De Volkswil BIJVOEGSEL van van 25 October 1913. 13 Feuilleton. In Brugge treden de geestelijken al heel vrijmoedig op ten bate van de katholieke politieke vriendjes en om goed te praten de politiek der Belgi sche regeering. Naar aanleiding daar van is daar verspreid het volgende stroobiljet, waarin het gezond ver stand aan het woord is. Iets dat moet gezeid zijn 't Is eene onbetwistbare daadzaak, dat sedert eenen tijd van hier, onze priesters zich meer en meer mengelen met allerlei zaken en inrichtingen, die, in zich zelf, geheel en gansch vreemd zijn aan hun eigentlijk priesterwerk, en die, met den godsdienst, geen 't minste betrek hebben. Verre van ons zij het gedacht, van aan onze priesters het recht te wei geren van zich met dergelijke zaken bezig te houden. Verre van ons nog het gedacht, van te loochenen dat sommige ten minste onder hen, zekere bevoegdheid bezitten om zulks te doen. Wij willen aan onze lezers doen ver staan, 't dat de priesters, in algemee- nen regel, ongelijk hebben van zich daarmede bezig te houden, en dat zij, door den band, met zich zaken aan te trekken die vreemd zijn aan hun eigentlijk priesterwerk, groot ge vaar loopen van kwaad te doen aan hun zeiven, kwaad te doen aan de godsdienstige belangen van het volk en alleszins aan de maatschappij in 't algemeen geen goed kunnen bij brengen. De zending der Priesters Met welk doelwit beschikt de jonge man zich tot het priesterschap Met het doelwit van de menschen in de rechte baan te houden vopr wat het geloof aangaat en van hunne zielen te bereiden voor de eeuwig heid. Dat is het voornaam werk van den priester. Dat is zqne aller bijzondere, zijne, om zoo te zeggen, eenige taak. Als wij nu rondom ons kijken, en bestatigen welke ellende, welke nood naar ziel en lichaam, welke lage on wetendheid in godsdienstzaken, ei heerscht tusschen ons volk, moeten wij niet erkennen dat een aanhoudend en uitsluitend werken op godsdienstig gebied, met rooi kan toereikend zijn om zulke taak, gelijk het noodig is te volbrengen En wat zien wij Onze priesters, die de toestanden beter kennen dan wij, verlaten en verontachtzamen zulk hoogstnoodig o— De lach bestierf echter op hare lip pen, toen zij, tot hare grootvader op zag, die met een verzegelden brief op haar toetrad. Met moeite aan zijn stem eenige vastheid trachtende te geven, begon de oude man aldus „Eulalia, ik heb u beloofd, dat ge spoedig de geschiedenis zoudt verne men, die 't geheim uw levens moet blijven. Ik heb ze u niet zelf kunnen zeggen, dat kon ik niet over mijn hart krijgen, maar ik heb ze hierin neder- geschreven en van daag of morgen kunt ge alles bezien en zal u alles opgehelderd zijn. Mijn arm klein-kind, mijn lieveling, als ik u ten koste van mijn leven dit verdriet had kunnen besparen, weet God, dat ik met liefde dat leven eraan had opgeofferd Maar ik kon het nietgij moest weten, wat ik u thans schriftelijk heb gemeld en het eenige, wat mij thans te doen staat, is den Hemel te smeeken, dat uw le ven door de kennis der vreeselijke feiten, niet zoo verbitterd wordt als het mijne is geweest." „Grootpapa, is het dan werkelijk iets zoo ontzettends?" „Ja, arm kind. Spreek een gebed uit, Eulalia, alvorens dezen brief te openen, opdat de goede God u de kracht en den moed verleene, om den werk, om zich bezig te houden, met het ondersteunen en inrichten van allerhande zaken, waarvan zij dikwijls niet de minste kennis hebben, en die teenemaal aan hunne bevoegdheid ontsnappen. Wij vragen ons immers afWelke kennis heeft de priester, „als priester", van Boerenbond, van Geitenbonden, van Muziekmaatschappijen, van Ver zekering, van Onderlinge Bijstanden, van Werkmansvereenigingen, van po litieke inrichtingen, enz. enz. Geene de minste, niet meer dan de eenvoudigste onder ons, en dikwijls veel min. Welk belang kunnen zij dan vinden, van zich bezig te houden met zaken waarvan zij geene kennis hebben 't Is waar, zij kunnen die kennis krijgenzij kunnen leeren. Maar de tijd dien zij besteden om die kennis sen aan te leeren, kunnen zij niet be steden aan het zielenwerk, dat hun eerste en voornaamste is, en als wij zekere priesters zien, die van 's mor gens tot 's avonds zich met zaken bezig houden, die vreemd zijn aan hun karakter en aan hunne zending, wij vragen ons af, welke rekening zij maken met hun geweten, en hoe zij de belangen van den godsdienst, die zij vooruit en vooral zouden moeten behertigen, doen overeenkomen met hunne houding in wereldsche zaken waarvan zij soms den eersten letter niet kennen Misbruik van macht en gezag* De persoon van den priester is hedendaags zeer dikwijls beknib beld, 't' is waarmaar zijn de prie sters daar somtijds zelf de schuld niet van Een priester, immers, gedraagt zich niet als een ander mensch. Een priester vergenoegt zich niet met ge ëerbiedigd te zijn als priester, met erkend te zijn als priester, met ge hoorzaamd te zijn als priester. Hij wil geëerbiedigd worden, en erkend en gehoorzaamd, overalis hij niet, hij komt voor den dag met de dwaze beschuldiging „Hij die mij tegenspreekt en tegen werkt, zelfs in zaken vreemd aan den godsdienst, is tegen de priesterswie met ons niet is, is tegen ons." En zoo vindt men zeer dikwijls mannen die katholiek zijn van kop tot teen, met hert en ziel, en die mis prijzen, ja, vervolgd en gebroodroofd worden, omdat zij, zelfs in zaken van minder belang, de priesters hebben durven tegenspreken en tegenwerken. Is het niet bespottelijk, van te hou den staan, dat de priesters altijd ge lijk hebben, ook nog in zaken waar van zij den eersten letter niet kennen, en dat zij meer verstand hebben dan andere menschen, enkelijk omdat zij priesters zijn En nogthans, dat is wat zij bewe ren, dat is wat zij staande houden, dat is wat zij betrachten De priester in alle de inrichtingen waarvan hij deel maakt, „moet mees ter zijn". Betwist hem „iemand" dat meesterschap, dat iemand is een slecht menschbetwist eene maatschappij hem dat meesterschap, die maatschappij is eene slechte maatschappij. En als de priesters nu missen, het- 'gene dikwijls gebeurt, welke zijn de gevolgen van die misslagen Eerst en vooral die misslag valt op gansch het priesterschap. Men zegt niet men zou het moeten zeggen nogthansMr A. of Mr B. heeft gemist. Men zegt: „De priesters heb ben gemist." De priester die mist, verlaagt dus het priesterschap in de oogen zijner medeburgers. De maatschappij, of de inrichting die de priester misleid heeft, draagt de gevolgen der misleiding, en vraagt soms strenge rekening. De burgers die lijden ten gevolge van die handelwijze der priesters, voelen hunne achting voor hen ver minderen, en daar zij dikwijls, en ten onrechte, den godsdienst verwarren met het priesterschap, de godsdienst lijdt en loopt gevaar, ten gevolge der handelwijze zijner priesters. Indien wij wilden in persoonlijkhe den treden, wij zouden kunnen voor beelden aanhalen bij honderden, van maatschappijen, van familien, die voorheen goede katholieken waren. Zij hebben in zekere gevallen onver standige priesters op hunnen weg ont moet. Zij hadden gelijk; de priesters hadden ongelijk. Maar de priesters waren machtig. Zij hebben hunnen wil doen doorgaan, zij hebben de zege behaald, en als gevolg van die zege, de priesters zijn meesters ge bleven, en de maatschappijen en de familien zijn van de katholieke baan afgeweken. Schoone victorie, voorwaar, die de priesters behaald hebben ten voordeele van hun meesterschap, ten nadeele van hunnen godsdienst! Onverdragelijketoestand Ook wo;dt de toestand in onze Vlaanders, ten gevolge van den over moed der priesters, bijna onverdraag lijk, en hij roept en schreeuwt om tegenstand. Om goede katholiek te zijn, is het niet meer genoeg van zijne kristelijke plichten te kwijten, van eerbaar te leven, van wel zijne kinderen op te kweeken. Die hoofdzaken zijn bijzaken geworden. Het geloof, het persoonlijk gedrag, het nakomen der huisvaderlijke plich ten, dat alles is op den achtergrond, geschoven. Gehoorzamen aan de priesters, dat is wat gij doen moet zoo niet, gij zijt slecht, of gij zijt op den weg om slecht te worden. dene zee tegen het strand en de dui nen. De beangste vogels zochten ge jaagd naar hunne nesten en de hemel drukte als een gloeiende last op het aardrijk. Angstig ook zag Eulalia om zich heen, toen Arthur haar uit het rijtuig hielp. „We krijgen onweer 1" sprak hij, de vraag, die in hare oogen te lezen stond, daarmede beantwoordend. „En spoedig ook!" Het was reeds kwartier voor achten, zooals Eulalia op haar horloge zag en zij liep daarom, even als Mevr. Sut herland, snel naar boven, teneinde van toilet te verwisselen voor het di ner. Zij gaf zich bij deze bezigheid geheel over aan hare kamenier het was nu geen tijd om den brief te lezen en toen zij gereed was, ijlde zij naar de eetzaal. Het diner was op dezen angstvol len avond niet veel meer dan eene bloote formaliteit en dan ook van kor ten duur. Na het eten gevoelde zich de schoone Kreoolsche zoo gedrukt, dat zij in een oogwenk door een der glazen deuren verdween, om een oo- genblik op het terras te vertoeven. Nu was het tijdstip voor Arthur eindelijk daar. Het toeval bood hem thans toch eene goede gelegenheid. Met kloppend hart volgde hij het meisje. Nu of nooit Hij zag haar wit gewaad in de donkere laan verschijnen en verdwijnen, weder verschijnen en weder verdwijnen, tot Eulalia eindelijk stand hield bij het ijzeren hek, van waar men het uitzicht had op de opene zee. In 't westen was het schemerlicht nog altijd bloed rood, maar de overige hemel vertoonde zich als een uitgegloeide, ijzeren plaat. Eulalia hief hare donkere oogen verschrikt op, toen zij Arthur in hare nabijheid voelde, „'t Is onuitstaanbaar warm," zei ze, „en de hemel ziet er zoo ontzettend uit! 't Is, alsof de zee haar adem inhoudt uit angst over het dreigend gevaar 1" „Ja, de storm kan niet lang meer uitblijven!" meende Arthur. „Nog nooit zag ik de zon zulk een bloedrood licht achterlaten!" Er lag iets in zijn stem, dat Eula lia dwong om naar hem op te zien. En toen brak de storm los uit zijn hart en hij zeide haar alles en alles wat hij haar te zeggen had. Nog nooit had hij eene vrouw gezegd, wat op 'dit oogenblik van zijne lippen ont gleed en de roode gloed aan het wes ten, de donkere hemel, de zwarte- golven, de drukkende atmosfeer, alles, de gansche schepping stond bevend te wachten, niet op den naderen den storm, maar op het antwoord van 't sidderende meisje, dat alles om zich heen vergat om alleen te luisteren naar de hartstochtelijke taal van den vuri- gen minnaar. Mevr. Sutherland zat op biezen ont- zettenden Juni-avond bij een der gla zen deuren, te beklemd om iets te doen, ja zelfs om geregeld te denken^ toen zij vijf minuten na het verdwij nen van miss Rohan en haar zoon inhoud ervan te verdragen." Zij hield reeds den brief in de hand, zonder er naar te zien met groote oogen en open mond scheen zij den ouden man om steun en erbarming te smeeken. Hij greep hare lieve handjes en drukte ze aan zijn borst. „Mijn liefste—" fluisterde hij, „vraag mij niets meer. Alles staat in den brief. Binnen een week ben ik terug en daarna kunt ge huiswaarts keeren of hier blijven, zooals u goeddunkt. Mogen alle goede engelen u beschermen, mijn eenige schat, mijn kind, tot ik weder bij u zal zijn." Hierop kuste hij haar herhaalde ma len en bracht haar naar hare eigene kamer. „Berg den brief weg en steek den sleutel bij u." sprak hij. „GeeH andere oogen dan de uwen mogen een en kelen blik op den inhoud slaan." Hij verliet haar en ging naar be neden. Het rijtuig stond gereed, en ook Mevr. Sutherland vertoonde zich wel dra gekleed voor den rit, dien zij met Eulalia wilde maken. Een bediende bracht intusschen Arthur's rijpaard voor. „Uw lijfgarde is nog al talrijk, zoo als ge ziet," lachte mevrouw Suther land. „Arthur wil ook mede naar het Station. Waar is Eulalia Ha, daar komt zij reedsKom toch, uw grootvader heeft geen tijd meer te ver liezen 1 Zij stegen in 't rijtuig en reden weg. Arthur bleef te paard ter zijde van 't rijtuig, vast besloten, heden of nooit, met zijn aanzoek te voorschijn te komen. De twaalf-uurs-trein reed eindelijk weg. De drie uitgeleiders zagen hem van 't perron na en de twee dames keerden daarop naar het wachtende rijtuig terug. „Waarom weent ge toch, mijn dwaas kind sprak Mevr. Sutherland. „Grootpapa komt immers binnen een week reeds terug. Stil, stil, ik kan die droefheid niet verdragen. We moeten nog eenige inkoopen gaan doen en ook een paar visites maken. Dat zal u gewis verstrooien." Eulalia ware het liefst dadelijk naar Maplewood teruggegaan, want zij brandde met angstig verlangen om den brief te lezen en om 't geheim haars levens eindelijk ontsluierd te zien, doch wat stond haar anders te doen, dan zich goedschiks te voegen naar de begeerte van hare altijd zoo wel levende gastvrouw Zoo werden dus de inkoopen ge daan en de bezoeken afgelegd, waarbij Arthur als onafscheidelijke cavalier dienst deed. De zon neigde reeds ten ondergang, toen het drietal ten slotte huiswaarts keerde. De zon ging onder zoo rood als bloed, 't Was een drukkend warme dag geweest. Het was akelig stil in de natuur en een groenachtige tint aan den hemel verkondigde de nadering van een storm. Daar ruischte het op eens in de toppen der boomen, als begonnen zij te sidderen voor 't lot, dat hun boven het hoofd hingmet zware deining sloeg de zwart gewor- Welnu, dat kan en dat mag niet blijven duren, en 't wordt hoog tijd, van tegen zulke aanmatigingen met geweld op te komen Waren wij in tijd van verkiezing, v/ij hadden misschien geaarzeld om dit vlugschrift uit te geven. Wij had den kunnen verdacht zijn, van een politiek doel te vervolgen, zooveel te meer, dat dit vlugschrift gedrukt is bij eenen liberalen drukker, uit de een voudige reden, dat niet één katholiek het zou durven drukken, „uit vrees van gebroodroofd te worden." Als het is, wij, onafhankelijke ka tholieken, wij richten ons dus tot onze priesters, en wij spreken hen toe als volgt EERWEERDE HEEREN 1 Als katholieken wij eerbiedigen u in godsdienstzaken zijn wij bereid, om, met de vereischte nederigheid en gehoorzaamheid, uwe lessen te ont vangen en te volgen. Zijt gij aange rand in uwe priesterwerk, wij zijn be reid van u te steunen, van u te ver dedigen uit al onze krachten. „Maar buiten dat werk, in zaken van stof- felijken aard, zijt gij slechts onze ge lijken". Uwe rechten zijn onze rech ten uwe plichten zijn onze plichten, en wij willen dat het begrepen zij en begrepen blijve, dat, in stoffelijke zaken, priesters en burgers, burgers en priesters, op den zelfden voet willen blijven staan. Eene bemerking nogtans, opdat men ons van hoogmoed niet kunne be schuldigen. Wij zijn verre van te denken dat wij altijd en in alles gelijk hebben, 't Zijn slechts dwazerikken en hoo- veerdigaards die van hun zeiven zulk gedacht maken. Wij erkennen dus volgeerne dat wij missen kunnen, en dat aangezien wij missen kunnen, wij altijd moeten be reid zijn van .te luisteren naar goede raden. Wij aanveerden dus goede ra den, en wij zoeken ze ten allen kante. Wij aanveerden raden van alleman, en bijzonderlijk van zulken, die door hunne wijsheid, hunne jaren, hunne ondervinding bevoegd zijn om raden te geven. Maar wij aanveerden niet dat de eerste de beste geestelijke, soms versch uit het Seminarie ontloken, soms slechts eenige jaren versleten hebbende in het opleiden van colle- giejongens, zich eene wijsheid, eene ondervinding toekenne die hij ver is van te bezitten, en ons kome opleg gen op meesterachtigen toon „Zoo zult gij handelen, zoo zult gij werken, zoo niet, gij zijt geen ware katholieken meer, zoo niet gij zijt slechterikken." Wij aanveerden raden, ja van alle man, en bijzonderlijk van bevoegde priesters. Maar v/ij eischen dat die „ra den" ons niet gegeven wezen onder den vorm van „bevelen", en nog veel min onder den vorm van „bedreigingen Zij die willen bevelen, zij die wil len bedreigen, mogen wel weten, dat wij noch met hunne bevelen, noch met hunne bedreigingen inzitten, en dat, indien zij zoo voort te werke gaan, er zouden kunnen potten ge broken geraken, wier verlies de prie sters bitter zouden weenen. On* vrij optreden Dat zijne harde waarheden die uit gedrukt zijn in eenen harden vorm. Onze lezers zullen zich misschien afvragenwaarom die harde waar heden nu gezeid, en in dien harden vorm Ziethier waarom: In vele steden en gemeenten van ons arrondissement, zijn, sedert jaren van hier, moeieiijkheden uitgebroken van verschilligen aard. Die moeilijk heden waren veroorzaakt, soms door persoonlijkheden, soms door verschil van oordeel in bijbefioorige zaken, soms door huishoudkundige aangele genheden tusschen bazen en werk lieden, enz. enz. Nooit waren die moeieiijkheden van godsdienstigen aard. Noo t had de godsdienst er zelfs het minst in te zien. En nogthans, overal hebben de priesters gemeend te moeten tusschenkomen, niet om overeenkomst en vrede te bewerken, wij zouden ze daarvoor prijzen maar om partij te trekken voor de eene, en de andere uit te geven voor slechterikken en ze te vervolgen. Hier is de partij van den burgemees ter de slechte partij, omdat zij niet dansen wil gelijk de pastor schuifelt. Daar weigert de geestelijke overheid een vaandel te wijden groote hoon in hunne oogenomdat zekere personen haar niet aanstaan. Elders wo.dt eene onberispelijke maatschappij verdacht gemaakt, omdat zij geen proost aanveerden wil. Ginder nog, terwijl alie rechtschapene burgers hun best doen voor de vrede, hitst ae geestelijkheid de gemoederen op der werklieden tegen de bazen, en schand vlekt dezen die aan soms onmogelijke eischen niet kunnen toegeven, enz. enz. Dat moet eindigen. Welnu, die staat van zaken moet ophouden. Dat de priesters zich bezig houden in de kerk. Dat zij trachten het geloof te verdedigen, de zeden te verheffen, de ongelukkigen te troosten. Iedereen zal ze prijzen voor hun werk, en hunne pogingen zegenen en on dersteunen. En waarachtig, indien zij zich uitsluiielijk met zulke zaken ernstig willen bezig houden, er zal hun geen tijd overschieten. Gaven de priesters aan zulk werk hunnen tijd, in plaats van zich zaken aan te trekken, die hun niet aangaan en waarvan zij soms geene de minste kennis hebben, wij zouden in enkeie jaren het peil van de zedelijkheid in Vlaanderen zien rijzen, en wij zouden niet verpiicnt zijn van te moeten De- siatigen, dat het juist in het gedeelte van ons land is waar de priesters heel en al meester zijn, dat er meest schelmstukken bedreven worden en het minst beschaving bestaat. Daarom zijn die narde waarheden, in dien harden vorm, gezeid, en wij hopen dat zij in de koppen zuilen dringen van dezen die het noodig hebben, zonder dat we ons verplicht gevoelen andere middels te gebruiken. Eenige katholieken die het juk moede zijn.

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1913 | | pagina 5