w
Flick's
Cacao
No. 232.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
Stichter: H. A. van Dalsum.
Bierkaaistraat A 28 te Hulst.
Gentschestraat B te Hulst.
ER IS
de allerbeste.
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonnement per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Yrije Woord en voor dien van Advërtentiën.
ADMINISTRATIE:
D R U K K F. R IJ
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent.
belangrijke vermindering.
Bij abo.nnement of geregelde plaatsing
Dienstaanbiedingen contant f0.25.
Onsterfelijklield
der ziel eis natuurrecht.
O
Vervolg uit het Bijvoegsel.
XII. Wij hebben gezien, dat
de mensch eeri redelijk en vrij Wezen
is, 't welk het regtmatige en eerlijke
onderscheid, 't welk binnen zich de
beginsels van geweten vind, 't welk
zijne afhangelijkiieit van zijnen Schep
per kent, en 't welk geboren is om
zekere pligten te vervullen. Zijn voor-
naemtse gieraed is de Reden en Deugd.
Zijn grootste taak in 't leven is, van
dien kant voortgangen temaken, door
voordeel te doen met alle de gelegen
heden welke hij heeft, om zich te on
derwijzen, overdenkingen te maken,
en wel te doen. Hoe meer hij zich in
zoo loffelijke bezigheden oeffent en
versterkt, hoe meer hij de oogmerken
zijn's Scheppers veryult, en zich des
bestaens dat hij ontfing waerdig be
toont. Hij gevoelt dat men hem rede
lijkerwijze rekening kan doen geven
van zijn gedrag; en hij keurt zich-
zeiven goed, of veroordeelt zich, r.aer
de verschillende manier op welke hij
handelt.
Het blijkt door alle deze omstan
digheden overtuiglijk, dat de mensch
niet, gelijk de dieren, tot eene bloote
natuurlijke huishouding bepaald
ismaer dat hij onder eene zede
lijke huishoudinge behoort, welke
hem zeerveel hoog r verheft, en die
ook veel grooter gevolgen mo t heb
ben. Want wat waerschijnlijkheit is 'er,
dat eene Ziel, die alle dagen in Wijs-
heit en Deugd toeneemt, tot de ver
nietiging zou hellen; en dat GOD zou
goedvinden dit licht te blussc'nen in
eenen tijd als het best zijn glans ver
spreid Is het niet veel redelijker te
denken, dat het goed of quaed ge
bruik, 't welk wij van onze «vermo
gens zullen gemaekt hebben, in't toe
komende van gevolg zal zijn dat wij
'er rekenschap van zullen moeten geven
aen Hem van wien wij ze ontfingen
en dat wij van Hem de juiste ver
gelding ontvangen zullen, welke de
aert onzer doeningen mede zal bren
gen. Nademael derhalve dit oordeel
van GOD zich niet genoegzaem in
deze werelt ontwint, zoo is het na
tuurlijk te voorwikken, dat het bestek
der Goddelijke Wijsneit, ten onzen
aenzien, eene duuring vervat van veel
grooter uitgestrektheit.
XIII. L a e t ons van den mensch'
opklimmen tot GOD en wij zullen
onszelve al gedurig verder overtuigen,
dat dusdanig het uitwerksel wezen zal,
van het bestek dat Hij zich geformeert
heeft.
Indien, gelijk wij hiervoor getoond
hebben, GOD [onze Schepper] wil,
dat de menscben der gezonde Reden
waememen, naer maete van hunne
vermogens en de omstandigheden
waerin ze zich bevinden zoo kan die
Wil niet anders wezen als eene ern
stige, uitdrukkelijke, en volstrekte Wil.
't Is de Wil van den Schepper, van
den Regeerder der Werelt, van den
Oppermagtigen Heere aller dingen, 't
Is derhal ven een waer b'.vel, 't geen
ons in de verpligling stelt van te ge
hoorzamen. 't Is voor he' overige de
Wil van een alderhoogst en volstrekt
magtig, wijs, en goed Wezen; 'twelk
altoos voor zich en zijne Schepselen
de uitstekends'e eindens bedoelende,
niet nalaten kan die middeien vast te
stellen, welke, in de orde der Reden
en volgens den aert en staet der din
gen, noodzakelijk zijn ter uitvoeringe
van zijne oogmerken. Deze beginsels
kan men redelijkerwijze niet weer
spreken maer laet ons zien wat ge
volgen men uit dezelve kan trekken.
1. E e r s t e I ij k bijaldien het met
de Goddelijke Wijsheit [overéénquam]
om metterdaed Wetten aen 'tmensch-
dom te geven, zoo eischte diezelfde
Wijsheit dat deze Wetten verzeld zou
den gaen van noodzakelijke drangre
denen, om redelijke en vrije Wezens
te bepalen dat zij zich naer dezelve in
alle gevallen schikten. Anderzins zou
men moeten zeggen, oft dat GOD de
waerneming der Wetten die Hij gaf
niet waarlijk en ernstig wildeoft dat
Hem de Magt of Wijsheit gebrak om
die [gehoorzaemheit] te wege te bren
gen.
2. Ten Anderen: indien GOD,
door èene uitwerking van zijne Goed-
heit, de menschen r.iet heeft willen
laten leven op 'i geval af, oft zooals
het viel, nogt hen aen de grilligheit
der hartstogten heeft willen overgeven
indien Hij hen een toorts gaf om hem
te geleiden zoo maekte dezelfde Goed-
heit ongetwijffeid, dat 'er een volledig
en duurzaam geluk gehecht zij, aen
het goed gebruik 't welk een iegelijk
van dit licht maken zal.
3. Ten Derden: de Redei zegt
vervolgens, dat het Almagtig, Alwijs,
en A'goed Wezen, de Orde [oft Gere-
ge-ldheit] op het hoogste en volstrekt
bemind dat deze Voïmaektheden Hem
doen wenschen, dat die orde onder
de verstandige en vrije Schepsels
heersche en dat Hij hen even daerom
Wetten gegeven heeft. Dezelfde rede
nen, welke Hem bewogen om eene
zedelijke orde vast te stellen, zetten
Hem ook aen om 'er de waerneming
en betragting van te vorderen en te
bezorgen. Hetstrekt derhalven tot zijne
voldoening en heerlijkheit, dat Hij hen
grootelijks het verschil doe kennen, 't
welk Hij stelt tusschen hen, welke de
orde [oft geregeldheit] beroeren, en
hen die ze volgen. Hij kan hieromtrent
niet onverschillig wezen integendeel
vind Hij zich door de liefde voor
zichzelven en voor zijne eigene voï
maektheden aengezet, om zijnen be
velen alle de noodige kragt van uit-
werkinge bij te zetten, opdat men zijn
gezag metderdaed eerbiedeen dit
brengt de vaststelling van belooningen
en straffen in een toekomenden staet
mede't zij om den mensch binnen
den regel te houden in den tegen-
woordigen staet, zoo veel mogelijk is,
door de krachtige drangredenen van
hope en vreeze't zij om in 't gevolg
aen zijn bestek eene uitvoering te ge
ven die waerdig is aen zijne Gereg-
tigheit en Wijsheit, door alle dingen
weder tot de oirspronkelijke orde, welke
Hij vastgesteld heeft, te brengen, [en
elk regtmatige vergelding te doen ont-
fangen.]
4. Ten Vierden; hetzelfde begin
sel leid ons nog veel verder. Want
indien GOD de orde [en geregeldheit,
die Hij in de Z e d e l ij k e Werelt
heeft vastgesteld, op het hoogste be
mint, zoo kan Hij*niet nalaten hen
goedtekeuren, welke door eene opregte
en standvaste aenkleving aen het vol
gen van die orde, hunne kragten in
spannen om Hem te behagen, door
faemteloopen ter volbrenginge en ver-
vullinge van zijne oogmerken en Hij
zou hen, die een tegengesteld gedrag
houden, niets anders als afkeuren en
veroordeelen konnen want de eerste,
om het dus uit te drukken, zijn vrien
den van GOD de laetste verklaren
zich [door hun, doen] zijne vijanden
te zijn. Maer Gods goedkeuringen
brengt zijne bescherming, gunst, en
liefde met zich; in stede dat zijne af
keuring gene andere als regtstrijdige
gevolgen kan hebben. Dit zoo zijnde,,
hoe zou men [dan] konnen gelooven,
dat Gods vrienden en vijanden onder-
ééngemengd zouden worden, of dat
'er tusschen hen genig verschil zou
zijn Is het niet zeer veel redelijker
te denken, dat Gods Rechtvaerdigheit
ten laetsten, op de eene oft andere
wijze, het wijdstrekkendst verschil be
kend zal maken, dat Hij tusschen de
Deugd en Ondeugd stelt, makende hen
endeiijk en ten vollen gelukkig, die,
in hunne overgegevenheit aen het doen
van zijnen wil, het voorwerp wierden
van zijne gunst, en doende in 't te
gendeel zijne rehtvaerdige gestrengheit
aen de Boozen gevoelen
XIV. Z i e t d a e r wat de alder-
klaerste kundigheden, welke wij van
Gods Voïmaektheden hebben, ons doen
oordeelen van zijne oogmerken, en van
't bestek dat Hij zich geformeert heelt.
Indien de Deugd niet endeiijk haer
loon, de Ondeugd haere straffe vond,
en zulks op eene zekere en onvermij-
ba ere, op eene algemeene, voikomene,
en naeukeurig aen elks verdienstelijk-
heit of strafwaerdigheit geëvenredrgde
wijze zoo zou het ontwerp der Na
tuurlijke Wetten niet beantwoorden
aen 't geen men regtmatig verwagten
inogt van eenen Oppersten Wetgever,
wiens Vooruitzigt, Wijsheit, Magt, en
Goedheit zonder paelen zijn. Dit ware
die Wetten onvoorzien gelaten van
haer voorname kragt, en dezelve tot
de hoedanigheit van bloote raadgevin
gen brengen't ware endeiijk het
grondwezendlijk punt verwoesten van
't Samenstel der redelijke Schepselen
't welk is, getrokken en gedrongen te
worden om een redelijk gebruik van
hunne vermogens te maken, in 't uit-
zigt op hun geluk. Met een woord,
het zedelijk Samenstel zou daerdoor
vervallen tot een punt van onvolmaekt-
heit, 't welk men niet zou konnen
overéénbrengen nogt met 's menschen
natuur, nogt met den Staet der Maet-
schappqe, nogt met de zedelijke Voï
maektheden van GOD.
'tls 'er zoo niet mede gelegen, zoo
dra men een toekomend leven erkent.
Het zedelijk Saemenstel vind zich
daerdoor ondersteunt, gebonden, en
bepaeld op eene wijze die niets over
laet dat men 'er meer zou konnen bij
begeeren. 't Is alsdan een ontwerp, 't
welk waerdig aen GOD, en nuttig"
voor den mensch is GOD doed all'
wat men verwagten kan. dat Hij met
vrije e» redelijke Schepsels doen moest,
om hen daertoe te brengen dat zij
zich wel gedragen; de Natuurlijke
Wetten vinden zich aldus vastgesteld
op de bestendigste grondslagen, en
niets mangelt er aen, om de menschen
te verbinden door beweegredenen,
welke de bequaemste zijn om indruk
op hen te maken.
Maar indien dit bestek [ofte ont
werp,] zonder vergelijking het schoon
ste en beste is, indien 't het Gode-
waerdigste, en 't best samenhangende
is met all' wat wij van 's menschen
natuur, behoeften, en staet kennen
hoe zal men 'er dan aen twijffelen, of
dit niet hetzelfde zij 't welk de God
delijke Wijsheit verkoren heeft?"
XV. Ik beken, dat indien
men in den loop van het tegenwoor
dige leven eene genoegzaeme Sanctie
[oft Staeving] vond van de Natuurlijke
Wetten, [zoo] in de maete [als] in de
vol heit waervan wij spraeken dat wij
dan geen regt zouden hebben om dit
bewijs aentedringen want niets zou
ons verpligten om in 't toekomende
de geheele ontzwagteling van Gods
bestek en grondschets te zoeken. Maer
wij hebben in het vorige Hoofdstuk
gezien, dat alhoewel, door de natuur
der dingen, en zelfsdoor verscheidene
menschelijke vaststellingen, de Deugd
reeds haere vergeldinge heeft, en de
Ondeugd haere straffeechter deze
zoo billijke orde onderiusschen maer
ten deele vervult wordt, en dat, zoo
de Geschiedenis als de Ondervinding
van 't tnenschelijk leven, een groot
getal van uitzonderingen op dien Regel
doed zien. Hieruit ontstaet eene zeer
belemmerende tegenwerping tegen het
gezag .der Natuurlijke Wetten. Maer
zoodra men spreekt van een ander
leven verdwijnt de zwarigheitalles
word opgehelderd, alles schikt zich
in orde het Samenstel vind zich be
hoorlijk geschakeld, gesorteerd, en on
dersteunt de Goddelijke Wijsheit is
geregtvaerdigd men vind alle de nood
zakelijke aenvoegselen en vergoedingen,
om de tegenwoordige ongeregeldheden
te herstellenmen geeft der Deugd
een onbeweegbaer steunsel, door den
eerlijken man een beweegredenen te
verschaffen, welke bequaem is om hem
te onderstutten in de aidermoeielijkste
paden, en hem te doen zegepralen
over de aldergevaarlijkste verzoekin
gen
Indien dit slegts sen bloote. gissing
ware, zou men ze mogen aenmerken
a's eene onderstelling die gemakke'ij-
ker (en bequamer) was dan bondig.
Maer wij hebben gezien dat zij dae-
renboven gegrond is op de natuur en
voortreffelijkheit van onze Zielop de
ingeschapene neiging die ons dringt om
ons boven het tegenwoordige leven te
verheffenen op den aert des men
schen van de zedelijke zijde aenge-
merkt, als een Schepsel dat rekenschap
van zijne daeden schuldig is, en eenen
zekeren regel moet volgen. Wanneer
wij bij dit alles zien, dat deze zelfde
mening tot steunsel strekt van de
deugd, en dat zij 't geheele Samenstel
der Natuurlijke Wetten bekroont, zoo
moet men toestaen dat zij niet minder
waerschijnüjk is dan schoon en van
[ons] belang.
XVI. Hiervandaen komt het,
dat dit gevoelen ten allen tijde en bij
alle Volkeren meer oft min aengeno-
men isnaer de Reden meerder oft
minder gequeekt wiert, of dat de Vol
keren den oirsprong der dingen nader
troffen, 't Ware ligt deswegen verschei
dene historiesche bewijzen te brengen,
ook schoone plaetzen uit de Philo-
sophen te melden, welke toonen zou
den dat dezelfde redenen die ons over
tuigen insgelijks de wijste onder de
Heidenen geraekt hebben. Maer wij
vergenoegen ons met aentemerken, dat
die getuigenissen, van anderen verza
meld, omtrent dit stuk niet onver
schillig zijn nademael zulks of de
voetstap van een oirspronkelijke over
levering, of de stem van de Reden en
Natuure, of de eene en andere tegelijk
aenwijst't welk geen klein gewigt
acn onze gehoudene redekavelingen
bijzet.
f3et Hiilsterblad.
—O
Als Sint Paulus in den Hemel de be
geerte kreeg om naar de aarde terug te
keeren ten einde zich aan de pers te
wijden, met gedachte dan veel goed te
kunnen stichten, wilde hij zeer nederig
beginnen.
En hij begon dan ook om zich als
gratis redacteur aan te bieden bij Pom
poen, uitgever van een Katholiek Week
blad van en te Pruldorp.
Als Pompoen echter Sint Paulus had
gehoord kon de uitgever Paulus niet
gebruikenPompoen kon zijn katho
lieke krant wel volkrijgenzonder Paulus
en ook zonder dat dit hem veel kostte
Pompoen kreeg n.l. zijn Katholiek
Weekblad van Pruldorp wel vol met....
de schaar.
Wij moesten denken aan Pompoen's
blad van Pruldorp met de schaar als
redactie toen wij in het Hulsterblad van
7 Februari lazen den uitval tegen van
Dalsum wegens zijn exploit aan den
bisschop.
Paulus had met betrekking tot het
katholieke blad van Pompoen opge
merkt, dat eigentlijk het geheele redac-
tioneele gedeelte dat niet door de
schaar was bijeengebracht bestond in
de marktberichten, en dat dus de
eigen katholiciteit van het blad
kwam... van de veemarkt.
Hoewel wij aan het blad van Pom
poen moesten denken bij dien uitval van
'het Hulsterblad moesten wij toch aan
dit laatste de eer geven dat het eigen