Flick's
No. 233.
Zaterdag 21 Februari 1914.
5e Jaargang.
Richting
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
w?
Stichter: H. A. van Dalsum.
Bierkaaistraat A 28 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
ER IS
31 9» 0
de allerbeste.
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonnement per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad^ neemt geene verantwoordelijkheid voorden inhoud
van het Trije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATIE:
DRUKKER IJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f 0.25.
Verbod van venten
te Hulst.
De gemeenteraad van Hulst heeft
in zijne vergadering van 10 Februari
1914 met algemeene stemmen op een
na, de tegenstemmer het raadslid van
Daisuin, vastgesteld Eene „Verordening
p het venten en op de woonwagens
in de gemeente Hulst."
De heer van Dalsum achtte de ver
ordening in strijd met de wet, gaf daar-
vror een enkele reden aan, maar, om
icJen hij genoegzaam weet, dat, als
hij beroep doet op eenige wet dit voor
den Raad te hoog is en men daarom
zij ie opmerking niet telt, maakte hij
slrchts eene enkele opmerking.
Wij zullen de zaak nu uiteenzetten.
De verordening geeft geene omschrij-
virg wat onder „venten" is te verstaan,
en dus moet, ais eene overtreding voor
den rechter wordt gebracht, deze u i t
den inhouu der verordening
zelve opmaken wat venten is.
De verbodsbepaling wordt omschre
ven in artikel 1, luidende:
„Het is verboden voorwerpen- of
„waren, van welken aard ook, hetzij
„op of aan den openbaren weg, hetzij
„aan de huizen, te koop aan te bie-
„d.m of er mede te venten, zonder
„v. orzien te zijn van een bewijs van
„v-. rgunning afgegeven door Burge
rmeester en Wethouders.
„Onder dit verbod valt niet het te
„hoop aanbieden of venten van ge
drukte of geschreven of op eenigerlei
„wijze vermenigvuldigde stukken,
„vorsche groenten, versche vruchten
n visch."
De rechter moet dus als venten be
schouwen het op den openbaren weg
of aan huis „te koop aanbieden" van
wJk voorwerp of van welke waar
ook, uitgezonderd dan de voorwerpen
of waren genoemd in het tweede lid.
Dus vallen onder het verbod, b.v.
het houden van een verkooping door
nctaris of deurwaarder van inboedel-
geed, dat 'staat op de straat of tegen
het huis,
hetverkoopen van boter op de markt,
want de markt is ook deel van den
openbaren weg,
liet te koop aanbieden van vee op
de markt of op het stationsplein, van
granen op de markt,
het venten met petroleum door de
A ornaat.
Kortom
Er valt onder de geheele straat- en
in. rkthandel van welk voorwerp of
waar ook.
De straat- en markthandel mag al-
zoo alleen worden uitgeoefend voor
zien van een bewijs van vergunnir g
van B. en W.
Het recht tot den handel
op straat en markt, is alzoo af
hankelijk gemaakt van een gemeente
lijke verordening, hangt af van B. en W.
Hoeveel menschen zijn er niet in
ïL.lst en omgeving die hun biood vei-
tüenen „op de baan" Zoodra zij
„op de baan" iets te koop aanbieden
moeten zij een vergunning hebben
van B. en W.
Gevoei'c ieder hier niet iets dat niet
in den haak is?
Inderdaad.
Er wordt inbreuk gemaakt op de
burgerlijke vrijheid tot uitoefening van
een handelsbedrijf.
Deze vrijheid mag alleen door poli-
iieveiordening worden beperkt, als ze
aanleiding zou kunnen geven tot een
strafbaar feit, b.v. samenscholing, be
lemmering van het verkeer, om welke
reden in meerdere gemeenten is ver
boden verklaard het verspreiden van
of venten van gedrukte stukken.
Men kan zeggen door de aange
nomen politieverordening wil men te
gengaan de vermomde bedelarij. Maar
als men dit zegt we zullen over
vermomde bedelarij afzonderlijk spre
ken dan zegt dit niet de verorde
ning. Deze spreekt daarvan niet, deze
spreekt van „te koop aanbieden of
venten" van elke soort van voorwer
pen of waren. En de rechter heeft niets
te maken met wat men wil bereiken,
maar alleen met wat er staat.
Trouwens, de rechter kent artikel 11
van de Wet houdende Algemeene Be
palingen der Wetgeving van het Ko
ninkrijk, en weet dus dat hij „volgens
de wet" moei recht spreken, en dat
hij „in geen geval de Innerlijke waarde
of billijkheid der wet mag beoor
deel en".
„De inhoud der wet", dat is hier
der verordening, is zaak van den
rechter.
De Gemeenteraad maakt de verorde
ningen, die hij „in het belang der ge
meente" noodig acht, art. 144 Grond
wet, dat is in het belang van de ge
meente als publiekrechtelijk lichaam.
Uitgesloten wordt dus het waken door
den Raad tegen handelsconcurrentie
door niet- of wel ingezetenen van de
gemeente. Gelet op het geschrijf in
een blad in Hulst tegen de concur
rentie door leurders aan winkeliers is
het onze gedachte, dat de verordening
wel degelijk bedoelt om te zijn eeu
politiemiddel tegen leurders ten bate
van winkeliers. Maar, als eens an
dere gemeenten gingen doen als Hulst,
en ook dus gingen verbieden het leu
ren in de andere gemeenten Er
zouden dan heel wat Hulstersche win
keliers worden getroffen die, bij hun
winkel in Hulst, nog „in het land"
leuren met hun waren.
Art. 3 Wetboek van Koophandel
verstaat onder daden van koophandel,
in het algemeen, het koopen van wa
ren, om dezelve weder te verkoopen,
in het groot of in het klein. Dit nu
doet ook de straatkoopman. Ditzelfde
doet de handelsreiziger, die op straat,
aan huis of in huis of op kantoor
zijne waren presenteert. Ditzelfde doet
de winkelier die in een winkel de
koopers afwacht. Ditzelfde doet de
beursman, die zijne monsters laat zien
en proeven, doet het handelshuis dat
prijscouranten, reclameboeken en pros
pectussen rondstuurt. Alle dezen zijn
in wezen gelijk, en omdat zij in
wezen gelijk zijn „hebben zij gelijke
„aanspraak op bescherming van per-
„soon en goederen", art. 4 Grondwet,
en dus mag de een niet meer worden
geplaagd dan de ander door eenig wet
gevend lichaam.
Art. 4 Grondwet van 1848 bepaalde,
dat de uitoefening der burgerlijke rech
ten door de wet wordt bepaald. Dit
art. 4 is vervallen, door niet overge
nomen in de Gr. van 1887, maar dit
als gevolg, reeds besproken bij de be
handeling der Grondwet van 1848, dat
de Grondwet regelt de burgerschaps
rechten, en de burgerlijke wet regelt
de burgerlijke rechten. Dit laatste is
geschied in art. 1 van het Burgerlijk
Wetboek„Het genot der burgerlijke
rechten is onafhankelijk van de staat
kundige rechten, welke alleen overeen-
j komstig de Grondwet worden verkre-
1 gen. En in art. 2 aldaar„Allen die
zich op het grondgebied van den Staat
bevinden zijn vrij, en bevoegd tot het
genot der burgerlijke rechten." En
art. 1 Wetboek van Koophandel be
paalt „Het Burgerlijk Wetboek is,
„voor zoovlrre daarvan bij di- Wetboek
„niet bijzonderlijk is afgeweken, ook
„op zaken van koophandel toepasse-
Jijk."
Conclusie alzoo voor wat betreft de
handelsvrijheidDe Grondwet be
schermt. het burgerschapsrecht van
eiken koopman, hetzij leurder, winke
lier of handelshuis, op gelijke wijze.
En het Burgerlijk Recht kent aan deze
allen toe de bevoegdheid tot het uit
oefenen van een handelsbedrijf.
Eindc.onclusies
1. Art. 1 der verordening, regelende
haar grondslag, laat het burger-
l ij k recht der ingezetenen t o t
uitoefening van het handelsbe
drijf op den openbaren weg en aan de
huizen in de gemeente Hulst, dat g e-
waarborgd is door het Bur
gerlijk Wetboek en door het
Wetboek van Koophandel,
rusten op eene vergunning van Bur
gemeester en Wethouders.
Eene gemeenteverordening treedt al
zoo op een gebied, dat valt onder het
gebied van de Grondwet en op het
gebied der burgerlijke wetboeken, wat
in strijd is met de wet.
2. De Justitierechter moet art. 1
toepassen naar zijn eigen inhoud, niet
naar een inhoud die het artikel niet
heeft.
3. De gemeenteveldwachter moet, als
hij procesverbaal wil opmaken wegens
overtreding van art. 1. dit opmaken
zoowel tegen den veekoopman die in
Hulst zijn vee op de markt brengt ten
verkoop, als tegen de boerin die op
de markt haar boter verkoopt, als
tegen den boer die zijne granen te
koop aanbiedt op den openbaren weg,
als tegen den koopman in kunstmest
die deze op de markt te koop aan
biedt, want art. 1 vereischt niet, dat
men de waren, die men „te koop aan
biedt" bij zich heeft, dit is alleen noo
dig als men „er mede" „vent". Maakt
die veldwachter onderscheid, dan
handhaaft hij niet de verordening,
maar handelt hij naar willekeur.
4. De kantonrechter is echter onbe
voegd om te beoordeelen, of de ver
ordening in strijd is met de wet, daar
bij meerdere arresten van den Hoogen
Raad is beslist, dat het niet staat aan
den rechter maar aan de administra
tieve macht om te beslissen, of ze is
in strijd met de wet. Daarom zou de
kantonrechter wegens overtreding der
verordening moeten veroordeelen, al
is hij overtuigd dat ze in strijd is met
de wet. Ze is n.l. altijd geldig, totdat
ze door de Koningin is geschorst of
vernietigd (art. 150, 153 Gemeentewet).
Vermomde bedelarij.
0
Art. 432 Strafwet luidt
Met hechtenis van ten hoogste twaalf
dagen wordt gestraft
le. als schuldig aan bedelarij, hij
die in het openbaar bedelt.
2e. als schuldig aan landlooperij,
hij die zonder middelen van bestaan
rondzwerft.
Tegen bedelarij in het openbaar is
alzoo voorzien door eene Rijkswet, en
•tegen wat is geregeld bij eene Rijks
wet kan niet worden voorzien bij eene
gemeentelijke politieverordening.
Onder „openbaar" wordt verstaan
„open en bloot, voor het algemeen
waarneembaar, op eene openbare plaats
in het oog vallend."
Voor wat „landlooperij" is enkele
beslissingen
Wanneer personen met zoo geringe
koopwaar venten dat dit geen midde!
van bestaan kan opleveren, geen be
wijs van aangifte hebben, en geen
geld aannemen, zonder dat zij verkocht
hebben, vormt dit geen landlooperij,
zoolang het rondzwerven niet is be
wezen. (Gem. Stem no. 1836). Een
arbeider, die gedurende eenige wei
nige dagen rondloopt in eenstreek op
nog geen dag loopens van de plaats
waar hij zelf is gedomicilieerd, en op
wien bij zijne aanhouding gevonden
wordt een bedrag van f 1.75 behalve
nog eenige koopwaren in postpapier
bestaande, kan moeilijk gezegd wor
den zonder middelen van bestaan te
hebben rondgezworven. (Rechtb. Arn
hem 26 Febr. 1901. W. v. h. R. 7662).
Bedelarij in het openbaar, en land
looperij, zijn strafbare handelingen
volgens het Wetboek van Strafrecht,
en kunnen alzoo niet nog eens straf
baar worden verklaard door eene po
litieverordening.
Vermomde bedelarij is daarin niet
geregeld, maar wat is dit?
Het is bedelarij, die openlijk niet
waarneembaar is, dus die plaats heeft
niet op straat, niet aan de deur, maar
in de huizen zelve, door dat b.v. de
bedelaar een huisbezoek doet, en i n
huis iets vraagt, en, behalve uiterlijk
niet waarneembaar, wordt gedaan in
een vorm niet van vragen maar van het
aanbieden van waren of van het ver
richten van een dienst.
B.v.: bedelarij in den vorm van te
koop aanbieden van postpapier, van
garen en band, in den vorm van het
laten zien van een marmotje, van een
aapje, in den vorm van draaiorgel-
muziek, enz. en dit alles verbonden
met speculatie op medelijden jegens
den „koopman".
Maar hoe zal het een politieman
mogelijk zijn om, zonder willekeur,
een strafbaar feit, van vermomde be
delarij op wettige wijze te constatee-
ren
Wij gelooven dat dit niet mogelijk
is. Immers: De politieman heeft niet
het recht om, als hij vermoedt dat
iemand, die ergens i n huis gaat, om
in dit huis, niet van buiten af waar
neembaar, een daad te verrichten van
vermomde bedelarij, tevens dit huis
binnen te gaan, hij zou zich daardoor
kunnen schuldig maken aan huisvre
debreuk.
Wat zal dus zijn het practisch ge
volg van eene politicverordening tegen
vermomde bedelarij
Dit:
Dat zij treft de waarlijk armen en
ongelukkiger., dat zij deze, de armen
onder de armen verdrukt.
Immers: de brutale of schijnheilige
„vermomde-bedelaars" zullen niet ge
troffen worden, daar deze uit zich
zeiven en door omgang met „colle-
gaas" wel zooveel kennis van zaken
hebben, dat zij weten wat voor hun
„vak" geoorloofd is en niet.
Conclusie
Eene politie-verordening tegen
vermomde bedelarij, is, indien wettig
misschien mogelijk, niet uitvoerbaar,
tenzij alleen tegen de armen onder de
armen, dus als daad van verdrukking.
Verbod van woonwagens.
0
De Gemeenteraad van Hulst stelde in
zijn vergadering van 10 Februari 1914
vast eene „Verordening op het venten
en op de woonwagens in de gemeente
Hulst", met algemeene stemmen tegen
een, die van het raadslid van Dalsum.
Deze verordening luidt, voor wat
betreft de woonwagens
Arttkel. 7. Het is verboden met een
woonwagen te staan op of aan den
openbaren weg of zich daarmede be
vinden op particulier terrein, tenzij
met vergunning van Burgemeester en
Wethouders.
Dit verbod van woonwagens heeft
dus niet het oog op een hinder voor
het verkeer maar is, door dit uit te
strekken tot verbod op particulier
terrein, een volstrekt gebod tot het
aanwezig zijn van woonwagens
in de gemeente Hulst.
Heeft een dergelijk verbod voor doel
om te voorkomen het belemmeren
van het verkeer, dan is dit verbod
reeds geregeld bij art. 427 zesde lid
van het Wetboek van Stratrecht: Met
geldboete van ten hoogste f 25 wordt
gestraft; 6e hij die, zonder verlof van
het bevoegd gezag, eenigen openbaren
land- of waterweg verspert of het
verkeer daarop belemmert. Bevoegd
gezag is hier in den regel Burgemees
ter en Wethouders. De Gemeenteraad
kan dus niet maken eene verordening
tegen het belemmeren van het verkeer
als reeds voorzien bi] gemeld art.
4271 Dit vinden wij nog bevestigd
in Verwoert's Gerechtelijke en Admi
nistratieve Politie, no 985.
Wel kan de Raad verordeningen op
de wegen maken, mits niet over de