ff
kijk Komt er onraad, dan hoest de
wacht en geeft door krabben op het
hoofd of door een ander onschuldig
schijnend teekente kennen, van welke
kant het gevaar nadert, nooit
door direct wijzen. Evenals ten on
zent zijn de dieven uiterst bijgeloo-
vig. Door het niet eten van bepaalde
spijzen of door het uitvoeren van
geheimzinnige gebaren meenen zij
zich tegen ontdekking te kannen
behoeden en vreemd genoeg hebben
ook zij het idee, dat het achterlaten
van een zoogenaamd visitekaartjea
daarvoor helpt, althans zoolang het
nog warm is
Het Vrije Woord voor
Abonnés.
Mijnheer de Redacteur
Het zij mij vergund een kleine toe
lichting te geven over hetgeen in de
Volkswil stond van Multatuli omtrent
Fransen van de Putte.
Multatuli schreef van hem dat hij
(Fr. v. d. Putte) 3 millioen uit den
javaan geperst had. Toevallig ken ik
een Fr. v. d. Putte, een Indo Europ.
dus vermoedelijk een afstammeling
van den door Multatuli bedoelden.
Deze zeer geachte Heer was een
maal mijn chef, niet als werkgever,
maar als commissaris der sociteit. Ook
deze Heer gaat op dezelfde wijze
voort om geld uit den javaan te zoe
ken, want persen is het ware woord
niet. Men vergete echter niet dat de
javaan dat zelf wenscht. Bedoelde heer
is een Bibit planter en staat bekend
als een goed leverancier van plantriet
aan verschillende ondernemingen. De
grond is van het Gouvernement maar
de Javaan krijgt deze gratis in bruik
leen, is zooveel ais zijn eigendom, maar
een Javaan is geen Zeeuwsche arbei
der en komt steeds (al heeft hij nog
zooveel) geld te kort, en zoo verhuurt
hij zijn gronden aan de planters die
hem er wel voorschot op geven, dit
verhuren geschiedt meestal door tus-
schenpersonen zooals hadjis (Moham.
priesters) of dorpshoofden. Deze ver
dienen er nog wel wat aan, want zij
geven nog hooger voorschot dan de
planter zelve. Dit hier in bijzonderhe
den vermelden zou te uitvoerig wor
den, hetzij genoeg dat deze de ware
uitzuigers zijn en niet de huurder. Het
loon wat deze planters uitbetalen is
ook niet te klein, want als zij hoog
loon zouden betalen komen hun werk
lieden niet spoedig binnen. Zoo ver
haalde mij eens een planter dat hij het
loon verhoogde omdat hij toch genoeg
uit den grond haalde, en het loon wel
wat klein vond, maar zie, het werk
volk voerde des te minder uit, zóodat
het werk niet klaar kwam, dat was
dus voor den loonsverhooger een dub
bel scnadepostje, en verder bleek dat
het loon toch groot genoeg was ge
weest anders zou het werkvolk toch
meer grond klaar gemaakt hebben, en
dus meer loon ontvangen hebben, hier
moet de planter rekening mede houden,
en als de Javaan uitgezogen wordt
door den planter dan is dat niet de
schuld van den planter maar van den
pCi. een regeling die.' gedurende de
sedert verloopen vijftig jaren onveran
derd is gebleven, daar zij met betrek
king tot de emissie van fiduciair pa
pier de zoo gewenschte elasticiteit
heeft verzekerd, die eigenlijk alle
landen Nederland benijden kunnen,
het vermogen namelijk om door het
uitgeven van niet ten volle gedekte
biljetten te gemoet te komen aan eene
tijdelijk vermeerderde behoefte aan
circulatiemiddeien.
Eerst bij de verlenging van het oc
trooi in 1888 werd voor het eerst
bepaald dat de staat zou deelen in de
winst. In de Tweede Kamer, waarin
toen de heer Domela Nieuwenhuis
voor het district Schoterland zitting
had, werd heftig gediscussieerd.
Toch, al geschiedde het van de zijde
van genoemden afgevaardigde nog al
ruw, moet erkend worden, dat het
debat vrij principieel bleef. De deug
delijkheid van het beheer werd ook
toen niet aangetast.
En wat de winstuitkeering aan den
Staat betreft, zeide minister Godin de
Beaufort
„Ik geloof, dat wanneer men in
1863 op dit denkbeeld (het deelen
van den Staat in de winsten der Bank)
niet is ingegaan wat zeer te be
treuren valtiedereen erkent dit
dit alleen toe te schrijven is aan ver
gedreven doctrinarisme men meende
toen, dat dit tot te groote inmenging
van den Staat in het bankbeheer zou
voeren."
Fei werd intusschen gefulmineerd
door den heer Domela Nieuwenhuis.
Javaan zelf.
Om te leven heeft de Javaan zoo
weinig noodig, 30 cent per dag is al
voldoende, en die kan hij gemakkelijk
bij elkander krijgen, door b.v. wat hout
te sprokkelen en te verkoopen heeft
hij een dag te eten, maar voor spel,
opium of voor slamatans moet hij heel
wat hebben, er voor sparen of wei ken
komt niet in zijn brein op, wel ont
vangt hij het gaarne als voorschot.
Wijselijk maakte Multatuli daar geen
melding van.
Indien men zoo in het Westen deed
was er zeker reden tot klagen, de be
hoeften zijn daar ook geheel anders,
men moet daar zijn grond pachten te
gen ongekende huurwaarde, men moet
zijn huishuur die ook al niet laag is
opbrengen, men moet warm gekleed
zijn, men heeft brandstof voor de koude
noodig enz. allemaal dingen waar een
Javaan geen last mede heeft, zijn grond
kost hem niets, zijn bamboehutje
bouwt hij zelf, zijn kleeding bestaat
uit een dunne broek en een id. baaije
wat hem nog geen gulden kost, brand
stof tegen koude heeft hij niet noodig,
en wat hij noodig heeft om zijn potje
te koken kan hij overal vinden, zijn
bed is ook al even eenvoudig, een
matje op den grond en hij slaapt.
En toch ziet men ook daar den
werkman uitzuigen. Een boek getiteld
„The Money Question" vermeldt het
volgende. In Massachusetts bracht een
groote firma in manufacturen het loon
van hare beste werklieden van 90 ets
per dag op 65 ets terwijl de hoofd
leider der firma f 83000 per jaar ont
ving zonder eenige reductie. Daar ik
toch dat boek voor mij liggen heb
wil ik er nog wat meer uit verhalen.
De voornaamste grief van de arbei
dende klasse ten heden dage is de
ongelijke verdeeling van rijkdom, waar
toch iedere dollar een product is van
den arbeid, die met het verstand of
met de spierkracht verricht is. De
voortbrengende klassen ontvangen geen
loon, dat evenredig is aan hun zwaren
arbeid. Zij maaien de velden voor
speculanten zij bouwep spoorwegen
voor kapitalistenzij laten fabrieken
loopen voor corporatiezij delven de
mijnen voor alleen-handelarenzij
verdienen daarbij nauwelijks genoeg
om van te leven, terwijl hunne pa
troons of hun werkgevers een vorste
lijk fortuin verkrijgen door hun arbeid.
Het is het streven onzer eeuw om
den arbeider te verlagen tot een
werkmachine, en te vergeten dat hij
mensch is. In de meeste fabrieken
acht de fabrikant of werkgever het
beneden zijn waardigheid om zich met
zijn arbeiders of bedienden af te ge
ven. Deze menschen louter beschouwd
als machines, behouden hun plaats
zoolang zij eenigzins bruikbaar zijn
zijn zij echter oud geworden, dan
worden zij afgedankt en kunnen gaan
bedelen of hun toevlucht zoeken in
het armhuis om daar hun ellendig
levensbestaan te eindigen. Indien de
arbeider ontviRg wat hem- eerlijk voor
zijn arbeid toekwam, en hij daar bij
verstandig overleg gebruikte, zou hij
in staat zijn in rust en gemak zijn
leven te eindigen. Voor den eerlijken
vlïjtïgen arbeider is het vooruitzicht
van zulk een levenseind volstrekt niet
„Ik zou wenschen," dus zeide deze
in de zitting van 17 Juli 1888, „dat
de Staat eenvoudig overging tot het
niet verlengen van het contract en
besloot„Óverwegende, dat de roof
aan de schatkist door de vrijgevigheid
der Regeering lang genoeg geduurd
heeft, gaan wij over tot de stichting
van een Rijksbank."
Intusschen bleek reeds gedurende
de zitting, dat de Kamerleden over het
algemeen niet bijzonder ingenomen
waren met de rede en het betoog van
den heer Domela Nieuwenhuis. Er
werd hardop gepraat, heen en weer
geloopen, enfin, een geroezemoes, zoo
als ook heden ten dage ook nog wel
eens voorkomt. In dat opzicht, zijn we
er nog niet veel op vooruitgegaan. Op
een gegeven oogenblik werd de heer
Domela Nieuwenhuis boos.
„Als de heeren mij niet gelieven
aan te hooren, welnu, er zijn gelegen
heden genoeg om te praten, zooals
in de koffiekamer,nog al „met ver
gunning", de leeskamer, enz
dus klonk het verbolgen.
De heer Gleichman werd ook zeer
toornig, doch koel en zakelijk sprak
de heer Schaepman
„De heer Domela Nieuwenhuis
spreekt een taal, die ik als goed Ne
derlander op dit oogenblik niet geheel
en al versta. Hij spreekt van roof, waar
anderen slechts spreken van winst. Hij
schijnt voor den oorspronkelijken eigen
dom, met alles wat daarmede samen
hangt eenige begrippen te hebben die
nog niet de geldende begrippen zijn
geworden van het geheele Nederland-
I aantrekkelijk, en als' gevolg ervan zien
wij werkstakingen, en arbeidersoproer
over de geheele beschaafde wereld.
Dit alles toont ons, dat de kwestie
van den strijd is tusschen kapitalisten
en arbeiders. Hierin is de moeilijkheid
gelegen, die nooit zal opgelost wor
den zoolang de toestanden blijven
zooals zij tegenwoordig zijn.
Het is niet te ontkennen dat met
iederen dag de arbeid steeds meer en
beter georganiseerd wordt. Dit is even
zoo met het kapitaal, en de strijd die
daarvan het gevolg is, neemt op ont
zettende wijze jaarlijks toe. Om hun
eigenbelang te behartigen en aan den
werkman nadeel toe te brengen, zijn
de kapitalisten de eersten geweest om
te organiseeren en de werkman moest
eerst dit voorbeeld volgen uit be
hoefte aan bescherming, en later om
zich te wreken...
En in Europa gaat het dan zooals
hier. Hier doet men het om het volk
aan het werk te krijgen of om veel
er van gedaan te krijgen, en in Europa
doopt men het kindje aldus, geven
wij hooger loon dan verdrinken zij
het toch, onderwijl in het vuistje la
chende dat er een motief te vinden is
om als reden op te geven waarom
zij den werkman zoo uitzuigen. Daar
om arbeiders laat allen de drank staan,
dan is ook dit motief gewijzigd.
Wat zal ten slotte het gevolg zijn
van de heerschende ontevredenheid
en den strijd tusschen kapitaal en ar
beid Tot de rijken zegt God „Gij
hebt U schatten vergaderd in de laat
ste dagen" Jak. 53. Om dit te kun
nen doen hebben zij, de arbeidende
klasse onderdrukt, dat deze het niet
langer kunnen verdragen en hun ge
duld ten einde is.
De Apostel Jakobus in profetischen
blik ziende wat het einde zal zijn van
den tegenwoordigen socialen toestand,
zegt tot de kapitalisten. „Welaan nu,
gij rijken weent en huilt over uw el
lendigheden, die over u komen. Uw
goud en zilver is verroest, en zijn
roest zal u zijn tot een getuigenis en
zal uw vleesch als een vuur ver
teeren". Jak. 5:1: 3.
Daar tengevolge van vereenigingen
en organisaties de middelklassen hun
eigendom verliezen, komen vele ont
wikkelde en bekwame mannen in de
rijen der arbeiders. Met zulke mannen
aan de spits zooals b.v. van Dalsum
wordt het arbeidsleger een geduchte
macht, en wanneer zij aan deze of
gene oorlog verklaren dan wordt dat
overal gevoeld. Een vader van honger
schreeuwende kinderen is niet bang
voor eenige revolverschoten en der
halve iemand die door zijn dapperheid
wonderen verricht. Inderdaad de groot
ste oorlog die ooit de wereld zal ge
zien hebben zal de oorlog zijn van
arbeid en kapitaal, want deze oorlog
zal in alle vijf de werelddeelen worden
afgespeeld.
Wij kunnen deze nog eenigen tijd
tegenhouden door den drank vaarwel
te zeggen, want dan is zooals ik boven
zeide een groot motief der uitzuigers
weg, en wat zijn brouwerijen en sto
kerijen anders dan kapitalisten die
schatten verzamelen, van menig ar
beider, wiens vrouw en kinderen
honger en koude lijden, en half naakt
sche volk of ten minste van de leden
der Staten-Generaal."
De heer Nieuwenhuis verweet de
Regeering te „genereus" geweest te
zijn, doch op zijn beurt was hij toch
ook weer genereus tegenover de „op
roof beluste" directie, door te verkla
ren, dat zij, voor de aandeelhouders
trachtende te halen wat zij kon, kon
beschouwd worden haar plicht te doen.
Zelfs verklaarde de verwoede tegen
stander van het kapitalisme dat „ieder
onzer, in gelijk geval, misschien even
zoo zou doen."
Bij de wijziging van 1888 kreeg de
Bank ook de bevoegdheid een vijfde
van haar maatschappelijk kapitaal te
beleggen in aan- en verkoop van han
delspapier en wisselbrieven die bui
tenslands betaalbaar zijn.
Een van de weinige leëele grieven
die werden gehoord, was dat de Bank
steeds te veel werkte voorden groot
handel, hetgeen dan afgeleid werd uit
het hooge gemiddelde bedrag van de
gedisconteerde wissels.
De critiek op dat punt werd beli
chaamd in een motie van den heer
Clercx, luidende
„De Kamer, doordrongen van de
wenschelijkheid, dat de Nederlandsche
Bank, in 't belang van den landbouw,
kleinhandel en nijverheid, het bedrag
harer beleeningen stelle ver beneden
de som thans bij haar van usantie,
gaat over tot de orde van den dag."
't Bleek dat verschillende afgevaar
digden het met den inhoud dezer motie
eens waren. De minister beloofde de
zaak bij de Bank aanhangig te zullen
langs den weg loopen, hun kapitaal
is dan de huisvaders ontstolen.
Mijn stuk is langer geworden dan
ik vermoed had en ik ben nog al van
mijn onderwerp afgedwaald, maar dat
doet niets ter zake, de komende tijden
zijn ernstige, wij moeten ook wat
vooruit zien.
B. DE GRAEF.
Bangkalang Madoera.
GEVESTIGD TE AMSTERDAM.
Afdeeling'Schriftelijke Cursussen,
onder leiding van D r. P. B r a n d s e n, leeraar aan de Handelsschool
te Amsterdam Mr. W. van D e 1 d en, procuratie-houder aan de
Bankinstelling, te Amsterdam; D r. F. H. Fischer; Dr. A. A.
Fokker, privaat-docent aan de Universiteit en leeraar aan de Han
delsschool te Amsterdam W. C. de G r a a f f, lector aan de Univer
siteit te Leiden; D r. J. M. Hoogvliet, privaat-docent aan de
Universiteit te UtrechtD r. D a n. d e Lange, privaat-docent aan
de Universiteit te Groningen D r. H. A. N a b e r, leeraar aan de
H. B. S. 5 j. c. te Hoorn Mr. C h. T h o r s, advocaat en procureur
te Amsterdam, en andere bevoegde docenten.
Wij organiseeren de volgende schriftelijke cursussenNederlandsche
Handelscorrespondentie
Frar.sch (voor beginners), Fransch (voor eenigszins gevorderden),
Fransch (voor meergevorderden), Fransch voor de acte L. O.), Fransche
Handelscorrespondentie (voor beginners),FranscheHandelscorresponden-
tie (voor meergevorderden examen-cursus); Duitsch (voor beginners),
Duitsch (voor eenigszins gevorderden), Duitsch (voor meergevorderden),
Duitsch (voor de acte L. O.), Duitsche Handelscorrespondentie (voor be
ginners), Duitsehe Handelscorrespondentie (voor meergevorderden exa
men-cursus) Engelsch (voor beginners), Engelsch voor eenigszins gevor
derden), Engelsch (voor meergevorderden), Engelsch (voor de acte
L. O), Engelsche Handelscorrespondentie (voor beginners), Engelsche
Handelscorrespondentie (voor meergevorderden); examen-cursus
Boekhouden (voor menschen uit de praktijk), Boekhouden (voor
eenigszins gevorderden examen-cursus), Boekhouden (voor acte M.O.
K 12); De Techniek der Administratie; WarenkennisHandelskennis;
HandelsrechtHandelsaardrijkskunde De Techniek der Bedrijfsreclame
Stenografie (systeem Groote)Machineschrijven Algemeene Littera
tuurgeschiedenis Italiaansch (voor beginners), ltaliaansch (voor meer
gevorderden) Spaansch Deensch-Noordsch Zweedsch Russisch
Maleisch Latijn Esperanto Natuurkunde (voor meergevorderden)
Scheikunde (voor beginners); Dierkunde en Physiologie; Weer- en
Sterrekunde Wiskunde (voor beginners)Wiskunde (examen-cursus
voor de acte L.OJPsychologie Algemeene OntwikkelingSchrijven
zonder FoutenEen goede Stijl.
Een cursus duurt minstens 3 maanden, hoogstens U/2 iaar- H,et
lesgeld is in het algemeen f5.per kwartaal. Er bestaat persoonlijk
contact tusschen docent en cursist.
Wekelijks wordt den cursist een les toegezonden. Iedere les bevat
de stof voor de week.' De opgaven, enz. worden beantwoord en uit
gewerkt in de eerstvolgende leshiermee hebben de leerlingen dus
hun werk te vergelijken. De leerlingen hebben het recht van vragen
stellen. Is dit een absolute noodzakelijkheid, dan wordt het werk per
soonlijk door den docent gecorrigeerd.
Velen hebben onze cursussen reeds met succes gevolgd, en hebben
aan onze schriftelijke cursussen een mooie positie te danken gehad.
Ieder, die zich voor onze schriftelijke cursussen interesseert, vrage
dadelijk ons gratis-prospectus aan, hetwelk alle verdere inlichtingen
bevat. De Administratie van het Bureau is gevestigdSingel 276,
Amsterdam. Telefoonnummers: Noord 10789, 10148.
Afgescheiden van deze cursussen wordt door ons een schriftelijke
cursus gepubliceei d, die bestemd is voor vrouwendie, zonder Fröbel
onderwijzeres te zijn, onze kleintjes moeten bezighouden. De cut sus is
dus niet voor kinderen bestemd, maar voor jonge moeders en onder
wijzeressen.
Joh. GöbelJr., Directeur.
maken, overtuigd als hij was, dat het
een zaak betrof, die nuttig zou kunnen
werken.
Daarop trok de heer Clercx zijn
motie in.
Erkend moet worden, dat het denk
beeld om over te gaan tot de oprich
ting van een Staatsbank niet uitslui
tend en alleen gepropageerd werd door
de mannen van de uiterste linkerzijde.
Immers, in de zitting 17 Juli 1888
zeide de heer A. van Dedem:
„Ofschoon ik geen voorstander ben
van uitbreiding van staatsbemoeiing,
zoo zou ik toch niet ongaarne gezien
hebben, dat de Nederlandsche Bank
ware geworden Staatsbank.
„Aan het octrooi zijn toch voordee-
len verbonden, die alleen voortvloeien
uit het verleenen van monopolie, en
waar de Staat een monopolie schenkt
zou ik liever wenschen, dat hij de win
sten, daaruit komende, zelf trok."
Ja, wenschelijk kon het zijn.
Maar raadzaam ook?
Wij verwijzen ter beantwoording
daarvan nog naar hetgeen wij boven
mededeelden uit ons gesprek met den
tegenwoordigen president, mr. Vis
sering.
En er zijn nog zooveel andere be
zwaren tegen het omzetten van de Ne
derlandsche Bank in een Rijksbank.
Natuurlijk zullen we in verband van
dit artikel deze quaestie niet gaan uit
pluizen. Maar een feit is het, dat inge
val van oorlog de overwinnende vijand
ten aanzien van particuliere eigendom
men volgens internationaal recht een
„hands off" heeft te betrachten, ter
wijl eigendommen van den Staat veel
gemakkelijker geconfisceerd worden.
Doch genoeg daarover.
De eerste uitkeering, die ingevolge
het octrooi van 1888 aan den Staat
der Nederlanden kwam, bedroeg
f951,107.
Dat was successievelijk gestegen tot
f 2.210,504 over 1899/1900.
Het smaakte naar meer 1
Zoo behoeft het niet te verwonderen,
dat in het voorloopig verslag van de
Eerste Kamer nietwaar h e$t college
van financiers, in de algemeene
beschouwingen over de Staatsbegroo-
ting voor 1901 stond „sommige leden
„meenden, met volle waardeering van
„de wijze waarop de Nederlandsche
„Bank hare taak vervult en voor wat
„door de instelling is gedaan in het
„belang van ons muntwezen, dat de
„winstverdeeling, zooals die laatstelijk
„is vastgesteld, zal behooren te wor-
„den herzien in dezen zin, dat aan den
„Staat een ruimer aandeel in dewin-
„sten der Bank worde toegekend."
Nu, dat vond de Regeering ook.
Bij Koninklijk Besluit van 16 No
vember 1901 werd het octrooi door de
Regeering opgezegd.
Deze opzegging beoogde echter niet,
aldus de Memorie van Toelichting voor
het nieuwe wetsontwerp Bankoctrooi
1904, aan de Nederlandsche Bank het
recht om als circulatiebank werkzaam
te zijn na het verstrijken van den
loopenden termijn te ontnemen.
Slot volgt.