Mengelwerk. de bestuurinrichting der steden be stonden. Nergens werden algsmeene vormen opgedrongen. Slechts dit was overal te vinden een stedelijke raad, overeenkomend met den Senaat te Rome, een kiescollege, evenals de Romeinsche volksvergadering, en een vaste volgorde van eereambten, d.w.z. van de hooge stuursfuncties. De kraaien begrepen het niet. Eeri kastelein, die een papegaai had, was gewoon, om als het druk was, te zeggen „Niet allemaal gelijk, hee- ren Op zekc ren dag was de papegaai ontsnapt. Men vond hem buiten op 't veld, waar een troep kraaien verwoedt op hem aanviel en hem zijne veeren uitplukte, terwijl het arme beest met alle deftigheid riep„Niet allemaal gelijk heeren 't Laatste. Vrouw: „Je hebt van nacht weer in je slaap gesproken." Man: „Gun je mij die paarwoor den ook al t iet meer?" o Goed geantwoord, „Je mo st een beetje me.r op je eigen zaken letten." „Dat is toch overbodig, zeg, zoo- lang jij je er zoo sterk voor intres- seert." o Op straat. Twee vrienden ontmoetten elkaar: „Och, kerel, lk ben zoo in de war zegt de een. „Wat scheel je vraagt de ander. „Stel je voor, ik „bemin" en woidt „wederbemind." „Nu, wat wil je meer „Ja, maar 't is niet dezelfde vrouw." (Van een onzer Amsterdamsche correspondenten). o Wij zitten nu midden in de begroo- tingsdebatten. De burgemeester en zijn vier adjuncts hebben er een heel cor vee aan, maar hun goede humeur ver liezen zij blijkbaar zoo spoedig niet. Een paar keer zijn wij eens op het Prinsenhof gaan kijken, en tot ons genoegen constateerden wij het feit, dat de discussies gevoerd werden in de beste haimo ie. De debatten staan soms op een vrij hoog peil, maar 0,0! zakelijk heid zit ir bijna absoluut niet in. Dit bleek ze«.r duidelijk, toen de vroede vaderen hei nudden, of het belastings- percefddge van 5,25 op 5,75 zou moe ten worden gebracrif, het voorstel van B, en W, dan v. el, of het op 5,25 zou moeten lol ij vei, terwijl het tekort dan zou kunnen worden gehaald uit de bedrijven. Een krap financier als de Liberale woordvoerder Mr. Everwijn Lange, werkelijk een expert, op dit gebied, toonde allerduidelijkst aan, dat of neen „De dokters geven weinig of geen hoop „Goddank 1" Moeder en zoon deinsden terug bij dat woord, alsof zij op 't onverwachts een kaakslag hadden ontvangen. Maar zonder in 't minst eenig acht te slaan op de uitwerking van zijne handelwijze, vloog hij de ontstelden voorbij en ijlde naar de kamer, waarin zijn klein dochter verpleegd werd. VIII. NAAR HUIS GEBRACHT. Eulalia Rohan stierf niet. De dok ters hadden verklaard, dat zij niet ge nezen kon, maar zij genas toch. Van den vierden dag af aan, den dag, waarop het teeken van leven had ge geven, kwam langzamerhand het be wustzijn terug en in den feilen strijd tusschen dood en leven, behaalde het laatste de zegepraal. De genezing vorderde evenwel ui terst langzaam. WG herkende zij den geliefden grootvader, die weenend en snikkend over haai heen boog, doch zij wist niet, dat hij was weg geweest. Alles was zij vergeten;. Langzamerhand kwam 'i verzwakte lichaam weder op krachten, maar de geest bleef ver stomd Zij kenden de menschen wel, die haar kwamen omringen e.i met wie zij zelfs enkele woorden sprak, doch hunne persoonlijkheid had iedere beteekenis voor haar verloren. Zij had uit eigen beweging nooit aan iemand de bedrijven meer konden opleveren, of liever, dat de reserve-potjes al vol genoeg waren, en dat de bedrijven nu we! eens dividend aan de Gemeente zouden mogen uitkeeren. Doch B. en W. en hun trouwe volgelingen, en voorts de Radicalen en de Socialisten, waren het ^roerend met elkaar eens, dat het bedrijven-dividend niet mocht worden verhoogd. Waarom De direc teur van het Gas zegt, datde directeur van de Tram meent, dai En voor de argumenten van de direc teuren moet de vroedschap zwichten immers, de heeren zijn niet deskundig en met een verpletterende meer derheid werd het voorstel-Everwijn Lange verworpen. De commandant van de Brandweer, de hoofdcommissaris van Politie, de directeuren van Reiniging,- Gas, Elec- triciteit, Waterleiding, Tram, ziedaar de ware stadsbestuurders. „Sie haben es gewollt", doet telkens de deur toe. De Raadsleden zijn sympathieke figu ranten. Het wordt tijd, dat er weer eens een Treub of Heinicke terugkeere. Alleen mannen van die kracht kunnen hun wil doorzetten (Zoo gaat het niet alleen in Amster dam, zoo gaat het ook op kleine plaatsen. Ais er iemand in den Raad is op kleine -plaatsen die door zicht heeft, dan zullen B. en W. en zal de Raad, juist daarom niet doen wat hij voorstelt.) ïien «ameai^paitniiig' in «len Harem. O— lk zat met mijn vriend, den Rue- mcenschen gezant te Parijs, in mijn geliefd restaurant op den Boulevard des Capucines, en we hadden druk over de wereldpolitiek zitten praten, toen een krantenjongen langs kwam draven met bladen, die in vette letters het opzienbarend opschrift droegen: „Bomaanslag te Konstantinopel De sultan aan den dood ontsnapt." Dat is 'n vervelend geval, zei ik toen ik 't verhaal gelezen had, en aan mijn vriend reikte. De reis naar Konstantinopel is een weinig aange name en Turksche schandalen uit te vorschen is geen kinderwerk. De Roemeen keek mij tegelijk la chend en verwonderd aan. Je denkt dus, dat jij geroepen zal worden om als defectief klaarheid in 'r complot te brengen, zei hij. Zou de bom dan niet door een dood- gewonen anarchist geworpen zijn Ik denk 't niet. 't Zou in elk geval niet handig van de anarchisten zijn, dat te doen in Turkije, sinds in dat land hun idealen al vrijwel ver wezenlijkt worden. Mijn vriend lachtte bij die opmer king, en wilde juist naar mijn plannen in de kwestie informeeren, toen een bekend rechercheur, Canot op ons al- kwam. Je hebt zoowaar gelijkriep de minister. Daar komt Canot al je hulp inroepen iets te zeggen behalve aan haar groot vader. Maar 'l geen deze vernam was ook niet veel meer dan de kinderlijke bede „Breng mij naar huis, grootpapa, breng mij naar huis in haar wakend droomen, verbeeldde zij zich nu eens op haar geboorte grond, dan weder in 't klooster te zijn, omringd door hare vriendinnen. Maplewood met zijne bewoners scheen voor haar niet te bestaan of te hebben bestaan en ze was geheel en al een kind geworden, dai schreiend verlangde om ,,'t huis" te zijn. In al dien tijd week mr. Rohan niet van het ziekbed. Aan zijne grenzelooze liefde voor Eulalia viel niet te twijfe len, maar hoe dan die liefde te rijmen met den hartstochtelijken uitroep door hem gedaan bij 't vernemen, dat zijn kleindochter denkelijk sterven zou? „Goddank!" had hij toen gezegd en nu toonde hij een hartelijkheid, een bezorgdheid, die geheel in tegenspraak mocht heeten met dien uitroep van blijdschap. Toen hij, mr. Rohan, bijzijn terug komst op Maplewood onmiddellijk naar Euialia's kamer was geijld m kort daarop door mevr Sutherland gevolgd was, had hij zich op eens, weder op onverklaarbaar ruwe wijze tot de beleefde gastvrouw gewend, met te zeggen „M-vrouw, ik heb bij mijn vertrek aan mijn kleindochter een brief gege ven, waar is die brief?" Wel zag mevr. Sutherland bij zulk eene wijze van vragen een oogwenk In 't volgend oogenblik bracht deze zijn boodschap over. De sultan had aan 't Parijsche hoofdcommissariaat van politie telegrafisch laten verzoe ken, mij uit te noodigen, licht in 't complot te 01 tste' en en ikar.iw. o dde, dat ik de opdracht wel wilde aan vaarden, waar de uitnoodiging van den Sultan zelf kwam. Toen Canot goed en wel vertrokken was, en ik van mijn hooggepiaatsten vriend afscheid genomen had ten-einde preparatieven voor mijn reis te maken, werd mijn een spoed telegram uit Konstantinof el gebracht, luidende: Een veitrouwd man zal u tot Belgrado tegemoet reizen. Dit telegram stond mij niet aan. Dat de Sultan van idee veranderd was, en mij niet zelf, maar door anderen zou laten inlichten, leek mij niet waarschijnlijk. En ik vermoedde dan ook, dat verraad achter dit tele gram schuilde dat de een of andere paieis-autoriteïr, die méér van de mis daad wist dan een ander, mij eerst te zijnen gunste wilde bewerken. Drie uren later zat ik in den trein naar de Turksche hoofdstad, en nau welijks had de trein te Belgrado ge stopt, of een Turk met een ongunstig uiterlijk stapte mijn coupé binnen. Ik sprak geen woord, en liet hem beginnen. Bent u de detectief Korner vroeg hij. Ja. Wil Uwe Excellentie mij dan toestaan, haar een geheim mede te deeien Ik luister. Van wien komt ge Van een aanzienlijk, mild man. 't Is mij altijd aangenaam, mil- den rrenschen een dienst te kunnen bewijzen, sprak ik, terwijl ik mijn sigaret in den mond stak, om met mijn vrijkomende rechterhand onge merkt een pistool te grijpen, dat in mijn zak zat. De Turk vervolgde Kan ik op de sirikte geheim houding van Uwe Exellentie reke nen Dat kunt u, viel ik hem in de rede, maar u zoudt mij verplichten, dat raampje daar te sluiten. Het tocht. Van het oogenblik, dat de Turk in de richting van 't raampje keek, maakte, ik gebruik om mijn pistool voor den dag te halen, en in 't volgend mo ment riep ik, terwijl ik den loop op den vreemde richtte En ledig nu dadelijk uw zakken. Zelden zag ik ren man zóó ver stomd omkijken. Eerst scheen hij te aarzelen, of hij wel aan mijn wensch zou voldoen, maar toen ik dreigend mijn pistool naderbij bracht deed hij wat ik wi de, en spoedig daarop lagen een stapel banknoten, een knipmes, en een flesch, waarin vermoedelijk een bedwelmingsmiddel was geborgen, op de zitbank. Nu kunnen we pra'en, hernam ik Wie is uw meester? Ahmed Effendi. Wie is hij De grootvizier. Hij is opper machtig in 't paleis van den Sultan. Zelfs deze vreest hem. Ik weet daten wat wil Ahmed min of meer beleedigend op, maar de ongewone plompheid des ouden mans toeschrijvende aan zijn gejaagden toe stand, had zij hem zonder eenige aan merking te maken, den bedoelden brief ter hand gesteld. Later zeide zij tot Arthur „Die mr. Rohan is toch de zonder lingste oude man, dien ik ooit heb ontmoet. Soms komt het mij voor, dat hij niet wel bij 't hoofd is. Is 't niet onverklaarbaar, dat hij zich blijkbaar verheugde op de tijding dat zijn doch ter sterven moest? Eri toch aanbidt hij haar „Ja, 'i is vreemd," stemde Arthur toe, „ik beklaag den ouden man van ganscher harte." „En dan zijn ruwe vraag naar den brief!" ging mevr. Sutherland voort. „Wie kan in zulke oogenblikken nog aan een brief denken Dikwijls komt de gedachte bij mij op, dat zoowel Eulal a als de oude man, door 't een of ancer geheim verdriet worden ge kweld." Arthur gaf geen antwoord. Voor hem bestond in die eerste angstvolle dager, alle n deze vraag: „Zou ze in 't leven blijven Die dagen hadden op zijn gelaat diepe sp< ren ai lijden gegn t. Zeüs de grootvr der, die Eula lia bijna afgodisch vereerde, gevoelde misschien niet zooveel leed en zooveel vertwijfeling, als lut dee! was van den jonkman, die aan 't schoone me sje zijn gansche hart had geschonken. Ook had hij met den grootvader ge sproken, of liever in zijri vertwijfeling had hij hem, zonder veel nadenken, Effendi van mij Dat u aan den Sultan de waar heid zult zeggen. Hij weet, dat u bij hem ontboden zijt om een complot uit te vorschen. Ik ken de waarheid niet. lk moei ze u mededeelen. Het leek mij een weinig zonderling, dat de ijver van den grootvizier, om zijn heer achter de waarheid te laten komen, er hem toe geleid had mij naar 't leven te staan. Maar ik hield die overdenking vóór mij, en vroeg den Turk mij zijn verdere instructies over te brengen. Daarop deelde hij mij mee, dat het b.-wuste complot door Armeniërs zou zijn op touw gezet, en dat de beweging gesteund was door een van de favorité's uit den harem nl. door de vrouw, die bekend stond onder den naamde Schoone Armeensche. Na die inlichtingen ging mij een licht op. Vermoedelijk was hier naijver tus schen de favorite van den Sultan en d,ens grootvizier in 't spel. Maar d amevens weigerde ik te ge'ooven, dat het heele plan, dat den val van de Armeensche beoogde, was beraamd door Ahmed Effendi, den grootvizier. Zoo'n duivelsche toeleg kon alleen zijn uitgedacht door een viouwver moedelijk door een mededingster van de Armeensche. Eu wie was vóór de A meensche de favorite van den Sultan vroeg ik op eenmaal aan den Turk. De schoone Zuleika, antwoordde deze zonder nagedacht te hebben. Toen wist ik genoeg. Den volgenden dag kwam ik te Konstanti: opel aan, en koit na mijn aankomst reeds werd ik door den S ltan in gehoor ontvangen. Zijne majesteit was recht verheugd mij te zien, en deelde mij een en ander over 't complot mee. En verdenkt u iemand vroeg ik na eenigen tijd. Ik verdenk iederéén, zei de Be- heerscher der Geloovigen. Als u twaalf men ia Konstantinopel vertoefd had, zou ik het óók doen, want dan zouden mijn hovelingen u hebben omgekocht. Ten einde achter het complot te komen, heb ik 't bewijs van uw volste vertrouwen noodig, viel ik hier in. En dat moet u mij geven, door mij den ring, dien u aan uw vinger draagt, af ie staan. Onmogelijk! zei de Sultan. Wie dezen ring draagt, draagt tevens het hóógste gezag in het Ottomaan- sche rijk. Het geeft hem absolute macht.... Dat weet ik. En daarom juist heb ik hem noodig. De opvolger van den Profeet ver- b'e kh', ti e hij mij kort daarop den ring overhandigde! maar ik stelde hern gerust, en nam in 't volgende oogenblik afscheid van den beneer- scher, nut echter dan na hem op 't hart gedrukt te hebben, list den mor.d aan.... een kop koffie te zetten, vóór hij mij zou terugzien.... Nu was 't zaak, den harem van den Sultan binnen te dringen. Als oude vrouw vermomd klopte ik dien mid- alles geopenbaard, wat hem op hei hart lagzijne liefde, hare toestem ming en den daarop gevolgden angst. Hij had dit alles met zooveel uur en tevens met zooveel wilde smart ge schilderd, dat een hart, 't welk het arme meisje innig genegen was, daar door wel moest bewogen worden. Dit laatste g.-.beurde op een s ïllen zomeravond, ungeve r een week na de terugkomst van mr. Rohan Beide man nen 1 epen in de breede kastanjelaan op en neder en de donkere schauuwen der boomen teekenden a lerlei fantas tische figuren op het gras aan hunne voGen. Arthur kon zich geen denk beeld vormer, hoe zijne verklaring door den ouden man zou worden op genomen en voor dit oogenblik scheen dit ook een zaak van ondergeschikt belang. Aangenaam was hij daarom ve rasr, leen de he r Rohan na hem met belangste ling te hebben aange hoord, zijn hand greep en die met vaderlijke teederheid in de zijne sloot. „Mijn arme jongen," luidde het daarop met eene aangedane stem. „Mijn arme jongen, ik heb dit alles reeds vooruit gezien. Ik had haar, ik had u zelf voor die uitkomst willen behoeder, doch dat ging mijne krach ten te boven. Het is, alsof het nood lot die uitkomst heeft begeerd. De hemel moge u de zware beproeving, die u thans te wachten staat, helpen dragen „Gij ontzegt mij dus uwe toestem- Iming niet zeide Arthur. „Ik vreesde, dat ge mijn aanzoek als onbeschei den zoudt hebben aangemerkt, omdat dag aan de deur van het vrouwenpa leis aan, en meldde mij bij de wacht hebbende slaven als waarzegster, die gelukspenningen te koop had. In die kwaliteit werd ik toegelaten en bevond ik mij kort daarop vóór de favorite van den Beheerscher der Geloovigen, de Schoone Armeensche. De indruk, dien deze vrouw op mij had gemaakt, liet m. i. geen twijfel over aan haar onschuld tenaanzien van het complot. Anders zou ik ech ter wedervaren bij Zuleika, die mij in 't volgende oogenblik ontving, en over wier gelaat een wreede grijns speelde toen ik haar den drank ver kocht waarvan ik gezegd had dat twéé druppels op één kop kotfie voldoende waren om den persoon, dien ze haatte, uit den weg te ruimen. De schoone vrouw liet mij door een slaaf (dien ze te-voren een voor mij onverstaanbaren wenk gege ven had) een geheimen uitgang wijzen, en in 't volgende oogenblik werd ik door dien dienaar door don kere gangen gevoerd, tot wij ten-slotte een schitterend verlicht vertrek be reikten, waar de grootvizier zich te midden van een stoet dienaren op hield. De slaaf die mij begeleid had, fluisterde hier den grootvizier wat in, waarop plotseling twee reusachtige Soedaneezen met getrokken zwaard zich van mij meester maakten. Toen begreep ik, dat ik snel han delen moest. Ik deed een stap achter waarts, en hield hun op eenmaal den fonkelenden ring van den Sultan voor. Dat was een dramatisch moment! De Soedaneezen vielen mij te voet, en de Effendie verbleekte merkbaar. Toen was het mijn beurt om te bevelen. Neem de Effendi gevangen, be val ik en leid hem voor den Sultan. Daar aangekomen, girg ik op den Sultan af en sprak Genadige Heer, ik beloofde u hen gevangen te nemen, die uw dood wenschen. Binnen weinig* minuten zal u een vergiftigde kop koffie wor den gebracht. Zij die u zendt, staat u naar het leven, en deze man hier is haar medeplichtige. Ik zag naar de deur, die juist op dat oogenblik open ging, en een slaaf doorliet. Deze trad op den Sultan toe, en sprak De schoone Zuleika smeekt ha ren Heer, dezen kop koffie, die door haar zelve werd bereid, wel te willen genieten.... Bied ze den grootvizier aan, viel de Sultan hier met donderende stem in de rede.En de Effendi was wel genoodzaakt aan 't verlangen van zijn mees'er te voldoen... Weinig tijds later lag hij ontzield ter aarde, en ook Zulekei heeft haar straf niei ontgaan. Zij werd door paarden uit elkaar gerukt. Maar met de Schoone Armeensche en mij liep 't beter af. Nog lange jaren was zij de gunstellinge van den Sultan, en genoot ik een hoog jaar geld. ik wel begrijp, dat gij uwe eischen veel hooger had kunnen stellen." „Neen, neenriep de oude man met heftigheid. „Neen, de hemel weet hoe gaarne ik mijn lieveling aan u zag toevertrouwd, aan u, Arthur Sut herland, dien ik als een eerlijk en rechtschapen mensch heb leeren ken nen, maar er bestaat een hinderpaal, een onoverkomenlijke hinderpaal, die u beider geluk voortdurend in den weg zal staan." „Een hinderpaalherhaalde Arthur gejaagd. Wat mag dat wezen „Ik kan het u niet zeggen", ant woordde mr. Rohan met afgewend gelaat. Dat is een geheim tusschen Eulalia en mij en ik ben wel zeker, dat het juist de openbaring van dat ge heim en niet een bliksemstraal is ge weest, waardoor mijn arm kind zoo doodelijk werd getroffen. Ik kan u niet zeggen welk geheim dat is, mr. Sutheiland, maar ik vrees, dut het u beiden voor eeuwig zal scheiden. Als mijne lieve kleindochter in 't leven blijft, zal zij wel nooit tot een huwe lijk te bewegen zijn." „Allerzonderlingst," mompelde Ar thur. „Ik heb natuurlijk geen rechtop uw geheim, mr. Rohan, maar als Eu lalia vermeent daaruit de reden te moeten puiten, om mij van mijn woord te ontslaan, heb ik wel degelijk het te kennen, ten einde zelf te beoordee- len of het gewichtig genoeg is om ons beider leven te verbitteren, om ons voor eeuwig te scheiden." Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1913 | | pagina 6