacht hij bij zichzelven, „deze zou mij kunnen verraden." „Probeer het eens," zeide hij tegen den jonkman, „gij zult het onmiddel lijk zien vlammen." „Bewijs mij asjeblieft den kleinen dienst," verzocht Pangerer Hans. „Blijf weer staanik zou zou gaarne een sigaartje rooken." De auditeur kon nu het verzoek niet meer weigeren, hij moest blijven staan en de waslucifer aansteken. Hij stond ware doodsangsten uit. Met afgewend gelaat streek hij de lucifer aan en reikte het met de rechterhand zijn gids toe, terwijl hij met de linker het gezicht bedekte. „Alle duivels," riep hij uit; „de zwavel is mij in neus en keel ge- geschoten." „Aan een waslucifer zit geheel geen zwavel," lachte Hans. „U is geloof ik een beetje van streek." De sigaar brandde en nu ging het weer rustig voorwaarts. Slot volgt

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1914 | | pagina 6