Flick's Cücao w No. 235. Zaterdag 7 Maart 1914. 5e Jaargang. te Hulst. Gewestelijk en Algemeen Weekblad RichtingVoor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van persoon of partij. VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG. Gentschestraat C 7 te Hulst. Stichter: H. A" van Dalsum. Bierkaaistraat A 28 te Hulst. Gentschestraat B 4 te Hulst. Dokters. ER IS de allerbeste. Van alles wat. Dl SWIL EEDACTIE: Abonnement per drie maanden NEDERLANDf 0.50. BELGIEfr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonhementen worden dagelijks aangenomen. - - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën. ADMINISTRATIE: DRUKKERIJ: Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsinf belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25. —O Een dokter is iemand, die een heel anderen kijk op zijn medemensch heeft das een ander. Door de gewoonte is een mensch voor hem een wezen geworden dat op zijn tijd zijn hulp noodig heeften dan een meer of min belangrijk geval opievert, waarop hij zijn practische en theore tische kennis toepassen moet. Of zijn boezemvriend of zijn doodsvijand zijn hulp inroept, beiden helpt hij even bedaard en rustig en nauwlettend. Een dokter kent geen voorliefde en tegenliefde waar hij tegen zijn objec ten staat. Haat of liefde zwijgen bij hem. Of het voorkomen van den pa tient weerzinwekkend is of aantrekke lijk. waar zijn hulp gevraagd wordt, legt dat geen gewicht in de schaal. Wie zoo even de dokter nog krenkte of benadeelde en nu in zijn handen valt, wacht dezelfde nauwlettende zorg als had hij het tegendeel gedaan. De lijfspreuk van eiken medicus is, „wel doen, zonder omzien". Hoogst gewichtig is vaak het ver trouwen door een patient in den ge neesheer gesteld. Hoe vaak komt het niet voor, dat het leven in zijn handen gesteld wordt. Een oogenblik van weifeling in een ingewikkelde operatie en een levens licht kan uitgeblazen zijn. Een dokter mag daarom niet zijn iemand van een prikkelbaar, opvliegend gestel. Dat is hij dan ook zelden. Het dagelijks waarnemen, om zoo te zeggen van uur tot uur, van de vergankelijkheid, van de teerheid, van de broosheid van het menschelijk leven, doet hem melijdend neerzien op het geharrewar, getwist en geplukhaar, meest uit eerzucht en ijdelheid of uit prikkelbaarheid van luitjes, die wie weet hoe gauw weer in zijn handen vervallen en dan zoo'n geheel anderen indruk maken in hun afhankelijkheid.Telkensopnieuw wordt een dokter geplaaist tegenover het groote geheim van leven en dood, van komen en gaan van den mensch, dat hij zich niet warm meer kan maken voor iets, waarom anderen elkaar naar de keel vliegen. Een dokter is bedaard. Voor een dokter bestaat geen poli tiek, voor hem bestaat alleen z'n vak. Nu eens -stond hij aan het ziekbed van een grimmigen anarchist, later aan dat van een reactionair. Bij allen, of ze zwart of rood of wit waren, verliep het proces des levens op dezelfde wijze, allen hadden dezelfde behoefte aan bijstand, allen waren even dank baar voor genoten hulp, bij allen waren deugden en gebreken waar te nemen en ondanks hun idialen te vuur en te zwaard verdedigd, huiverden allen voor den gewichtigen stap naar het onbe kende land Vermoeiend, afmattend is het beroep van den geneesheer. Dag in, dag uit hebben honderden en duizenden zijn hulp noodig en nooit kan een genees heer eens zeggen dit of dat uur neem ik eens vacantie dan moeten de men- schen me eens met rust laten genieten te midden van een schoone natuur, te midden der mijnen, die me zoo weinig in hun midden hebben. Vaak juist dan, wanneer hij 't zich wat lekker gemaakt heeft in z'n leun stoel of met z'n lievelingspijpje in de hand voor een kop thee zit, trekt een wildgejaagde hand weer aan de schel en klinkt als open gedaan wordt of docter direct daar en daar konten wil en dat 't zoo erg is. Vaak als bij win terdag het bed eerst recht aangenaam wordt, daar de eerste kou er af is, mag doktertje er weer uit, mag hij zich weer kleèden, dicht in zijn mantel wikkelen en zich soms ver weg naar dezen of genen begeven om eerst na zekeren tijd weer thuis te zijn. Toch moet hij den volgenden morgen op het spreekuur weer present wezen en het dus maar met minder rust zien te stellen. En dan die nieuwe ontdekkin gen en nieuwe instrumenten. Leert dokter niet, dan blijft hij geen man van zijn tijd. Dan komt hij als een hinkend paard achter zijn coliega's aanspringen ten nadeele van wie hem hun lichaam toevertrouwden. Van daar dan ook dat een goed dokter geen tijd over heeft voor poli tiek geharrewar. Dat laat hij aan an deren over die minder dan hij erva ringen opdeden over het zijn van zijn soort en lotgenooten. Na al wat voorafgaat is 't voor een ieder duidelijk, waarom een dokter ieders vriend is en tot de zeldzamen op dorp en stad behoort, die weinig of geen vijanden hebben. Van 't kleine kind af tot den verstokien grijsaard toe heeft zoo wat elk zijn grond om dokter dankbaar te zijn voor genoten behandeling, die gewijd was door toe wijding. Hoevelen onzer hebben niet onder bepaalde omstandigheden uitgeroepen, als een besmettelijke ziekte uitbrak als typhus, cholera en dergelijke „ik wou nou niet graag dokter wezen". En heeft ooit iemand gehoord, dat dokter weigerde te komen. Neen, steeds ging hij getrouw waar hij geroepen werd en stelde zich bloot aan be smetting, daar hij mensch is, zoowel als anderen om hem heen. Waarlijk er behoort wel moed^ioe om altijd en overal klaar te staan Maar... geld verzoet den arbeid wordt gefluisterd. Beste vrienden, dat is bil lijk. Ik hoop van harte dat alle eerlijke doktoren op zekeren tijd in hun leven, waarin ze nog niet te oud zijn, om ook eens voor eigen genoegen televen.de schaapjes op het droge hebben. Dat verdienen ze aan u en mij, en arbei ders als ze zijn aan menschengeluk, mag hen allerminst een billijk loon onthouden worden. En dat kan alleen een zoodanig zijn, dat hun niet dwingt een geheel leven mijn en uw slaaf te zijn. Fulnaho. Zij, die meenen, dat de journalis tiek een absoluut gevaarloos beroep is, en dat het gevaren-percentage in het kleermakers- of sigarenmakersbe- drijf beduidend hooger is dan dit der nieuwsmakerij, hebben het niet aan het rechte eind. Zeker, de kans, dat ons journalisten den duim afgeknepen wordt, is zeer klein, hoewel wij onzen duim toch, zelfs de beste onder o is, meer gebruiken dan eenige andere vinger. Maar er zijn andere gevaren De arrestatie van den Engelschen jour nalist, die naar aanleiding van Zabern, een heel gewomen luitenant wilde kie ken, en die door de Duitsche autori teiten onbeschoft behandeld werd, brengt ons op het idee, onze lezers eens in te wijden, welke gevaren ons beroep met zich mee brengt. Allereerst de mededeeling, dat het in Holland zoo kwaad niet is. In de groote steden is het gevaar het kleinst De journalisten vallen daar niet, zooals in Londen en Parijs, op door een lich telijk buitenmiddelpuntige kleeding. Een Amsterdamsch of Haagsch. jour nalist ziet er uit als een advocaat, die op weg is naar de balie, als een lee- raar, die naar z'n school gaat, of als een jong medicus, die zich nog niet de weelde van een rijtuig kan veroorloven, en die dus loopende z'n patiënten gaat opzoeken, en die zijn city-bag thuis heeft gelaten, omdat hij, wanneer hij z'n preparaten in z'n oude col legetasch bergt, beide handen in de zak kan houden. Alleen enkele jongere zieri er „vrijer" uit, maar die „vrijheid" neemt af, naarmate het tractement stijgt, en naarmate er meer huisvaders- plichten verwacht worden. Zij, die dus niet in de kranten-wereld bekend zijn (en de massa weet alleen de voorletter van den naam van den hoofd-redac- teur, die z'n krant hij dagelijks ont vangt), zullen het moeten erkennen, „dat zij nog nooit eens een journalist hebben gezien". Voor die massa be hoeven wij dus niet bevreesd te zijn. Alleen, wanneer wij ons zelf tebuiten gaan, we bedoelen, wanneer wij stil een niet-openbare vergadering binnen sluipen, waar de pers geen toegang heeft, bestaat er kans, dat men een blauw oog oploopt. Die kans is het gróótst, wanneer men zich als arbei der verkleedt, maar, zonder dat men het wil, van den arbeider een karika tuur maakt. Wanneer een journalist, die een potsierlijken metselaar voor stelt, in een niet toegankelijke verga dering van stakende metselaars sluipt, zal hij waarschijnlijk het feit consta- teeren, dat men van de troffel hardere knuisten krijgt dan van de vulpen, maarz'n leven waagt hij niet. In de provincie is het eenigszins anders. De redacteur van het plaatse lijk b'ad geeft bij zijn verslagen in den regel commentaar, en wanneer de meerderheid van een vergadering in den waan is gebracht, dat de verslag gever, de menschen heeft willen be- leedigen, dan dient hij op zijn hoede te zijn. Menig provinciaal journalist heeft bij hem de ruiten zien ingooien, en wij durven beweren, dat onze col lega's in het Zuiden en Oosten des lands, die 'nog nimmer een broedende neus hebben opgeloopen, niet goed op de hoogte zijn van het vak. Uitzonde ringen zullen wel onzen regel beves tigen. Ook moet hij zich dikwijls de meest beleedigende handelwijzen laten wel gevallen. Een gildebroeder in een plaatsje in Zuid-Holland dreef onlangs heel onschuldig de spot met het buikje van den burgervaderhij had n.l. waargenomen, dat dit lichaamsdeel in een zekere Raadzitting van woede trilde. In de volgende raadsvergade ring meende de edelachtbare Heer Burgemeester hem den toegang te kunnen weigeren, en de sterke veld wachter wierp onze collega, zonder dat hij zich kon verzetten, het Raad huis uit. Door een list van den an deren persman werd de veldwachter, die voor de deur de wacht hield, van zijn post weggelokt, en de verslag gever drong naar binnen. Zijne edel achtbare stond paf, maar toen de burgemeester z'n spieren wou gebrui ken, om den ongewenschten gast te verwijderen, namen een paar Raads leden het voor hem op. De twee journalisten bleven toen op de ver gadering, en namen druk deel aan de discussies over hun ai of niet toe lating. Zulke rechten hebben hun Am- sterdamsche collega's niet. Doch de edelachtbare zon naar wraak. Toen het aantal Raadsleden van zeven tot negen steeg, waren er twee stoelen meer noodig. Welaan, men moest im mers bezuinigen, waarom dan niet de twee zetels van persmenschen ge nomen De verslaggevers konden wel staan Sedert worden de Raadzittingen door onze beide collega's geregeld bijgewoond, maar behalve papier en potlood nemen zij een.... klein krukje mee, een vouwstoeltje. Dat het Be stuur van een Gemeente zich door dergelijke handelwijzen het meest be- leedigt, schijnen de vroede, vaderen niet in te zien. In onze koloniën moeten journalis ten niet te veel praats hebben, meent de overheid. Een journalist, die in Indië carrière gaat maken, beschouwt het als een botje, wanneer hij ook eens een paar dagen in de gevange nis mag doorbrengen. Daar zit copy in, en hij wordt er spoedig bekend door. Trouwens, ook in ons land doet een veroordeeling wegens persdelict den journalist meer goed dan kwa2d! In Duitschland maakt men korte wetten. Een vrijheid van drukpers be staat er helaas nog lang niet, en ook de politie is tegen de persmenschen vaak alleronbeschofst. In Frankrijk en België is de verhouding tusschen politie en pers meest zeer goed. Vooral in Frankrijk wordt de journalist ont zien. Onlangs werd een bekend Pa- rysch journalist van zeer erge dingen beschuldigd, waarop een gevannisstraf van enkele jaren zat. Maar justitie en politie wisten, dat het blad een groo- ten invloed had, en zij gaven de persman gelegenheid, het land te ver laten. Dit den persmenschen terwille zijn pleit dus feitelijk niet voor de overheidspersonen. In Engeland, waar de journalistiek buitengewoon hoog staat, en waar ook de politie op een belangrijk hoo ger niveau staat dan bij ons, is de verhouding tusschen overheid en pers correct zonder meer. Bijzondere vriend schap tusschen beiden bestaat er zel den. In Amerika zijn de meeste men schen bang voor de pers. Immers, het is het land van de reclame. Men hecht groote waarde aan het oordeel van de pers, en doel daarom alle moeite, om bij de pers bevriend te zijn. Een New-Yorksch redacteur, dien wij onlangs spraken, deelde aan ons een typisch staaltje mee, dat hij in het jaar 1912 64 maal ontbeten had voor rekening o, de Amerikaan is zoo practisch van New-Yorksche firma's, ambtenaren en particulieren. 190 maal heeft hij in dat jaar buiten bezwaar van zijn kas genoenmaald, en niet minder dan 298 diners had hij te veroberen, zonder dat hij daarvoor moest afrekenen. „Thuis", zoo verze kerde hij ons, „ben ik haast nooit meer. Rekent men het ontbijten, kof fiedrinken en dineéren mee, dan werk ik 16 uur per dag aan de krant. Toch heb ik mij uitstekend geïnstalleerd. Waar moest ik anders alle caudeaux bergen, die mij werden aangeboden. In 1912 toch kreeg ik twee bureaux, dertien kastjes en negentien stoelen cadeau". —O Postzegels van Albanië. Nog voor de nieuwe vorst van Al banië zijn intocht in zijn nieuwe rijk gehouden heeft, verschijnen de nieuwe postzegels van Albanië. Zij hadden reeds hun voorloopers. Verleden jaar werden een aantal Turksche zegels uitgegeven, die als overdruk den Al- baneesche adelaar vertoonden daarop volgden de etiketten.... nauwelijks ze gels te noemen...-, die op handpersen gedruktwaren en waarop men met behulp van schrijfmachines de waarde aanteekende. Dat waren hulpmiddelen. Op de postzegels die den grond leg gen van een mooie postzegelschat, staat het beeltenis van den natio- nalen held Skanderberg, die in de 15de eeuw de onafhankelijkheid in Albanië proclameerde, en met succes de, aanvallen der Turken trotseerde. o De Duitsche koopvaardijvloot. De Duitsche handelsmarine is in de laatste jaren enorm vooruitgegaan. Ook in Duitschland is men reeds lang doordrongen van het woord „navi- gare necesse est" en de koopvaardij vloot is er 't sprekend voorbeeld van. Op 1 Januari 1875 bestond de Duit sche handelsvloot uit 4602 schepen met een inhoud van 1068383 ton, in 1890 3594 met 1320721 ton, in 1900 waren er 3759 koopvaardijschepen met een inhoud van 1737798 ton, In 1910 bedroeg dit aantal 4658 met 2859307 ton inhoud en 1913 4850 met 3153724 ton. Hierbij zijn alleen gerekend schepen, die meer dan 50 kub. M. bruto-inhoud hebben. In dit tijdvak valt ook de overgang van zeil en stoomvaait. In 1875 telde de Duit sche handelsvloot 299 meerendeels kleine stoomschepen met een totale inhoud van 189988 ton, in 1913 wa-

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1914 | | pagina 1