Flick's
Cacao
No. 228.
Zaterdag IT Januari 1914.
5e Jaargang.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
RichtingVoor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
w?
Stichter: H. van Dalsüm.
Bierkaaistraat A 28 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
ER IS
de allerbeste.
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonnement per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - -
Niet geplaatste stukken worden" niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Yrije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATIE:
DRUKKER IJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.2i.
De Militicplielit.
o—
Is dezeeen last of een eer of een
genoegen of een burgerplicht?
Deze vraag wordt weinig gesteld.
In vroegeren tijd was die plicht een
eer, alleen rustende op den toenmali-
gen heerschenden stand, den ridder
stand. Maar deze stand trok dan ook
alleen de voordeelen, die van staats
wege werden gegeven, in den vorm
van leenplichtige eigendommen of van
het bekleeden van ambten.
Die plicht is ook een genoegen voor
enkelen, een last voor velen.
De beteekenis voor onzen tijd is
dat ze is een burgerplicht. En wel een
algemeene burgerplicht voor zoovelen
als noodig zijn om het verdedigen van
het vaderland mogelijk te maken
Het algemeene van dezen burger
plicht is een noodzakelijk gevolg van
de ontwikkeling van het staatsrecht
in de richting, dai de Staat is van en
voor allen.
Toen de Staat was van en voor
enkelen, kon rechtens de militieplicht
er ook slechts een zijn van die en
kelen.
Ook in den ouden tijd werd het zoo
opgevat. Wel was de ridderstand al
leen militieplichtig voor den landvorst,
maar voor de belangen van de stad
was militieplichtig ieder stadsburger,
die dan ook als militieplichtige was
ingelijfd in zijn stadsgilde, dat tevens
was een gilde tot verdediging van de
stad en van hare poorten. Ook voor
deze stadsburgers was de militieplicht
een eer, medebrengende het genieten
van de rechten die de stad kon geven.
De landelijke bevolking was in den"
ouden tijd niet militieplichtig in de
beteekenis van burgerplicht en van
eer, medebrengende het mede hebben
van rechten, zij was toen onderhoorig
aan den ridderstand, en de feudale
ridderlijke grondeigenaar kon vorderen,
da: zijne onderhoorigen hem
militieplichtig waren als hij ze opriep
voor z ij n e plichten.
Wat wij willen zeggen is ditde
militicplicht is steeds geweest een bur
gerplicht jegens het groote vaderland
of jegens het kleine vaderland (de
stad) van die burgers, weike hadden
in den kring van het groote of van
het kleine vaderland volle burger
schapsrechten.
De uiibreiding van de volle bur
gerschapsrechten tot alle ingezetenen
brengt door dit enkele feit mede de
uitbreiding van den burgerplicht van
militieplicht tot alle ingezetenen.
Wie wil hebben zijn volle burger
schapsrecht b.v. kiesrecht, recht
op benoembaarheid tot ambten enz.
moet ook willen voor zich zeiven en
voor anderen den vollen burgerschaps
plicht. En wie het eerste wil en het
tweede ontkent, bv. door te zijn tegen
de kosten die medebrengen de lands
verdediging door b.v. stemmen uit
beginsel tegen de Oorlogsbegrooiing,
is niet consequent.
Maar al is de militieplicht een bur
gerplicht en een eer, het is ook waar,
dat hij is een last, en voor zeer velen
een groote en zware last.
Deze last zoo gering mogelijk ma
ken is een noodzakelijkheid, maar de
omvang van deze noodzakelijkheid
wordt beïnvloed door den omvang der
oorlogskrachten van anderen.
Daarom brengt het vermeerderen
van de militaire lasten in het eene
land mede het vermeerderen van die
in het andere land, en is de omvang
dezer lasten een internationaal vraag
stuk.
De militieplicht is alleen rechtens
een burgerplicht, als hij dient om het
vaderland te verdedigen. Moet hij die
nen om een veroveringsoorlog moge
lijk te maken, dan is die militieplicht
rechtens onbestaanbaar. Het is mis
schien hierom, dat de militieplichtige
het gewoonlijk alleen is in het eigen
vaderland, terwijl voor de koloniën
wordt gevormd een leger van vrijwil
ligers.
Hiermede geven wij eenige gedach
ten, die zoo bij ons opkwamen als
de gestelde vraag opkwam voor onzen
geest.
Ambtelijke willekeur.
—O
In Fransche Kranten staat het vol
gende verhaal te lezen.
De bewoners van een 17 gehuch
ten, "te ver wonende van de dorpen
waar de scholen staan en behoorende
tot verschillende gemeenten, vroegen
aan het bouwen van een intercom
munale gemeenteschool, dat is eene
voor verschillende gemeenten samen.
De gemeenteraden en de departe
mentale Raad (de Provinciale Staten
zouden we het hier noemen), de on
derwijzersbonden en de afgevaardigde
van het district waren er voor, op het
verzoek van de bewoners der gehuch
ten was gunstig beschikt door den
Minister van Onderwijs, maar... de
prefect van het departement (hier zou
den we hem noemen de Commissaris
der Koningin) was er tegen, omdat die
afgevaardigde niet was van de politieke
kleur van den prefect. En omdat deze
er tegen is, komt van het heele zaakje
niets.
Wegens deze zaak liet een Fransche
oud-minister zich uit op deze wijze
Ik herinner mij uit de rede van Bri-
and te St. Eiiénne deze woorden
„Frankrijk heeft niet zulke ruwe po
gingen aangewend om zich zelve de
vrijheid te geven, om zich vrij te ma
ken van het persoonlijke uitvoerend
gezag, om dof te zuchten onder het
stof van plaatselijke willekeur".
Wat hier de heer Briand verklaarde
is maar al te groote waarheid, maar
het is ook eene waarheid dat plaatselij
ke en gewestelijke ambtelijke willekeur
geen uitzondering is. Wij voor ons
kunnen zooveel feiten van ambtelijke
willekeur, persoonlijk ondervonden
zoowel van burgerlijk als van kerke
lijk gezag, opnoemen, en van algemeene
bekendheid, dat wij zelfs de vraag
mogen stellen Is er wel in de per
sonen van burgerlijk en kerkelijk ge
zag veel liefde voor de rechtzinnige
uitoefening van hun ambt? Is er bij
hen wel voldoende persoonlijk begrip,
dat zij voor taak hebben om te zijn
ten dienste v a n het publiek ieder
naar zijn taak, dat zij door het
publiek worden betaald voor de
uitoefening van hun ambt en niet
door enkelen of door een partijkas
De Volkswil zegt in hare grondre
gelen, dat zij erkent elk wettig gezag
in wettige verlangens, zij staat daar
door tegen elke daad van ambtelijke
willekeur, en wel niet uit persoonlijke
gevoeligheid maar stelselmatig krach
tens een hoog beginsel van staatsbe
leid.
Dit wordt ook door het gezag er
kend, reden waarom het zoo op ons
gebeten is, daar wij het persoonlijke
willekeurige welbehagen niet erkennen
als daad van gezag, maar door dit
zoo op ons gebeten zijn erkent dit
gezag zijn eigen zwak en ons goed
recht.
Wij aarzelen niet om dit te zeggen
dat de ambtelijke willekeur in Kerk
en in Staat is een van de kankers
van onzen tijd met als oorzaak in de
kerk, het den godsdienst en de sociale
werken gebruiken tot wereldlijke doel
einden en partijbelangen in den Staat,
de politiek van partijgeest en van
partijbelang.
Om toe te passen de gedachte van
Briandwat hebben de burgers aan
den waarborg van de grondwettelijke
rechten, als de ambtelijke willekeur
de toepassing er van tegenhoudt?
Er worden veel examens afgenomen
alvorens men tot den ambtelijken weg
wordt toegelaten, maar een examen
wordt niet afgenomen dat echter meer
noodig is dan elk ander het examen
van het onderzoek naar het ka-
ra k t e r van den aanstaanden amb
tenaar in Kerk en in Staat, en wel of
dit karakter een waarborg geeft, dat de
geexamineerde als ambtenaar h e t
belang van het publiek dat
hem betaalt zal dienen of niet.
De ambtelijke willekeur blijft in den
regel ongestraft, omdat het in de bu
reaucratie gebruikelijk is elkander de
hand boven het hoofd te houden,
met name jegens het publiek, en dit
dikwijls krachtens de gedachte van
„het gezag hoog houden Maar het
gezag wordt niet daardoor hoog ge
houden, neen, het baart op dergelijke
wijze de anarchie, het wordt integen
deel juist hoog gehouden door dat
het publiek ziet, en persoonlijk on
dervindt, dat ambtelijke willekeur is
een strafbare daad.
Rusland levert een schrikwekkend
voorbeeld tot wat wordt het volksle
ven en het geloofsleven onder een
stelsel van ambtelijke willekeur.
De wereldlijke macht en de vrijheid
van den Paus.
Op de Sociale Week te Milaan is
gelijk men weet breedvoerig
gesproken over den waarborg voor de
volledige vrijheid van den Paus.
Onder de meeningen, die men in
deze quaestie mag doen gelden, zou
ook nog de stem kunnen gehoord
worden van de H. Brigitta van Zweden,
welke in 1373, dus voor bijna 550
jaar, stierf. Dr. P. M. B a u m g a r-
t e n heeft dezer dagen nog in de
„Allgem. Rundschau" herinnerd aan
haar vermaard vizioen omtrent de
Romeinsche Quaestie. In zijn „Römi-
sche Briefe von Kurd von Schlözer 1864
-^•1869", schreef deze d.d. 23 Nov.
1866:
„Haar lijk (zij stierf in 1373) werd
destijds op verzoek van de vrome
Scandinaviërs naar Zweden overge
bracht; in het archief van Christiania
(of Upsala) is 't origineel bewaard van
den pas, dien de Romeinsche senaat
voor de overbrenging naar Zweden
verstrekte. De Heilige heeft verschei
den harer vizioenen te boek gesteld
zij zijn in het jaar 1606 onder Paulus
V in Rome als „Revelationes Sanctae
Brigittae" gedrukt. In het boek VI pag.
74, zegt zij
„Ik zag in Rome de ruimte van het
paleis des Pausen bij St. Pieter tot
aan den Engelenburg, en van de En
gelenburg tot aan de kerk. S. Spiritus
en d«n dom als het ware gelijk één
enkele vlakte, en deze vlakte was om
ringd door een sterken muurdeze
muur was op zijn beurt door verschei
dene woningen omgeven. En ik ver
nam een stem, welke sprak „De Paus,
die zijn Bruid (de Kerk) met dezelfde
liefde bemint, als ik en mijne vrienden
haar hebben liefgehad, zal deze plaats
met degenen, die hem ter zijde ge
steld zijn, bezitten, opdat hij vrijer en
meer ongestoord zijn raadgevers bijeen
kan roepen."
De plaatsen, welke de H. Birgitta
noemt, namelijk het Vaticaan, de En
gelenburg, het hospitaal St. Spirito en
de St. Pieterskerk zijn juist de gedeel
ten van Rome, welke het zoogenaamde
Leonia vormen, dus het stadskwartier,
waartoe men het grondgebied van den
Paus thans zou willen inperken, in
dien de Ff. Stoel van zijn wereldlijke
macht beroofd werd.
Het vizioen dus, dat de H. B r i-
g i 11 a vóór ruim 500 jaren heeft ge
had, komt merkwaardig overeen met
de wenschen en de verwachtingen van
alle huidige tegenstanders van de „Ul-
tramontanen". Op welke manier echter
deze wenscnen verwezenlijkt zullen
worden, weet niemand te vertellen."
Tot zoo ver Kurdvon Schlö
zer.
Sedert de veertiende eeuw is de Le-
onina Leo IV heeft het eerst den
St. Pieter en het Vatikaan met muren
omringd het toevluchtsoord der
Pausen geweest.
De uitdrukking van de heilige Bri
gitta: „om vrijer en ongestoorder
zijn raadgevers te kunnen samenroe
pen," is volkomen in overeenstemming
met de wenschen van den tegenwoor-
digen Paus, als men deze uit de Mi-
laneesche verhandelingen zou mogen
afleiden.
Het plan om de Leonia met een
stuk land, dat zich naar de zee uit
strekt, onafhankelijk te maken, is reeds
dikwijls besproken, doch niet in de
ambtelijke kringen van het Vatikaan.
Wat de behandeling en oplossing de
zer quaestie ons nog brengen zal
wij, Katholieken, kunnen gerust af
wachten in het vertrouwen op den
Paus en zijn Raadgevers, die in dezen
de eenigen zijn, om vast te stellen,
welkminimum van gewaarborgde
vrijheid de H. Stoel van noode heeft.
Tijd.
Kamers van Toezicht Notarissen.
Het hoofdbestuur van de Broeder
schap der Notarissen in Nederland
wendde zich den 19 April 1913 tot
den Minister van Justitie ad interim t
ten einde het licht te laten vallen op
eene leemte in de tegenwoordige wet
geving op het notarisambt, welke be
staat, sedert Het toezicht over notaris
sen aan Kamers is opgedragen. Thans
acht het hoofdbestuur zich verplicht
zijn destijds gedaan verzoek, en nu
op nieuwe gronden te herhalen.
Het adres wijst er op dat twee Ka
mers hebben gemeend, dat het haar
vrijstaat de wijze van uitoefening van
het notarisambt dermate te dwingen,
dat niet slechts de onafhankelijkheid
van den notaris ernstig is aangetand
in Amsterdam begeven telkens no
tarissen zich naar den voorzitter van
de Kamer van Toezicht met de vraag
of het hun vrijstaat eenige acte te
verlijden maar dat feitelijk eene
wijziging wordt gebracht in het Ne-
derlandsche Privaatrechtde Utrecht-
sche Kamer deed dit bij hare circu
laire van April 1911; de Kamer te
Amsterdam bij rondschrijven van 16
October 1913.
Toen nu in 1904 het toezicht werd
gereorganiseerd, heeft de ontwerper
der wijzigingswet gemeend slechts een
der woorden„waarschuwing" en
„berisping te moeten behoudenhij
koos het eerste, evenwel in aard en
gevolgen juist het tweede.
Zoo is dus onze disciplinaire straf
van „Waarschuwing" geenszins te be-
schouwenals „Warnung" of „Mahnung"
doch ongetwijfeld als een „Verweis"
en zoowel in Duitschland als in Oos
tenrijk bestaat tegen „Verweis" het mid
del van hooger beroep.
„Om dit middel van hooger beroep
tegen de disciplinaire straf van waar
schuwing vraagt thans met allen eer
bied en met allen ernst het Neder-
landsche notariaat, dat vóór de wijzi
ging van 1904 zich nog van het beroep
in cassatie bedienen kon, doch dat
thans aan de in hoogste ressort recht
sprekende Kamer is overgeleverd. Be
stond dit hooger beroep, dan zou dit
op de werking der Kamers van heil-
zamen invloed zijn, en de rust zou
onder de notarissen wederkeeren ook
zou het den aard der „waarschuwing",
welke in aard en wezen een „beris
ping" is, niet aanranden, integendeel
daarmede geheel in overeenstemming
zijn.
„Immers het hooger beroep zal
uiteraard alleen openstaan voor den
notaris, die eene waarschuwing heeft
ontvangendaar de Kamer zelve den
notaris vervolgde, die voor haar te
rechtstond, is hooger beroep harer
zijds tegen vrijsprekende vonnissen
absoluut overbodigwordt de waar
schuwing in hooger beroep gehand*