De Volkswil
ZIJ IS 11 SIM
BIJVOEGSEL
1 van
van 10 Januari 1914.
Van alles wat.
H o o n.
21 Feuilleton.
ook hunne vertegenwoordigers maar...
deze weigerden met die van het volk
samen te vergaderen.
De onophoudelijke beleedigingen
moede, vergaderden dezen afzonderlijk
en namen besluiten.
Het Hof zag dat het te ver was ge
gaan, en tegen den 23 Juni 1789 be
riep de koning weder eene vergade
ring van de vertegenwoordigers van
alle standen in zijne tegenwoordigheid.
Het stortregende dien dag. Allen
kwamen aan de hoofddeur om te wor
den binnengelaten maar..alleen de
adel en geestelijkheid liet men onge
hinderd door, de derde stand werd
verwezen naar een zijdeur die.... ge
sloten was. Daar stonden de volks
vertegenwoordigers in den regen, en
eerst nadat adel en geestelijkheid hun
plaatsen hadden ingenomen, konden
zij door de zijdeur binnentreden, drui
pende van het nat. De heeren van den
adel en eenige bisschoppen lachten toen
zij de volksvertegenwoordigers zagen
plaats nemenzij schenen zich te
verheugen over de vernedering door de
zen ondervonden. Deze hoon was te
diep om te worden vergeten, en, al
moge het feit zelf vergeten zijn gewor
den, in het hart van volksvertegen
woordigers en het volk was een angel
gedreven die onherstelbaar zou blijken.
Tot voordeel voor geloof en zeden
hadden van de vertegenwoordigers der
geestelijkheid gelukkig nog bijtijds de
meeste pastoors en vele bisschoppen
zich voor hun persoon vóór den dag
van dezen grooten hoon aangesloten
bij de vertegenwoordigers van het volk,
maar als stand was het niet geschied
met het gevolg, dat het rechtsgevolg
van den hoon bleef bestaan tegen den
stand van adel en hoogere geestelijk
heid. En dit rechtsgevolg doet zich nog
in Frankrijk gelden, omdat die hoon
het innerlijk voelen had gekwetst, en
omdat deze beide standen zich ble
ven beschouwen als -de aangewezen
politieke leiders van het katholieke
volk en dit meer en meer van deze
leiders niet gediend bleek. De
tegenwoordige toestand in Frankrijk
doet de maat van de wraak voor den
grooten hoon volmeten en.... misschien
ook daardoor de wraak verzoenen.
Zóó wordt hoon gestraft in het groote,
zóó wordt hij ook gestraft in het kleine,
en strafeis onvermijdelijk hetzij dadelijk
hetzij en deze is zwaarder na
verloop van tijd, omdat hoon een ge
wilde daad van boosheid is.
Het woord socialist zegt op zich
zelf niets. Als economisch stelsel zegt
het iets, omdat het socialisme daarin
is de verpersoonlijking van de gebo
den ge zult wel stelen, ge zult wel
begeeren eens anders goed mits ge
zorgt, dat ge het samen doet. Maar als
wijsgeerig stelsel zegt dit alles, omdat
het socialisme daarin leertge moet
leven zonder inachtneming van eenig
goddellijk gebod, want na dit leven is
alles voorbij, mits ge zorgt, dat ge
beweert, dat het niet inachtnemen van
eenig gebod een beginsel is.
Als men een katholiek toeroeptge
zijt socialist, dan haalt hij de schou
ders op, want dit woord zegt nog
niets. Maar als men hem, als hij bezig
i$ om anderen te leeren, toeroeptgij
zijt socialistisch, dan is het gebruiken
van dit woord een hoon, die pijn doet.
Groot is dan ook de hoon, als men
een blad, eigendom van en uitgegeven
wordende door katholieken, welks me
dewerkers ook zijn katholieken, die
hun naam van katholiek be'ijien, open
baar en innerlijk, noemt een socialis
tisch blad.
Grooter wordt deze hoon. als enkele
geestelijken in hun ambt hunne paro
chianen trachten over te halen derge
lijk blad niet meer te lezen of te steu
nen alsof het een socialistisch blad is.
Maar overgroot wordt deze hoon, als
hij door deze geestelijken wordt aan
gewend als middel, om een concur-
reerend blad aan abonné's te heipen,
want dan is hoon in dienst van on
eerlijke concurrentie.
Men zou mij kunnen zeggen der
gelijke hoon is in Nederland onbe
kend. En ik zou antwoorden: dat is
zoo, als ge Zeeuwsch-VIaanderen niet
als een deel van Nederland beschouw».
In het Land van Huls is die hoon,
genoemd overgroot, wel bekend. Vraag
het aan de bewoners van eenige ge
meenten en zij zullen U antwoorden.
Wat tegen dien hoon te doen
Alleen dit. Het feit constateeren.
En daarna denken aan het o^zeVader
vergeef ons onze schulden, gelijk wij
vergeven aan onze schuldenaren,
Aan God de wraak. Aan Diens zegen
is alles gelegen, en Diens zegen ver
stomt de nijd.
H. A. VAN DALSUM.
O
Draadlooze telegrafie in den
Himalaya.
De Italiaansche expeditie naar den
West-Himalaya en Karakoroem, onder-
leiding van Dr. de Filippi, heeft bij
zijn uitrustingeno. a. debenoodigdhe-
den voor het tot standbrengen van
een draadlooze telegraaf. Dit is de
eerste maal, dat deze moderne uit
vinding brj expedities wordt toegepast.
Het doel van deze reis is het meten
van de zwaartekracht en het aard
magnetisme voorts zoowel 'metero-
logische als aerologische onderzoekin
gen. Om den tijd nauwkeurig te kun
nen bepalen, hetgeen bij deze studie
een absolute noodzakelijkheid is, ont
vangt men van de hoofdstations van
den Indischen.landmetingsdienstdraad
looze telegrammen.
o—
De strijd tegen de wolkenkrabbers.
Te New-York wordt de strijd tegen
de wolkenkrabbers met alle ijver voort
gezet. Het comité wil voor het stad-
gedeelte Manhatten voor alle te
New-York nog te bouwen huizen de
maximum-hoogte op 18 verdiepingen
bepalen. Volgens dit comité is de on
beperkte bouw-permissie nadeeligvoor
de gezondheid en de veiligheid van
het publiek. De wolkenkrabbers be
lemmeren het toetreden van licht en
lucht. Het brandgevaar is buitenge
woon groot. De toekomstdroom van
eenige enthousiasten, die reeds een
huis van honderd verdiepingen meen
den te zien verrijzen, zal dus wel
nooit verwezentlijkt worden.
o—
De zaak-Nagels,
"Wij hebben indertijd melding ge
maakt van de opzienbare zaak-Na
gels, van den notaris van St. Truide
(Belgie), die plotseling gevlucht was
met achterlating van groote schulden
en later in China werd gearresteerd.
Na eenige weken in Belgie ge
vangen gezeten te hebben is notaris
Nagels thans in vrijheid gesteld,
•wijl de opbrengst van den verkoop
zijner goederen veel grooter is dan
de schulden. De Fchuldeischers zul
len geheel worden voldaan.
o
De bestrijding van mond- en
kiauw/.eer.
Reeds geruimen tijd houden ver
schillende bacteriologen zich bezig
met het zoeken naar de mond- en
klauwzeerbacil, die den veestapel, niet
alleen van Nederland, doch ook van
Duitschland en Frankrijk, deerlijk
heeft aangetast. Men is er echter r.og
niet in geslaagd, de bacil in reincul
tuur te kweeken, en evenmin is er
dus een afdoend serum gevonden.
Wel hebben we herhaalde malen een
„eureka" hooren uitroepen, doch te
vroegsteeds kwam bij nader onder
zoek een vergissing aan het licht.
Een veehouder is dus nog steeds
aangewezen op een practische bestrij
ding d. w. z. het beschermen van de
gezonde dieren. In Frankrijk heeft
men veel succes gehad met de vol
gende methode.
De stallen worden natuurlijk zin
delijk gehouden. Om echter de poo-
ten der dieren, en ook de wielen van
karren, waaraan wellicht ziektekiemen
kunnen kleven, te reinigen, laat men
ze voor het binnenkomen een bad
ondergaan, in den vorm van trappen
of rijden door een laag zaagsel, ver
mengd met ontsmettingsstoffen. Per
50 vierk. meter van zoon laag ver
mengt men een oplossing van 100
k g. kopervitrool en 100 k.g. zinkvi
triool. Óm het mengsel week en lenig
te houden moet de laag dagelijks be
sprenkeld worden met een oplossing
van loodpoederper 50 vierk. meter
neemt men 5 k.g. Deze ontsmettings
laag moet stellig de breedte hebben van
dejslaldeuren, en zoo lang zijn, dat het
rollende wiel over zijn heele lengte
den laag heeft geraakt.
o
De wereldaether.
In de schatkamer der natuur is co-
ronium een van de merkwaardigste
elementen, Tot voor eenigen tijd meen
den de geleerden, dat er een zekere
overeenkomst bestond tusschen deze
stof en het meer bekende helium
beide stoffen zouden n.l. alleen op de
zon voorkomen. Latere onderzoekingen
hebben echter bewezen, dat deze ver
onderstelling niet juist is. Helium de
z.g. zonnestof werd ontdekt door de
astronomen, die het kleurenspektrum
der zon onderzochten uit een donker
lijntje, dat het zich door deze lichte
kleuren heenslingerde, besloten zij,
dat het helium een van de elementen
moest zijn, waaruit de zon zou bestaan.
Later bleek heiiutn ook op de aarde
voor te komen.
Om een bizondere reden, voor later,
leggen wij hier in de Volkswil vast,
wat wij schreven in de Zeeuwsche
Koerier van 30 November 1907 onder
den titel van
—O
De ware zin van het woord „hoon"
is beter te gevoelen dan te zeggen. In
hoon toch is opgesloten smaad, be-
leediging, haat, afgunst, nijd. Gehoond
werd Christus door de Joden, toen
deze Hem, hangende aan het kruis,
toeriepen Ge hebt anderen geholpen,
help nu eens U zeiven hoon lag in
het woord van razernij van Julianus
den AfvalligeGij hebt overwonnen,
GalileërDe hoon in deze beide voor
beelden is de weerklank, van den die
pen, stillen haat in den mensch wiens
innerlijk wezen boosheid is.
Niet elke hoon komt echter uit een
hart dat boosheid is, en is dan meer
een daad als uitvloeisel van onwetend
heid vereenigd met den wil om niet
te willen worden overtuigd, en geeft
dan blijk van schuldige onwetendheid,
een daad die naar gelang van het
voorwerp dat zij hoont groot of klein
kwaad is.
Maar groot of klein kwaad, in strijd
met de naastenliefde is hoon altijd,
omdat hoon uiting is van gewilde
vreugde over leed, dat een ander ge
voelt.
Omdat hoon ook altijd is gewilde
smaad, zoo eischt hoon ook altijd straf
zoolang hoon niet herstelt wat hoon
heeft gedaan. De geloovige mensch
moge zich bij het ondervinden van
hoon beroepen op Gods woordaan
Mij is de wraak, en, zich tevreden
stellende met het vaststellen van het
feit, vergeven en aan de rechtsgevol
gen van het feit hun natuurlijken loop
laten indien echter iemand wordt ge
hoond omdat hij van anderen vertrou
wen heeft, dan wordt de hoon die
deze iemand ondervindt ook gevoeld
door deze anderen, en, al moge de
iemand persoonlijk willen vergeven de
anderen doen dit daarom nog niet. En
het natuurlijk gevolg is, da"t de hoon
door de anderen gevoeld verkoelt de
liefde of de achting, welke deze vol
gens de neigingen van het hart of
plichtmatig mochten gevoelen jegens
hen, die den iemand hebben gehoond.
Deze verkoeling in de liefde of in
de achting als gevolg van hoon ook
door anderen gevoeld heeft meermalen
verschrikkelijke gevolgen, en het is
niet geheel zönder bewijs als wordt
beweerd, dat het geleidelijk afnemen
van het geloof in het eertijds katho
o
„Trotsch herhaalde miss Weldon.
„Ik geloof dat er geen trotscher ster
velingen bestaan. Als Mevr. Suther
land haar zin had kunnen krijgen, dan
zou zij misschien met een prinses zijn
getrouwd. O, indien miss Rohan niet
zoo schoon, zoo rijk en voornaam
ware geweest, had zij gewis hare toe
stemming tot het huwelijk niet ver
leend."
De lieve meid zag, zoo sprekend,
niet tot den heer Benoir op. Had zij
dat gedaan, zij ware voorzeker ont
steld over de groote verandering in
zijn wezenstrekken. Op zijn gelaat
teekenden zich spot en hoon, in zijne
oogen een duivelsche lach en 't ge-
heele voorkomen duidde den man aan,
die een boos opzet smeedt en verze
kert is van zijn zegepraal. Doch die
gelaatsverandering duurde slechts kort
en 't volgend oogenblik was Mr. Gas
ton Benoir weder geheel zich zelf
meester.
„Ik geloof, dat gij geroepen wordt,
miss Sophie."
Hij had gelijk. De ietwat schrille
stem van 't oudste meisje der vier
Weldons liet zich aldus hooren „Sop
hie, Sophie 1 Waar zijt ge toch Kom
dadelijk in huis!"
Sophie bevond zich aan de zijde
des schoonen zangers op haar gemak
lieke Frankijk voor een deel voor
oorzaak heeft den hoon, die de verte
genwoordigers van den derden stand
ia 1789 van de vertegenwoordigers
van adel en geestelijkheid hebben
moeten ondervinden.
Het was 23 Juni 1789.
Reeds sedert jaren waren de finan-
tiën van Frankrijk in de war en was
groot de ellende van het Fransche
volk, vooral op het platteland. Het
eene jaar na het andere was er een
te kort in de schatkist, de belastingen
in allerlei vormen, alleen gedragen
wordende door den derden stand,
waartoe behoorden de boeren, burgers
en buitenlui, waren zeer drukkend,
terwijl de goederen van adel en gees
telijkheid, die te zamen ongeveer twee
derde bezaten van den grond, van de
directe en van vele indirecte belastin
gen waren vrijgesteld. De derde stand
had geen enkele controle over de
wijze waarop de belastinggelden wer
den besteed, dan alleen deze, dat deze
gelden niet werden besteed in het al
gemeen belang, terwijl ze van het
volk werden gevraagd, zonder dat dit
daartoe zijne toestemming had gege
ven, wat in strijd was met de oude
wetten en reeds daarom onrechtmatig.
Om in den verwarden finantieëlen
toestand een verbetering te brengen,
beriep Lodewijk XVI tot minister van
finantiën een Geneefsch koopman,
Necker. Deze, op de manier van een
koopman die niet wenscht bankroet te
gaan, maakte op een rekening-courant
van ontvangsten en uitgaven van den
Staat en, voor het eerst sedert eeuwen,
werd het volk gezegd waar de belas
tingspenningen bleven. Dit rapport
maakte den grootsten indruk en, moest
Necker tengevolge van hofkuiperijen
spoedig aftreden, het volk was nu be
kend met de bizonderheden van groote
verkwistingen ten bate van meeren-
deels onwaardige personen en van het
voortdurend tekort ondanks de zware
opbrengsten. Na de terugzending van
Necker bleven de tekorten, en ook de
verkwistingen, aanhouden, door Staats-
leeRingen werden de tekorten gedekt,
maar nieuwe belastingen durfde de re
geering niet meer op te leggende
regeering gevoelde dat er een grens is
voor het geduld des volks, en de
beide bevoorrechte standen weigerden
hun eigen goederen te belasten, zij,
die zich zoolang voorjde eigen belasting
hadden weten te vrijwaren. Er schoot
voor de regeering niet anders over
dan het volk te raadplegen, en, door
eeuwen onderbroken, mocht het volk
vertegenwoordigers zenden naar den
koning. Adel cn geestelijkheid hadden
en aarzelde een weinig om aan de
roepstem te'voldoen, doch Mr. Benoir
scheen van die aarzeling niets te be
speuren en geleidde het meisje huis
waarts. De overige minstreels, die op
het balkon zaten te rooken en te lezen,
lachten vol beteekenis toen 't paartje
terugkwam, maar Mr. Benoir bekom
merde zich al zeer weinig om de mee
ning zijner medezangers en slenterde
langzaam en alleen de straat op.
Een der minstreels nam zijn groote
pijp uit den mond en riep hem na
„Hé, Benoir, Benoir, waar moet dat
heen
„Een beetje rondloopen," antwoordde
Mr. Benoir zonder om te zien.
„En zoo heelemaal in uw eentje
„Dacht ge misschien dat ik op uw
gezelschap gesteld was?"
Zoo sprekend, slenterde Mr. Caston
Benoir alleen voort. Toen hij echter
uit 't gezicht der logementsgasten ver
dwenen was, veranderde hij van gang
en van richting en sloeg met vasten
tred den weg in naar Maplewood.
„Eindelijk 1" mompelde hij in zich
zelf. „Eindelijk is mijn tijd aangebro
ken, het oogenblik, waarop ik al jaren
heb geloerd. Te land en ter zee heb
ik gezocht om er allen moed en hoop
bij te verliezen, totdat het toeval mij
eindelijk in dit nest van een Saint-
Marys bracht. En wie moest ik daar
vinden De hooggeboren prinses I
Eindelijk is mijn tijd daar! Die oude
Rohan heeft lang genoeg de teugels
in handen gehad, nu, nu komt de
beurt aan mij. Hoe jammer, dat hij
niet meer in 't land der levenden is
Ik had met dien man een lange re
kening te vereffenen Maar dat is min
der Eulalia zal nu voor hem en voor
zich zelf betalen 1 Eindelijk Eindelijk 1
Gaston Benoir, uw gelukszon stijgt
Ik wil 'i waarachtig wel gelooven, dat
zij in den schouwburg een toeval
kreeg. Zij zal nog heel wat anders te
verduren hebben, voordat ik tevreden
ben, voordat ik zal zeggen nu is 't
genoeg. Vaarwel thans, gij heeren kon
fraters 1 'k Heb genoeg van het zan
gers- en bedelaarsleven Mijn fortuin
is gemaakt!
XIII.
DE BRIEF VAN GASTON BENOIR.
Het groote ijzeren hek van Maple
wood stond wijd open, toen Mr. Be
noir het kasteel naderde, alsof 't hem
uitnoodigde om toch dadelijk binnen
te komen. Hij hield een oogenblik
stand om de kostbare bezitting eens
goed op te nemen. De vogels zwier
ven met loomen wiekslag om 't huis,
de zon verlichtte de boomen en per
ken van 't statige gebouw en alles
ademde vrede en rust.
„Een mooie oude bezitting 1" dacht
Mr. Benoir. „Een bezitting waaiopde
eigenaar met recht trotsch mag zijn.
En Eulalia Rohan is de gebiedster
van dit alles en de vrouw van een
adeüjk heer. Het moet een trotsch man
zijn, die Mr. Sutherland en de erfge
naam uit een trotsch geslachtDes te
beter. Als ik mij niet zeer vergis zal
ik binnen weinige dagenj dien trots
zoo klein maken, dat er niets van
overblijft."
Gaston Benoir trad het park bin
nen en volgde den loop van een kie-
zelweg. Het duurde we! tien minuten
eer hij iemand zag. Eindelijk bracht
hem een rijpad bij een rozenbed,
waarin een tuinman stond te werken.
De man zag op toen hij naderende
voetstappen hoorde en staarde den
vreemdeling min of meer verwonderd
aan.
„Goede vriend!" begon Mr. Benoir,
„Ben ik hier bij toeval ook op ver
boden grondgebied geraakt Ik ben
hier een vreemdeling en daar ik het
ijzeren hek wijd zag geopend staan,
ben ik maar zoo vrij geweest om bin
nen te loopen. Als de toegang hier
verboden mocht zijn zal ik dadelijk
weer heengaan."
De tuinman voelde eens aan zijn
hoed ter eere van den knappen vreem
deling, die hem op zulk eene minzame
wijze had aangesproken.
„Neen, Sir" zeide hij, bepaald ver
boden is hier de toegang niet. Onze
meester heeft er niets tegen dat men
het park komt bezichtigen. Ge moogt
hier zoolang wandelen, als ge ver
kiest 1"
„Dat i$ heel beleefd," antwoordde
Mr. Benoir „en ik wil dan ook gaarne
van de vergunning gebruik maken."
Hij verwijderde zich langzaam en
dwaalde zoolang tot het oude gebouw
in front voor hem stond, welk gebouw
hij aandachtig bleef aanschouwen en
met een kennersblik opnam.
„Een merkwaardig oud gebouw voor
dit nieuwe land!" sprak hij in zich
zelf. „Ik zou wel eens willen weten,
waar hare kamers zijn. Of zij op dit
oogenblik aan mij denkt? Mijn lieve,
kleine Eulalia, ge kunt nauwelijks
droomen, dat ik nu zoo dicht bij u
ben
Hij ging verder, want een dienst
meisje, dat toevallig uit 't gebouw
kwam, bleef den donkeren vreemdeling
verwonderd aanzien. Hij slenterde het
groote park in alle richtingen door,
tot hij eindelijk het terras betrad en de
plaats, waar Eulalia indertijd tot twee
malen toe eene liefdesverklaring had
aangehoord.
Hij leunde tegen het Ijzeren heken
tuurde op de rustig kabbelende golfjes
der groote zee.
„Een bizonder geschikt plekje voor
een zelfmoord mompelde hij voor
zich heen „Een sprong over dit lage
hek en dat rustige, zonnige en verra
derlijke water en alles is op eens ge
daan Mijn mooie EulaliaIndien ik
in uwe plaats ware, wist ik wel, op
welke wijze ik het gemakkelijkst aan
Gaston Benoir zou ontkomen 1"
Zijn oog viel op een voetpad aan
zijn linkerhandhij volgde dat pad
en naderde daarmede het oude, ver
vallen tuinhuisje, waarin eenmaal Phi
lip Sutherland in vertwijfeling ter neder
had gelegen. Hij liet zich op de rust
bank nabij de waggelende tafel vallen
en beschouwde van daar het terras.
Hij zat daar, zonder nog 't minste
vermoeden te hebben, dat deze vier
muren weidra de getuigen zouden zijn
van zijn eerste gesprek met Eulalia.