Flick's
Cacao
No. 222.
Zaterdag 6 December 1913.
5c Jaargang.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT EL1CEN ZATERDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
w?
Stichter: H. A. van Dalsum.
Bierkaaistraat A 28 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
de allerbeste.
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonnomeut per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Vrije Woord en voor dien van Adyerteutiên.
ADMINISTRATIE:
DRUKKER IJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.2§.
Het Vrije Woord voor
Abonnés.
o—
II i HET LEVEN MIJNER VRIENDIN.
Zij deelde met haar man
En 't viertal kind'ren, 't leven,
Op eene boerderij
Aan Zetland's stille dreven.
Hoe rust g en hoe kalm
Ging daar haar leven henen,
Hoe werd somtijds haar pad
Door 't zonlicht, rijk beschenen.
Wat straalde soms haar oog
Van zoete, reine vreugde
Als op de boerderij
De voorspoed haar verheugde.
Want, 't was haar grootste lust
Reeds van den vroegen morgen,
Voor haar gezin, haar vee
En bloemen steeds te zorgen.
Zij had het altijd druk,
Het werken was haar leven,
Zij wou aan hare taak
Zichzelf volkomen geven.
Zij was voor haren man
Een trouwe hulp en gade,
En voor haar kinderen
Een Mi.eder, vroeg en spade.
Voor allen was zij lief,
Voor vriend en vreemde beide,
Haar gulle lach en woord
Zij stemden ieder blijde,
Vol eenvoud bloc-ide zij
Van godsvrucht lief'iijk geurend,
En bleef steeds vol geloof
Haar kopje opwaarts beuren.
Zij wachtte \an omhoog,
Van God alleen, den zegen,
Van wien het alles komt
't Zij zonneschijn, 't zij regen.
Dit gaf haar moed errkracht
In al haar levensdagen,
Om achter haren Heer
Het kruis, Hem na te dragen.
Want.ook zij, droeg een kruis!
M; ar, 't was een kru's met rozen,
Omd::t zij zeker wist:
„God heeft 't voor mij gekozen
„Zijn wi! alleen geschied',
„Al drukt Zijn hand mij neder,
,,'t Is voor mijn welzijn toch,
„Eens wenkt Zijn licht mij weder."
Waarin het kruis bestond
Dat op haar schouders rustte
Ach, 't was een wreede kwaal,
Wier folt'ring nimmer rustte.
Die in haar jonge borst
Haar wort'len had geschoten,
En groeid' er welig op
Met jonge, sterke loten.
Helaas, geen medicijn
Kon hare ziekte keeren,
Alleen, slechts nu en dan
De pijnen van haar weren.
Toch dacht z'aan bet'ren nog,
Zij bleef gedurig hopen
Dat zij genezen zou,
En vlug weer heen zou Ioopen.
Maar 't was een ijd'le hoop
Er gingen weken henen
En nog steeds was aan haar
't Herstel maar niet verschenen.
-Wanneer het komen zou?....
Ach, nimmer zou het komen
Zij voelde 't wei dat ied'ren dag
Haar kracht werd afgenomen.
Zij werd geheel gesloopt
Door al de folteringen
Der kwaal, die telkens weer
Haar door de leden gingen.
Wel was 't een zware strijd
Haar vrooiijk, drukke leven,
Door hare ziekt'en pijn
Voor altijd prijs te geven.
Maar haar geloof in God,
Dat deed haar overwinnen 1
Dat sehonk haar moed en troost
En zaal'ge vree van binnen.
De zomer ging voorbij
Met zijne lange dagen,
En zij bleef altijd nog
Haar kruis, gewillig dragen.
Maar toen de Herfstmaand kwam,
De blad'ren gingen vallen,
Toen ging ze huiswaarts heen,
De lieveling van allen
Haar lijden was voorbij,
Haar kruis was afgedragen,
Zij zag geen duister meer,
Maar 't eeuwig zonlicht dagen,
doorH. DEN ENGELSMAN.
Segeerss. V. 77.
Middelburg.
Mijnheer de Redacteur
Geen Zeeuw meer!
In Volkswil no. 204 van 2 Augustus
komt een stuk onder het vrije woord
voor geteekend „geen Zeeuw meer."
Ik kan mij met den inhoud alsook
met den Zeeuw uit Amerika best ver
eenigen, het gaat hier in Indië precies
zoo, allen die ik hier spreek zijn van
het zelfde gevoelen.
Een onderwijzer, geboren Zeeuw,
vroeg mij of ik uit Zeeland gejaagd
of gevlucht was. Ik antwoordde
dat ik »er uitgejaagd was omdat ik
daar geen goede toekomst zag, en de
loonen daar toen te klein waren, en
er tevens uit gevlucht was voor den
dwang, die hier niet nader behoeft
toegelicht te worden. En toch bevait
mij de onderteekening niet, ik zeg
maar „Heimath siisse Heimath."
Olezer hebt gij al eens lange
jaren in den vreemde vertoefd, ge
scheiden van uw Heimath door een
groote oceaan, hebt ge dan ooit heim
wee gehad
Eigentlijk ben ik geen Zeeuw, daar
ik in België geboren wérd, maar
Zeeland is toch in mijn hart mijn
Heimath; als ik u kon beschrijven
hoe ik hier onder de wuivende pal
men, bij de klanken van de ga,rnalang
(jav. carillon) dikwijls de plekjes uit
mijn jeugd in gedachten opzoek, hoe
ik onder u verkeer, met u spreek
enz. dan zoudt ge niet zeggen dat is
geen echte Zeeuw.
Toen ik Zeeland verliet was ik nog
te jong om te beseffen wat Zeeland
is, maar na een kort verblijf in
1908 leerde ik begrijpen wat het wil
zeggen Zeeuw te zijn. Vroeger
noemde ik mij Zeeuw, na dien tijd
was ik Belg, dit laatste niet als Na
tionaliteit, want in hart en ziel was
ik als dienaar van het Nederlandsch
Gouvernement, „Nederlander." Ik moet
dan ook zeggen dat de Nederlanders
mij dat gemaakt hebben door hun
oprechtheid en kameraadschap, maar
hier moet men de Zeeuwen van uit
sluiten, tenminsten die dat deel be
wonen dat aan Belgie vast ligt.
Toen eens iemand aan mij vroeg
„waar kom je vandaan" en ik daarop
antwoordde „uit het land van Hulst"
zeide hij „uit dat lastergat" en ik
moest den man gerust stellen dat ik
er toch eigenlijk niet vandaan kwam
of hij wou met mij niets te doen
hebben. Deze Nederlander had dus
liever met een Belg te do n dan met
een Zeeuw.
Ik trek hier een moraal uit, en wel
dezeHulst is bekend als een laster
gat tot aan de andere zijde van den
oceaan. Hoeveel kiiometérs is dat wel
Ik ga dus met dat door mij ge
noemde stuk wel accoord en toch,
en toch.... mijn gedachten zijn steeds
aan die kleine plekjes van mijn jeugd
gebonden..., en al is het volk nu niet j
precies even eerlijk of vertrouwbaar, j
al kunnen ze geen lood van goud j
onderscheiden, en zijn in hun eigen
wijsheid vreeselijk koppig, dan toch
zou ik niet teekenen „geen Zeeuw
meer" liever zette ik er onder een
Zeeuw die zich schaamt een Zeeuw
te zijn.
Ik sprak daar even van lood en
goud, nu ik ben geen profeet en ai
zoo niet voor Zeeland want gedurende
17 jaar ben ik er maar 6 maanden
geweest, toch durf ik voorspellen af
gaande op hetgeen ik uit de couran
ten haal, dat reeds zal gevoeld wor
den, dat het koppige Zeeland werke
lijk lood voor goud gekozen heeft en
wel door slechten oogst, of geen geld
voor de oogst, hooge bedrijfskosten,
en geen werkvolk, daar alles naar
den vreemde gaat, uit dwang of als
ze nog oprecht zijn uit schaamte, en
let eens op dan zal koppig Zeeland
nog zeggen „dat hebben wij aan de
Volkswil te danken", in plaats van te
erkennen de eigen schuld. Als men
geen medelijden met deze domme
menschen had, zou men er om moe
ten lachen.
Wanneer zal de vrijheidszon in
Zeeland door de nevelen heenbreken
B. d. Gr.
Essen 30, 11, 1913.
Mijnheer de Redacteur.
Gelieve u de goedheid te hebben
om een klein plaatsje af te staan
waarvoor mijn dank.
Dat hier in Es>:en een vaste brief-
kaartschrijver is doch ons zijn
naam niet bekend is. Het schijnt
dezelfde schrijver te zijn die het
valsche gerucht verspreid heeft dat
L. Dooghe hier verongelukt was
Het schijnt dat zoo een dergelijk
persoon op hetzelfde standpunt staat
gelijk als vriend Idem: hij houdt
zich verscholen. Maar vriend, 'wij
willen u maar het beste raden om
niet meer zulk een gerucht te ver
spreiden en ook niet als iemand
uiet een meisje aan het station in
Hulst verkeert om daar een lage
briefkaart heen te zenden op den
betreffende zijn naam, anders zou
dat wel eens niet goed van stapel kun
nen loopen, en u zou dan ook wel
zeker een zoodanige muilpeer kun
nen oploopen dat uw ooren er wel
zes weken van zouden suisen
We hebben hier het verdacht op
wie de hatelijke briefkaartschrijver
is, doch zonder volkomen zekerheid
Hoogachtend
F. BIES EB ROEK,
Taubeastrasse no
Aan de Hollandsche en Dnitscke
polderjongens.
Vriendenlief de tijd breekt aan
Dat wij weer naar onze heimat gaan.
Opgeruimd en veel kontent
In den zak een menige cent.
Van huis vertrekken is wel een zware
toer
Maar de verdiensten zijn hier ook be
ter dan bij den boer,
Want bij den boer te blijven werken
is soms meer dan zot,
A' tijd maar met de rapen in de pot.
En wat de boer ons soms nog gaf,
Een weinig loon en de klompen vol
kaf.
En daarbij vroeg of laat
Op den rug een grooten aap.
Ik ben verheugd en verblijd dat wij
thans niet meer moeten sparen,
Voor onze oude jaren.
Laat thans de fijne kliek maar doen.
Eenmaal5 gaan wij om ons staatspen
sioen,
En wat mij nog meer verblijdt dat is
vooral,
Dat thans de rechtsche partij is ge
komen aan lager wal.
Ja die fijne partij is tegenwoordig bui
tengewoon veel ziek,
Dat komt zeker door de dwingelan-
dijsche politiek.
Ten slotte jongens wii ik u geven
van mijn vriendschap een bewijs
Ik wensch u uit een welgemeend
hart een goede reis.
Gladbeck 3 December 1913.
A. MEIJNTJENS.
Art. 369 Invaliditeitswet.
Prof. J. C. Kluyver schrijft in de
„N. R. Ct."
Nu ook in de Eerste Kamer het wets
ontwerp tot uitvoering van Art. 369
Invaliditeitswet is afgehandeld zou ik
U, M. d. R., beleefd willen verzoeken
het onderstaande in Uw blad op te
nemen.
Sedert het aantal aanvragen om
ouderdomsrente volgens Art. 369 ten
naastenbij bekend werd, is er smadelijk
geschimpt op den hoogleeraar in de
wiskunde, die zulke onnoozele reken
fouten maakte, en het is thans voor
mij wel onmogelijk om de menigte
er van te overtuigen, dat ik met be
trekking tot het bewuste artikel mij
geen fout in berekening of in schatting
heb te verwijten.
Toch geloof ik goed te doen met
mijne schattingen eenigszins toe te
lichten en daardoor onbevooroordeel-
den tot het maken van gevolgtrekkin
gen in staat te stellen.
Wat was vóór en tijdens de beraad
slagingen over de Invaliditeitswet in
de Tweede Kamer de beteekenis, die
men toekende aan Art. 369 (toenmaals
Art. 357 van het ontwerp)
Hier zou ik in de eerste plaats wil
len wijzen op het schriftelijk antwoord
des Ministers, voorkomende in 10
van het Verslag (blz. 67). Naar aan
leiding van Art. 357 staat er: „Deze
regeling sluit zich aan bij de grond
gedachte van het ontwerp, dat de ver
zekering beperkt tot arbeiders." Ver
der zijn hier van belang de Handelingen
betreffende de Kamerzitting van 27
Febr. 1913, toen Art. 357 aan de orde
was en tevens het amendement van
den heer Borgesius c.s-, dat ten doel
had de ouderdomsrente onder zekere
omstandigheden toe te kennen aan
hoog bejaarde behoeftigen, onverschil
lig of zij loonarbeiders of niet loonar
beider waren.
Dit amendement werd verworpen,
en wie de gevoerde discussiën naleest,
besluit onvermijdelijk, dat èn volgens
de Regeering èn volgens de Kamer het
tegenwoordige Art. 369 doelt op ar
beiders, dat is op menschen, die er
hun beroep van maken om tegen loon
in dienst van anderen arbeid te ver
richten (men zie Art. 32 Inv. wet), op
menschen, die verzekerd zouden zijn
geweest, indien de verzekering eerder
ware ingevoerd.
het was dan ook voor mij aange
wezen om als grondslag voor mijne
schatting van het aantal te verleenen
ouderdomsrenten de Nederlandsche
Beroepstelling te nemen, immers uit
de beroepstelling is af te leiden, hoe
veel werkelijke arbeiders van den leef
tijd 70 of daarboven in ons land te
vinden zijn. Ik vond, dat dit aantal te
stellen is op 16,800 en in die bepaling
schuilt geen rekenfout, zooals ieder,
die de Beroepstelling ter hand r.eemt,
zelf kan nagaan. Het cijfer wordt ten
slotte in hoofdzaak gevonden door
eene eenvoudige telling, wiskunde
komt bij de bepaling niet te pas.
Is onze Beroepstelling voldoende
betrouwbaar? Om daarover een oor
deel te hebben, kan men eens verge
lijken eenerzijds cijfers betreffende ar
beiders in Nederland, die ik aan de
Nederlandsche Beroepstelling ont
leende, anderzijds de overeenkomstige
cijfers betreffende de arbeiders in het
Duilsche rijk, zooals men die vindt op
blz. 12 der bekende Denkschrift be
treffend die Höhe und Verteilung der
finanziellen Belastung aus der Invali-
denversicherung (Reichstag. 1898/99),
welke cijfers op de Duitsche Beroeps
telling berusten.
Op deze wijze heeft men te ver
gelijken
Arbeiders beneden Arbeiders van
leeft. 70 leeft. 70
of daarboven.
Ned. Beroepst. 1,359,000 16,800
Duits. Beroepst. 11,645,000 168,000