De Volkswil BIJVOEGSEL van van 22 November 11913. 16 Feuilleton. en mannelijk karakter. In de jeugd het tijdperk, waarin het karakter gevormd wordt, is nei ging tot bewonderen het grootst. Als wij ouder worden, versteenen wij als 't ware in onze gewoonten en verliezen we gelukkig de kneedbaar- he d uit de kinder- en jongelings jaren. Gelukkig hij, die dan iemand geworden is tot wien jongelieden met eerbied, bewondering en ontzag opzien kunnen, van wien diepe spo ren achterblijven in .dejonge ziel Evengoed als jongelieden omgang met de groote mamnen om zich heen kunnen krijgen, kunnen ze ook in betrekking komen met het voorge slacht door de veelvuldige lektuur, waarover een ieder thans beschik ken kan. En hier komen we op een reeds vroeger speciaal behandeld punt„de lektnur der jonge men schen. u Ook daarvan in 't kort nog dit„slecht gezelschap bederft goede zeden4. Een slecht boek iB even ge vaarlijk als de voortdurende omgang met een laag mensch. Een geschrift met edele strekking daarentegen wekt op tot navolging. Nooit zullen opvoeders het zich beklagen jongelui schoose levensbeschrijvingen van groote menschen in handen gegeven te hebben. De groote zonen der menschheid moedigen dan aan om bun weg te betreden. Hun geest blijft ons als 't ware op bet levens pad omzweven, leiden, besturen. Het leven vod edele, groote mannen is een blijvend evangelie van vrijheid en verheffing voor het nageslacht En nu ten slotte nog dit, Waar we door onzen omgang jonge levens hebben te bezielen, lateü we het daar niet met woorden trachten te doen. Laten we indachtig zijn, dat leer ingen wel wekken, maarde macht van 't voorbeeld is iets an ders, iets krachtigera, iets beter. Het voorbeeld trekt. Fulnaho. Uit de Pers. o— Zorg voor de West. In het „Kolo niale Weekblad", orgaan der Vereeni- ging „Oost en West, van 23 October j.l. kwam de volgende mededeeling voor Het te Curacao aanwezige oorlogs schip zal weldra naar Nederland le- rugkeeren om met zijn bemanning te kunnen voorzien in het groote gebrek aan manschappen, dat thans op de vloot hier te lande en in Oost-indië heerscht. Daarmede zal tegelijk het nu bestaande station „West-Indië" voor goed opgeheven worden en zullen onze Koloniën in Amerika alleen pe riodiek bezocht worden door uit Ne derland uit te zenden bódemfi. Een belangstellende schrijft naar aanleiding van dit bericht aan „De Nederlander De steller van deze mededeeling betreurt de genomen beslissing en wijst op het gevaar van de woelige naburen van Curasao en op de me nige kool welke Venezuela ons kan stoven en waartegen alleen een snel en krachtig optreden iets vermag. Als gevolg van den maatregel wordt gevreesd, dat ons prestige in Venezuela een knak zal krijgen en de band tusschen Curasao en Nederland weder losser zal worden. Ook de briefschrijver uit Curasao in „de Nederlander" D. G. F. geeft in zijn iaatsten brief te ken nen, dat aldaar veel opwinding heeft veroorzaakt, dat het oor- loggsschip, in de Kolonie gestation- neerd, naar Holland teruggaat en voorloopig niet zal worden vervangen. Hij voegt er dan nog aan toe Er is nu weinig meer, dat Curasao aan Holland bindt. Eenzelfde vlag en de gouverneur met misschien een vijf-en-twintig Hollandsche ambtena ren en een handjevol soldaten. Voor zichtig tegenover Venezuela lijkt het besluit niet. Maar er zullen wel an dere factoren zijn geweest, die zwaarder hebben gewogen. De bedoelde beslissing, zoo gaat de schrijver van „De Ned." voort, mag wel eens in brseden kring onder de oogen worden gezien Sedert een tiental jaren is in West- Indië een kruiser gestationneerd, die de beide tevoren in Suriname en op Curacao aanwezige kleine Stations schepen heeft vervangen. De kruiser heeft feitelijk te Willemstad (Curacao) zijn hoofdverblijf, maar bezoekt op geregelde tijden de kolonie Suriname en vertoont verder ook onze vlag in de Staten en vreemde koloniën, be- hoorende tot West-Indië of de Noord- sche kust van Zuid-Amerika. De aan wezigheid van een dergelijk oorlogs schip in West-Indië is om verschillende redenen voor Nederland van groot belang In de eerste plaats voor het eiland Curacao met zijn internationale haven, bron van allerlei verwikkelingen met zijn lastigen nabuur, het roerige Ve nezuela, en met zijn moeilijke verbin dingen met de andere eilanden van hetzelfde Gouvernement, Aruba, Bo naire, St. Martin, St, Eustatius, en Saba, elk weder met een eigenaardige be volking, die weinig belangen met die der andere eilanden gemeen heeft. De aanwezigheid van een oorlogsschip ter plaatse kan eenjlevensbelang zijn, zoowel ter handhaving van de rust naar buiten als van de inwendige rust. Maar ook welk een onafwijsbare eisch voor veiligheid en rust levert de aanwezigheid van een oorlogsschip in de West-Indische wateren ten aan zien van de kolonie Suriname met hare groote vreemde bevolking. Wat kan een compagnie Infanterie en een handjevol gewapende politie doen tegenover b.v. eenige duizenden ontevreden Br. Indische koelies, die Omgang'. O Slecht gezelschap bederft goede zeden. Goed voorgaan doet goed volgen. Zeg mij met wien gij ver keert en ik zeg u wie ge zijt. Waar de taal zooveel spreekwoor den heelt voor dezelfde zaak, daar mogen we aannemen, dat er wel iets van aan zal wezen, vooral ook, daar onze voorvaders zoo'n gezon den kijk op de dingen hadden Ja, er is wel iets van waar en wel een zeer groot iets. Door den omgang worden men schen gevormd tot menscheneters ot tot christen, tot heidenen, of wat anders. Toevallig heeft dragen voor een groot deel bij tot onze opvoeding, tot onze toekomst, tot ons blijvend geluk of ongeluk. Hoe toch gaat het met een men- echenkind Jong neemt het zonder veel nadenken op gezag aan. Het volgt na. Dit is een groot geluk, maar ook vaak een ongeluk. Als slechts goede menschen vader en moeder waren, dan zou in 't ge zin een grondslag gelegd kunnen worden zoo hecht, dat minder te duchten was van den slechten in vloed van verdorven menschen bui ten 't huisgezin. Daar staat echter tegenover dat kinderen uit een verdorven huisgezin door omgang kans hebben onder den invloed van brave medemenschen te komen buiten het huis en dan is de wederzijdsche aanraking weer een zegen. We zien, evenals aan elk munt stuk, is hier een zij en een keerzij. Toch gelooven we, dat het geen aanbeveling verdient, als men meent zijn kinderen een goede opvoeding te geven, ze te veel afgezonderd te houden om ze zoo voor slechten omgang te behoeden. Wel zijn we de meening toegedaan, dat we zoo veel mogelijk moeten trachten ze de best mogelijke omgang te verschaf fen, een omgang liefst met menschen, die zedelijk hooger staan, met men schen, die naar een rein ideaal o Reeds bij 't einde van de eerste maand kwam een schrijven uit Ha vanna. Hoe gejaagd werd de brief opengetrokken en hoe kort en koud kwam den vurigen minnaar de inhoud voor Eulalia gevoelde zich veel beter se dert ze thuis was en mr. Rohan had alle hoop op een spoedig en volkomen herstel. Dit was alles. Maareendank- gebed stroomde niettemin uit Arthur's hart en hij gevoelde zich als herboren. Hij schreef dikwijls en lang, maar de antwoorden en nog wel allen van mr. Rohan verschenen zeldzaam en waren kort. Juni, Augustus en September gingen. Mevr. Sutherland verliet de badplaats om zich voor twee maanden naar New-York te begeven. Het was een strenge winter geworden, rijk aan sneeuw en de lange lanen van Maple- wood-park waren bladerloos, terwijl de grond met een dikke, harde sneeuw laag was bedekt, toen mevr. Sutherland eindelijk met Augusta brug kwam om thuis te zijn voor het Kerstfeest. Dat feest bracht aan Arthur de ge lukzaligheid in de gedaanten van een brief uit Cuba. Die brief was kort als gewoonlijk, maar behelsde toch de volgende woorden, die voor Arthur de wereld in een paradijs herschiepen streven. De omgang met alledaagsche, zelfzuchtige menschen geeft een koel, bot, zelfzuchtig gemoed, waardoor de adel en de kracht van 't karak ter niet weinig schade lijden. Het hart wordt erg bekrompen. Zedelijke zwakheid, weifelmoedig heid, oogendienst, uitdooving van elk edel en schoon streven zijn er de verderfelijke vruchten van. De omgang daarentegen met men schen, die wijzer, beteren rijker aan ondervinding zijn dan wijzelf, heelt een bezielenden, opwekkenden in vloed. Onze levenswijsheid wordt er door vermeerd. Wij verbeteren ons oordeel door het kunnen en worden deelgenooten van hun verstand. Ons gezichtsveld breidt zich uit, omdat we als 't ware mede door hunne oo gen gaan zien. Wij trekken voor deel van hun ervaring en leeren door 't geen zij ondervonden en ge leden hebben. Afzondering van den omgang met anderen deugt in geen geval. In la tere jaren zijn we als groote men schen ook aangewezen om met allen om te gaan, zaken te doen. Waar we dan in de deugd te eng zijn opgevoed, zullen we in la tere jaren, als 't karakter gevormd is, te hoekig tegenover de mede menschen staan, We stooten ons kleinzielig als we zijn, aan alles, evenzeer als anderen zich dat telkens aan ons zullen doen. Door omgang met- de medemenschen worden we voor eenzijdigheid behoed, voor vastroesten in verouderde begrippen. Zeg mij met wien gij verkeert, en ik zal u zeggen, wien ge zijt met betrekking tot uw talenten, uw smaak en karakter Bewondert gij kleine zielen Dan behoort ge tot een lage soort. Bewondert gij rijken Dan zijt gij een aardschgezind mensch Zijt gij een bewonderbaar van hen, die een a n- zienlijken rang bekleeden Dan zijt gij een minnaar van genadebrood of een pluimstrijker Bewondert gij kloeke, rechtschapen en mannelijke karakters Het kan niet missen oi gg hebt ook een kloek, rechtschapen „Beste jongen De tijd uwer be proeving is voorbij en ik prijs u, om dat ge zoo eerlijk uw woord hebt ge houden. Eulalia is thans volkomen hersteld Ik vind haar iets vrouwe lijker dan voorheen, maar ik herhaal, dat zij zich volkomen genezen gevoelt. Kom tot ons, wanneer 't u lust. Eden is heerlijk met dit December-weer en wij verheugen ons in 't vooruitzicht u spoedig bij ons te hebben. IX. IK HEB GELEEFD EN GELIEFD. De lange rij vensters van 't vreemd soortig gebouwde huis met een plat dak glinsterden als rood goud in het avondlicht. De met allerlei geuren be zwangerde tropische wind ruischte door de linde- en oranje-boomen en schudde de witte magnolia-en acacia struiken met zacht gestreel. Het was een avond in Januari. Waar ter wereld ook sneeuw- en winterstorm heerschten, hier was van sneeuw of storm hoegenaamd niets te bespeuren. De rosse stralen der zon kustten de bloemen in slaap, eer zij met schitterende pracht aan den ge zichteinder verdwenen. Het meisje dat behagelijk met een boek op een divan lag uitgestrekt, volgde met droomerige donkere oogen het dalen der zonne, terwijl hare gedachten in ver verwij derde streken ronddoolden. Een luchtig wit moeselinen-kieed omhulde de rus tende gestalte. Het eigenaardig bleek, Kreoolsche gezichtje was nog altijd onbeschrijflijk lief, al was dan ook de stralende blijdschap daaruit geweken en de ravenzwarte haarlokken golfden van het hoofd als een sluier, geweven uit de draden van den nacht. Wel hield de jonge dame een boek in de hand, maar lezen deed zij niet. Droe vig dacht zij na. Zij dacht aan een huis in het verre Noorden, waarop thans de sneeuw lag en zij dacht ook aan een rijk gemeubelde, elegante, goed verwarmde zaal, waarin een def tige, trotsche dame, geleund in een fauteud, bezig was hare siësta te ge nieten, zij dacht daarbij aan een rood wangige jonge dame, die achtereen volgens een tal van polka's en mazur ka's op de piano aftrommelde, aan een meisje met een zeer bleek en ernstig gezicht, een meisje met flets- blauwe oogen, dat ergens in een hoek der zaal borduurde en meer dan aan die allen, aan een jongen, hoogge- bouwden, fieren man, die aan de tafel bij 't licht der kroonlamp zat te lezen O, 't was alsof zij een snijdende pijn gevoelde in 't hart, als zij aan die laatste gestalte dachtZij zag hem alleen voor 't oog van haar geest, zooals zij hem in de werkelijkheid zoo dikwijls had gezien in vroegere, schoone dagen Dachten zij nog wel eens aan haar of hadien zij allen dat arme Kreoolsche meisje vergeten Terwijl zij zoo zat te mijmeren, werd plotseling haar uitzicht verduis terd en een vreemdeling stond een oogenblik in reiskostuum voor haar venster. Een lichte gil ontsnapte haar en een volgend' oogenblik was de rei ziger bij haar en hield haar in zijne armen omkneld. „Mijn kind!" riep hij uit. „Heb ik u dan eindelijk terug Ze was door die plotselinge en on verwachte omhelzing zoo verschrikt, dat het spreken haar onmogeiijk viel. 't Geheele lichaam beefde zoozeer in zijne armen, dat hij met angsttge har telijkheid uitriep„Mijn alles, mijn schat wat deert u Beef toch niet zoo mijn kind 't Is mijn plotselinge ver schijning, die u verschrikt heeft, niet waar Ga hier zitten en tracht wat tot kalmte te komen, wilt ge „Hij geleidde het sidderende meisje naar haar divan. Haar bleek gezichtje was door de ontroering, zelfs tot de lippen toe wit geworden. Hij zelf was meer geschokt daar hij om harentwille, zich durfde vertoonen. „Hebt gij mij niets te zeggen Eula lia vroeg hij en sloot daarbij hare beide handjes in de. zijnen. „Gij hebt mij in 't geheel niet verwelkomd." Zij legde nog terwijl hij sprak, het aanvallige kopje op de dierbare han den, die de haren omsloten hielden, en hij voelde, dat zij met hare tranen bevochtigd werden. „Zeg mij toch," riep hij angstig, „zeg mij toch of ge niet een weinig verstoord zijt. dat ik gekomen ben „Neen, neen," zei Eulalia met snik kende stem. „Ik heb u nog niets ge zegd, Arthur, omdat het spreken mij onmogelijk was. Ik ben zoo sterk niet meer als vroeger, ik ben dezelfde Eu- i lalia van Maplewood niet, maar ik ben zeer gelukkig, dat gij hier zijt, en 't hun leven lang vreemd blijven aan onze instellingen en gewoonten en toch zich hebben te onderwerpen aan onze op Europeesche leest gevormde wetgeving, of wel tegenover honder den gekleurde Britsche onderdanen, van de naburige eilanden gekomen om in onze Kolonie bij goud- en balata-industrie een bestaan te vinden. Thans kan de Gouverneur binnen eenige dagen het oorlogsschip tot zijn beschikking hebben moet hij er eerst naar Nederland om seinen, dan zijn er een paasweken mee gemoeid. Juist nu door de opening van het Panama-knaal de West aller aandacht trekt, acht de schrijver het wegzenden van het oorlogschip zeer bedenkelijk. o Afgescheept. „Beschikt u gerust over mij, me vrouw, ik b n tot eiken ridderdienst bereid." „Heusch „Op m'n woord van eer „Bevrijd me dan van uw gezel schap." o De magnetische Zuipool. De laatste berichten omtrent de Australische Zuidpool-expeditie bren gen de tijding, dat de magnetische Zuidpool nog lang niet gevonden is. Totnogtoe nam men aan, dat deze in 1909 door David Shackleton's expe ditie ontdekt was. Volgens de nieuwe onderzoekingen van Dr. Mawson schijnt David zich we! in het magne tische vlak te hebben bevonden, ech ter niet in het middelpunt van deze ruimte, die veel grooter is dan men gewoonlijk aanneemt. Er zijn waar schijnlijk om de magnetische hoofd- pool verschillende lokale polen, waar van Mawson er ten Zuidwesten van Adelie-Iand éën genaderd is. o De bevolking van Groenland. Volgens de „Deutsche Tageszeitung" neemt in Groenland het aantal in boorlingen toe, een merkwaardig ver schijnsel. Immers gewoonlijk consta teert men het tegendeel als een na tuurvolk door een cultuurstaat onder worpen wordt. Volgens de offfcieele Deensche statistieken was de bevol king van Groenland in de periode 1901 tot 1911 van 11893 tot 13459 gesteg* n. Onder dit laatste getal waren 384 Europeanen, regeeringsambtenaren en personeel van de mijnen, bij Juliana- haab, waar koper gevonden wordt. De grootste steden zijn Sukkertoppen met 416 en fulianahaab met 376 in woners. o Bloei van het negerras. Een Amerikaansche negerbond pu bliceerde onlangs eenige verrassende cijfers omtrent den bloei van het ne gerras. Het totaal kapitaal in het be zit van alle negers der Unie bedraagt 700 millioen dollar in contanten en bovendien aan vaste goederen 20 millioen morgen land. Het aantal analphabeten daalde tot 30 pCr. De bevolking is sedert het begin van den Burger-oorlog gestegen van 4,5 millioen, waarvan 3600000 is erg dwaas van mij, dat ik tegen wil en dank moet schreien van blijdschap. Vergeef mij die zwakte, Arthur, ze zal spoedig voorbij zijn." Daarbij zag ze met een lachje door haar tranen heen den bezoeker in het gelaat. „Dikwijls," ging zij voort, „dikwijls ben ik boos op mezelf, omdat ik mij zoo dwaas kan aanstellen, maar sedert mijne ziekte ben ik zoo zwak en zenuwachtig, dat ik bij de gering ste aandoening in tranen uitbarst. Hel doet mij nu goed dat ik heb kunnen weenen." „Gij zijt misschien nog niet geheel en al hersteld," meende Arthur, ter wijl hij met angstigen blik naar 't doorschijnende bleeke gezichtje zag. Uw groot ader schreef mij toch, dat ge weer volkomen gezond waart." „Dat ben ik, maar ik ben niet zoo sterk als vóór mijn ziekte. Wanneer zijt ge aangekomen „Gisterenavond kwam ik te Havanna en reisde regelrecht hierheen." „Hoe maken zij 't allen op Maple wood, uwe lieve moid.'r, Augusta en Lucy „Ze zijn allen wel en zenden u har telijke groeten." Ervolgdeeen pijnlijke stilte. Na een lange scheiding is het voor menschen, die elkander hartelijk genegen zijn, soms last g om't gesprek gaande te houden. Men gevoelt zich als 't ware uitgepraat en is bevreesd om het gewichtige onderwerp aan te roeren. Zoo ook hier. De vraag, wier antwoord beider geluk moet beslissen, brandde op 't hart en sprak men over onverschillige dingen.

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1913 | | pagina 5