w?
Flick's
Cacao
No. 221.
Zaterdag 29 November 1913.
5e Jaargang.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT EOCEN SATERDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
Stichter: H. A. van Dalsum.
Bierkaaistraat A 28 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
ER IS
de allerbeste.
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonnemeut per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATIE:
DRUKKER IJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vernindering. Dienstaanbiedingen contant f0.2i.
PROCLAMATIE,
o
Aan Mijn Volk.
Het is Mij eene behoefte Mij op
dezen gedenkwaardigen dag te wenden
tot het Nederlandsche Volk.
Heden voor iOO jaren was het
oogenblik geboren, waarop de Ver-
eenigde Nederlanden hun nationaal
bestaan hernamen.
Ik herdenk met dankbaarheid de
woorden waarmede Van der Duyn
van Maasdam en Gijsbert
Karei van Hogendorp den 21
November 1813 het bewind hebben
aanvaard
„Wij voldeden aan den wensch van
alle onze Landgenooten, wanneer wij,
in afwachting van de komst van Zijne
Hoogheid den Heere Prinse van Oranje,
en in zijnen Naam, dezen dag, ons
stelden aan het hoofd der regeering
wij namen die taak op ons, met ver
trouwen op de hulp der Goddelijke
Voorzienigheid, wier hand de aan
staande verlossing van ons verguisde
vaderland zoo zichtbaar bestuurtmaar
wij deden het ook met vertrouwen op
den bijstand, op de hulp van elk Ne
derlander, die, zonder herinnering aan
het verledene, zonder onderscheid van
rang of staat of van Godsdienstige
gezindheid, met ons de behoefte ge
voelt van nog eenmaal te herwinnen
dat Vaderland, dat op de elementen,
op Philips enAlba veroverd,
van den moed onzer voorvaderen zoo
heerlijk getuigde, doch met smaad en
schande te lange bezoedeld werd."
Dat vertrouwen is niet beschaamd.
Het Vaderland i s herwonnen.
De gewesten van Nederland zijn
samengegroeid tot onverbreekbare
nationale eenheid.
Moederland en koloniën zijn nauw
verbonden.
De vrijheden en het zelfbestuur der
bevolking zijn gestadig uitgebreid.
's Lands welvaart, begunstigd door
een opgeweklen ondernemingsgeest en
verbeterde arbeidsvoorwaarden, is
belangrijk toegenomen.
Een krachtig streven naar zedelijke
en geestelijke verheffing heeft zich.
baan gebroken.
In wetenschap en kunst dingt Ne
derland met andere volken om den
voorrang.
Het is Mijn innige wensch dat onder
Gods zegen vrede, vrijheid en voor
spoed mogen bewaard blijven.
De eendracht van alle Nederlanders
„zonder onderscheid van rang of staat
of van Godsdienstige gezindheid" zij
ook in de toekomst de hechte grond
slag der nationale onafhankelijkheid.
Met het Nederlandsche Volk hoop
Ik samen te werken tot geluk van het
Vaderland.
Lasten en bevelen dat deze procla
matie in de Staatscourant en het
Staatsblad opgenomen en ter plaatse,
waar zulks gebruikelijk is, aangeplakt
zal worden.
Gedaan ten Paleize het Loo, op
heden den 21ste November 1913.
WILHELM1NA.
Het is verder mede onderteekend
door de Ministers.
De Minister van Buitenlandsche Zaken,
J. Loudon.
De Minister van Justitie,
B. O r t.
De Minister van Binnenlandsche Zaken
,C o r t v. d. Linden.
De Minister van Marine,
J. J. R a m b o n n e t.
De Minister van Financiën,
B e r 11 i n g.
De Minister van Oorlog,
Bosboom.
De Minister van Waterstaat,
C. L e 1 y.
De Minister van Landbouw,
Nijverheid en Handel,
T r e u b.
De Minister van Koloniën,
Th. B. P 1 e y t e.
Wat is g'cloovcn
O
Gelooven is iets als waar aanne
men op gezag van een ander.
Een schooljongen neemt als waar
aan op gezag van den schoolmeester,
dat er een land is dat Engeland neet
en dat daarin ligt een groote stad met
den naam van Londen. En dit, zelfs
al weet de schooljongen dat zijn mees
ter nooit in Engeland of in Londen
is geweest, die het door hem aan den
schooljongen geleerde dus ook maar
heeft geloofd als waar op gezag van
een ander.
Een beursman te Amsterdam neemt
aan als waar op gezag van e en krant
of op gezag van een telegrafisch be
richt aangeplakt op het effectenbord,
of op de prijslijst en in beide gevallen
zonder zelfs te weten den naam van
den afzender van het bericht, dat op
de beurs te New-York een zeker ef
fect of artikel zoo hoog staat geno
teerd.
Die schooljongen gelooft de waar
heid van hetgeen hem wordt geleerd
bij de aardrijkskundige les, de beurs
man gelooft de waarheid van het te-
tegafi sch bericht.
En zoo kan men voortgaan, en dan
komt ieder tot het besluitdat het
geheele leven zoowei in huis ais in
school, op beurs, in winkel, kortom
in al zijne uitingen, is gegrond op
het geloof, in het voor waar aan
nemen op gezag van een ander.
Wat ziet men echter
Dat geen schooljongen er aan denkt
om den schoolmeester te verdenken,
dat deze hem onwaarheid vertelt bij
de aardrijkskundige les, doch menig
schooljongen, beursman, koeper wel
als onwaarheid beschouwt wat hem
wordt geleerd op gezag van de God
delijke Openbaring 1
Dit is de reinste inconsequentie.
De schoolmeester kan liegen of zelf
niet goed weten of wel waar is wat
hij onderwijst, de afzender van het
beursbericht kon er belang bij hebben
gehad om een onjuist bericht te seinen
of wel, het telegram kon onjuist zijn
overgeseind of wel de telegrafist kon
een cijfer niet goed hebben gelezen of
wel de ontvanger kan het telegram
hebben vervalscht of wel de krant
kan door een drukfout het telegram
niet goed hebben medegedeeld.
WeJnuOndanks de wetenschap
van mogelijkheid van onwetend
heid, kwade trouw of vergissing wordt
in het dagelijksch leven voortdurend
maar als waar aangenomen op gezag
van een feilbaar mensch, dus wordt
voortdurend maar geloofd.
En God, die alles weet, alles kan,
niet liegt en bedriegt, zich niet kan
vergissen, van wien dus juist is uitge
sloten de mogelijkheid van liegen of
bedriegen of niet weten, Dien zou
men niet op zijn woord moeten ge
looven En wel een schoolmeester,
een beursman, een drukkersknecht
Klinkklare onzin is dus het ongeloof
in zake de Openbaring, dat in zake
een leven na het aardsche leven en
den weg om er te komen.
Nu eenige toepassingen.
Als de schooljongens ondervinding
hebben, dat de meester- zelf niets af
weet van wat hij leert, wat komt er
dan terecht van het onderwijs, van
het door de jongens als waar doen
aannemen op zijn gezag? Niets.
Als de beursman ondervinding heeft,
dat de beursberichten van eenig be
richtgever onbetrouwbaar zijn, zal hij
dan op het beursbericht van deze zijn
zaken doen inrichten Wij denken van
niet, en dat de beursman eerst het
bericht zal controleeren met een be
richt van andere zijde.
Als een krant in zijn beursberichten
door drukfouten herhaaldelijk onjuiste
noteeringen geeft, zal de zakenman
dan deze krant nog willen houden
Zeker niet.
Nu over de Openbaring.
Deze heeft plaats gehad, doch niet
aan ons, niet aan den pastoor of do-
miné van Hulst, maar aan anderen,
nog al eenige jaren geleden. En deze
openbaring is te boek gesteld om ze
zekerder onveranderd ter kennis te
brengen voor wie die Openbaring niet
zelf hoorde. De Openbaring zelve en
den inhoud daarvan nemen we aan
op gezag van menschen, die daarvan
een bizondere studie hebben gemaakt,
op dezelfde wijze als wij aannemen
de bestanddeelen van een plant, van
een delfstof, op gezag van iemand die
daarvan een bizondere studie heeft ge
maakt in de laborata.
Welnuhet feit en de inhoud van
de Openbaring nemen wij aan als
waar op gezag van de theologen. Maar
hoe zal het nu zijn, als de leeken zien
en ondervinden, dat de theologen
(pastoor, dominé enz) in hun levens
wijze, juist het tegendeel leeren van
wat zij leeren uit de boeken bevattende
de Openbaring
Zoo b.v. leeren deze boeken, dat
God het kwade straft en het goede
loont, en als nu die theologen het
goede vervolgen en het kwade be
schermen, wat maken zij dan van het
gezag dezer boeken
Zoo b.v. leeren deze boeken, dat
God liefde is maar wat doen die the
ologen met deze Openbaring van God
liefde als zij zeiven doen blijken, daf
zij zitten vol haat en venijn
De vraag stellen is haar beantwoor
den die heeren theologen ondermij
nen zeiven door hun gedrag in
s t r ij d met hunne leer het ge
loof, dat is het als waar aannemen op
gezag van een ander, der Openbaring.
Gelijk het niet aan lederen school
jongen of beursman gegeven is, om
te controieeren de waarheid van wat
hij moet aannemen op gezag van den
meester of van hei telegram, zoo is
het ook niet aan lederen geloovige
gegeven om te controleeren de waar
heid van wat hij moet aannemen op
gezag van den theoloog.
Maar daarom is het ook een zaak
van de grootste verantwoordelijkheid,
dat de theoloog (pastoor, domine enz)
is een man, die heeft het onvoorwaar
delijk vertrouwen, dat hij door z ij n
eigen levenswijzezelf gelooft
aan wat hij leert, dat hij aan zijn
eigen ziel de leiding geeft die hij als
zieleherder wil geven aan zijne paro
chianen.
Het zal ook wel daarom zijn, dat
Paus Pius X in zijne Vermaning her
innert dat een priester niet alleen voor
zich zeiven goed of slecht kan zijn,
maar 'dat zijn gedrag ongetwijfeld van
grooten invloed is op zijn volk.
De Onafhankelijkheid.
Men spreekt van de Onafhankelijk
heid, ter herdenking alsof Nederland
onafhankelijk is sedert 1813.
Het zal misschien aan ons liggen,
maar wij hebben de zaak van de On
afhankelijkheid nooit goed kunnen be
grijpen.
En wel, omdat het feitelijk is een
wegcijferen van onze geschiedenis
van vóór 1795, en van vóór 1811,
daar wij nog geen driejaar bij
Frankrijk zijn ingelijfd geweest, omdat
als in 1795 de laatste Oranjestadhou
der wegvluchtte (als Koning
Manuel uit Portugal), we toch een
afzonderlijk Rijk bleven, eerst onder
den naam van Bataafsche Republiek,
later onder dien van Koninkrijk Hol
land onder Lodewijk Napoleon.
Er wordt met deze geheele geschie
denis van de „Onafhankelijkheid"
hetzelfde spel gespeeld als met die
van de afzwering van Spanje, en wel,
doordat het als het„ware wordt voor
gesteld, alsof Nederland eerst haar
geschiedenis begon met haar opstand
tegen Spanje, terwijl zij integen
deel reeds een roemrijke geschiedenis
heeft gehad in den tijd daaraan voor
afgegaan, in den tijd van het Leen
stelsel onder de regeering van graven
en hertogen en bisschoppen.
Nederland is niet onafhankelijk se
dert 1813, zelfs is Nederland niet een
koninkrijk sedert 1813 daar het dit
ook was tusschen 1806 en 1810, en
zelfs, als men onafhankelijkheid noemt,
van af dat een land leeft onder zijn
eigen wetten en zijn eigen vorsten,
dan was Nederland zelfs onafhankelijk
tijdens het Spaansche gezag, daar de
koning van Spanje hier regeerde niet
als koning van Spanje, maar als Heer
der Nederlanden.
De zaak der Onafhankelijkheid is
alleen, dat Nederland enkele jaren
leefde onder opgelegde Fransche wet
ten en in die jaren deel uitmaakte van
het Fransche Rijk. Maar die Fransche
wetten werden bij de Onafhankelijkheid
niet afgeschaft
Het Fransche Burgerlijk Wetboek
bleef hier gelden tot 1838, het Fran
sche Strafwetboek zelfs tot 1886, de
Fransche Registratiewet geldt nog op
heden, en zoo meerdere van minder
belang.
De zaak is eigentlijk geen andere,
dan dat de zoon van den Oranjestad-
houder, die in 1795 wegvluchtte, in
1813 terugkwam, en het Oranjehuis
na die onderbreking weder onafge
broken over Nederland regeerde, nu
niet meer als stadhouder maar als
koning en koningin.
Het heet, dat in 1813 de Partijschap
pen, die voor 1795 in Nederland
heerschten, na 1813 ophielden te be
staan.
Maar dit is niet waar.
Ze bleven bestaan, doch in anderen
vorm.
1795 was gevolg van den vrijheids
geest, die na 1789 van uit Frankrijk
zich deed gelden ook in Nederland,
en na 1813 werden stelselmatig de
volksvrijheden weder ingekort, totdat
onder den invloed van den in 1848
zich opnieuw doen geldenden vrij
heidsgeest de volksvrijheden weder
werden erkend.
De na 1813 opkomende oude partij
schappen onder nieuwen vorm waren
geen andere, dan, van de eene zijde
de volksvrijheden te verkorten en van
de andere zijde de volksvrijheden te
eischen, en in deze heeft zich ontwik
keld de anthithese op staatkundig
gebied die het openbare leven van
Nederland heeft beheerscht van af
1813 en nog beheerscht op heden.
En omdat in deze anthithese zooveel
onwaarheid is, zoowel bij de zooge
naamde christelijke als bij de zoo
genaamde vrijzinnige richting, en wij
bekend zijn met nog zooveel andere
zaken, eensdeels die nu juist geen eer
zijn in dit openbare leven en ander
deels die zijn een voortdurende
zegen voor Nederland worte
lende deze zegen in den
F r a n s c h e- n t ij d, hebben wij ons
onzijdig gehouden in de geheele
kunstmatige Onafhankelijkheids
feestviering. En dit vooral, omdat wij
wonen in Hulst in den ouden kop van
Vlaanderen, welke kop, door van Vlaan
deren te zijn afgescheiden, eiken dag
herinnert aan de volksmisdaad in 1648
door Noord-Nederland begaan tegen
de Vlaa'msche „broeders."
Het is nu eenmaal ons ongeluk,
dat wij niet kunnen huichelen, en
dit zeer zeker niet, als men zoozeer
aan den eigen lijve heeft gevoeld, dat
het onder onze „Onafhankelijkheid"
is eene daad van levensgevaar eerlijk
en oprecht te zijn en het recht te be
minnen en de wet te achten naar haar