flick's
Caca»
er is
No. 216.
Zaterdag 25 October 1913.
5e Jaargang'
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
RichtingVoor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
FEHSOHIJMT ELKEM ZATERDAG.
Gentschestraat C 1 te Hulst.
w?
Stichter: H. A. van Dalsum.
Bierkaaistraat A 28 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
de allerbeste.
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonnement per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Yrije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATII:
DRUKKERIJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.2i.
We beschuldiging'van
ritueelen moord.
Zelandia van 15 October had een
artikel „Kabaal", waarin als Kabaal
werd betiteld het protest tegen het
feit, dat te Kiew, Rusland, een jood,
Beilis, terecht staat onder beschuldi
ging van kindermoord, en dat deze
kindermoord zou zijn geweest een
ritueele moord.
Onder ritueele moord wordt verstaan,
dat de Joden Christenbloed gebruiken
voor godsdienstige doeleinden, en
daartoe moorden begaan met name
op Christenkinderen.
Daargelaten het feit, dat in die
strafzaak uit wat voor de Rechtbank
bekend wordt, wel zeker blijkt, dat
die Beilis niet eens de moordenaar
is van het kind, zoo mag niemand
zonder waarde achten het nuchtere
feit, dat 700 Israëlitische godsdienst
leeraars uit alle landen een schrifte
lijke verklaring hebben ingediend, dat
er geene enkele Joodsche secte is
die Christenbloed gebruikt voor ritu
eele doeleinden.
Dergelijke verklaring was zeer zeker
ook wel bekend aan de redactie van
Zelandia, doch deze schijnt daaraan
geen waarde te hechten.... zeker,
omdat de onderteekenaars „maar"
Joden zijn. Niet dat Zelandia dit met
zoovele woorden zegt, doch wie dit
vrome blad van 15 en 18 October
leest moet toch dezen indruk krijgen.
Zelandia van 18 October doet voor
de goede gronden, waarop het be
staan van ritueele moorden kan wor
den aangetoond, beroep op het noe
men van de processtukken van den
ritueelen moord gepleegd in
1840 op pater Thomas van Galan-
giano te Damascus in Klein Azië;
1878 op een meisje te Stein-am-
Anger in Hongarije
1882 op Esther Solymosy te Tisza
Esslar in Hongarije
1888 op Severin Hacke te Breslau
in Duitschland
1892 op een Christen-knaapje te
Xanten.
1899 op een meisje te Polna.
In wijlen de Katholieke Gids van
1898 b!z. 754 wordt opgenomen de
vertaling van een door Father Herbert
Thurston S. J. geplaatst artikel in het
Tijdschrift The Month uitgegeven on
der redactie der Paters Jesuiten. Het
begint met te zeggen, dat een treurige
ondervinding van meer dan 300 jaren
ons, Katholieken van Engeland, heeft
geleerd wat het zeggen wil slachtof
fers te zijn van onredelijk vooroordeel.
En gaat dan uit van de gedachte, dat
wij Katholieken, door eigen onder
vinding geleerd, ook omgekeerd geen
onredelijk vooroordeel moeten hebben
tegen anderen. Uitgaande van deze
zeer verstandige gedachte beoordeelt
de schrijver de beschuldiging tegen
de Joden van den ritueelen moord,
en hij komt tot de ontkenning van
het bestaan van een stelselmatige
praktijk van ritueelen kindermoord
om deze redenen
I. Noch de Talmud, noch eenig
Hebreeuwsch ritueel of gezagheöberd
godsdienstig boek geeft ons eenig be
wijs voor het bestaan van dit mis
bruik. Dit blijkt ten duidelijkste uit
de volkomen mislukking van het opzet
hunner vijanden, die, na bovenge
melde boeken gedurende meer clan
drie eeuwen te hebben doorvorscht,
tot staving hunner beweringen geen
enkele passage hebben gevonden, welke
een onderzoek van 5 minuten kan
doorstaan.
II. Het is boven allen twijfel ver
heven, dat geen mondelingsche over
levering omtrent een algemeen gebod
of aanbeveling tot het gebruik van
Christenbloed onder de Joden bestaat.
Om deze bewering te staven kunnen
wij ons beroepen op de plechtige
verzekering van ontelbare geleerde en
eerbiedwaardige Joden uit alle deelen
der Oude en Nieuwe Wereld en bo
venal op de getuigenis van vele be
keerde Rabbijnen van vroegeren en
lateien tijd, van welke velen om hun
hoogzedelijk karakter aller achting af
dwingen. Deze hebben herhaaldelijk
verklaard, dat zij gedurende de vele
jaren van hun dagelijkschen omgang
met Joden, nooit van eenig dergelijk
godsdienstig voorschrift hebben ge
hoord. En voor hen bestond er on
getwijfeld reden te over om het be
staan van zulk een verfoeielijk misbruik
openbaar te maken, zoo zij hiervan
kennis droegen.
III. In vele gevallen, waarin, na
gerechtelijk onderzoek de Joden, van
deze misdaad beschuldigd, werden
veroordeeld zijn de bewijsstukken,
waarop zij werden schuldig verklaard
nog toegankelijk voor ons. Deze zijn
in elk der gevallen geheel onvoldoende
om te bewijzen, dat de Joden gewoon
waren deze moorden als deel van hun
eeredienst te plegen, ja in vele ge
vallen zijn zij zelfs onvoldoende om
het bedrijven van den moord door de
Joden te bewijzen.
IV. Vele gevallen zijn ons bekend,
waarin een zelfde aanklacht werd in
gediend en de openbare meening te
gen de Joden opgewekt, doch waarin
moedige en eerlijke rechters, niette
genstaande den dwang van het pu
bliek vooroordeel, de beschuldigden
vrijspraken.
V. Verscheidene Pausen en andere
Kerkelijke grootwaardigheidbekleeders,
hebben na zorgvuldig onderzoek het
Joodsche volk cn hun godsdienst van
zulk een smet vrij verklaard.
VI. De zoogenaamde zaligverklaring
der beide slachtoffers van het bloedige
Joodsche godsdienstgebruik was
in geen der beide gevallen een zalig
verklaring „in forma", volgende op
een zakelijk onderzoek, doch slechts
wat men noemt een „aequipollens"
zaligverklaring, waarin de Onfeilbaar
heid der Kerk in de verste verte niet
betrokken is. Deze toch bestaat hierin,
dat getuigd wordt, dat de vereering
heeft bestaan, en veroorloofd, wordt,
dat deze voorwaardelijk blijft voort
bestaan. Doch zelfs toegegeven, dat
de Pauselijke Decreten op de meest
bepaalde wijze verklaarden, dat de
jeudige Simon van Trente en A ndreas
van Rinn „in oidurn fidei" waren om
gebracht, dan nog zou dit de vraag
van den ritueelen moord onaangetast
laten.
In dat artikel wordt beroep gedaan
a. Op een schrijven van Paus Inno-
centius IV van 5 Juli 1247 aan den
aartsbisschop van Weenen gericht, en
waarvan een afschrift door den Paus
weri gezonden aan de bisschoppen
van Frankrijk en Duitschland. Daarin
uit deze Paus zijn verontwaardiging
er over, dat de Joden valschèlijk .ver
den beschuldigd en wegens deze ver
zinselen aan grove beleedigingen en
mishandelingen bloot staan.
b. Op een bul van 7 October 1272,
waarin Paus Gregorius in bijna ge
lijkluidende woorden de bepaling zijns
voorgangers herhaalde, en in het bij
zonder verklaarde, dat vele malen Jo
den, die tot het Christendom waren
bekeerd, hem voor het Pauselijk hof
de valschheid der beschuldiging van
ritueelen moord hadden bewezen.
c. Op een verbod van Paus Marti-
nus V (een eeuw later), waarin hij
opnieuw verbiedt om de Joden van
deze misdaad te beschuldigen, en
deze beschuldiging veroordeelt als
valsch en lasterlijk.
d. Een brief van 12 Mei 1540,
waarin Paus Paulus IV de bisschop
pen van Hongarije, Bohemen en Polen
herinnert aan de uitspraken zijner
voorgangers en weerlegt de valsche
beschuldiging, dal de Joden kinderen
vermoorden en bloed drinken.
e. Op een vonnis van het Hof van
Savoye van 1329, waarbij, rekening
houdende met die brieven van pausen
Innocenttus IV en Gregorius X, een
Jood, beschuldigd van kindermoord,
en in welke zaak zelfs bekentenissen
waren afgelegd doch.... onder den in
vloed van de pijnbank, en welke wer
den herroepen vóór den dood in te
genwoordigheid van den rechter, werd
vrijgesproken, verklarende de rechter,
„dat hij ten volste overtuigd is van
„de onschuld der beschuldigden en
„als zijn gevoelen uitspreekt dat de
„aanklacht voortkomt uit snood opzet
„hunner vijanden."
f. Op het antwoord, dat Kardinaal
Manning gaf aan den Opper-Rabbijn
Dr. Adler. die aan den kardinaal had
gevraagd hoe hij dacht over de
schandelijke beschuldiging van rituee
len kindermoord„Gij zoudt mij on
recht doen, wanneer gij gelooft, dat
ik overeenstem met, of geloof hecht
aan zulke ijselijkheden."
Wij voegen er nog bij
h. Dat onze dr. Schaepman in 1892,
naar aanleiding van het courantenge
schrijf over den moord van zekere
jonkvrouw Esther schreef
„Ik geloof niet aan ritueele moor
den, die men in den jongeren tijd
meent te hebben ontdekt. Zij blijven
onbewezen. Wat het verleden aangaat,
hier moet het wetenschappelijk on
derzoek natuurlijk zijn vrijheid be
houden. In ruwe eeuwen, waarin ge
weldige daden verklaarbaar waren,
zijn de Joden even forsch en even fel
geweest als hun tijdgenooten en
Christenhaat zal hun niet vreemd zijn
gebleven. Maar tot het aannemen van
een menschonteerenden ritus als vasten
regel door hen gevolgd, zie ik mij 's
voorhands niet genoopt."
Wij zullen ook de tegenspraak noe
men.
In de Katholieke Gids van 1900,
blz. 221/228, wordt door Neofilus als
het ware het bewijs geleverd, dat de
ritueele moord wel bestaat, doch dat
niet alle joden er kennis van
dragen of zelfs maar er het ver
moeden van hebben. En op blz. 227
wordt gezegd, dat een bekeerde Jood
niet minder dan 105 welbekende ge
vallen opnoemt, loopende van het jaar
425 der christelijke jaartelling tot op
onze dagen.
Tegen dit laatste maken wij de
nuchtere opmerking, dat de aange
haalde Pausen zijn van na 425, en,
als die gevallen welbekend zijn. dan
zouden ze toc i ook wel bekend zijn
geweest aan hen en aan de Romein-
sche Kerkelijk^ Rechtbank, en toch....
noemden die Pausen de beschuldiging
een lasterlijk verzinsel.
Diezelfde Neofitus komt in katho
lieke Gids 1901 blz. 674 en v., op de
zaak terug naar aanleiding ran een
werk van Dr. Frank, katholiek priester
en oud-afgevaardigde van den Duit-
schen Rijksdag en den Beijerschen
Landdag, die de beschuldiging van
Ritueelen moord noemt een onhoud
bare beschuldiging, en van welk boek
een Hollandsche vertaling verscheen
met een voorwoord van Mr. Aalberse.
Om te bewijzen, dat er wel degelijk
Ritueele moord bestaat, doet hij aan
halingen uit de processtukken der
zaken van Trente (1475) en Damascus
(1840).
Met het aanhalen van die proces
stukken wil Neofitus beter doen ken
nen het doel van de Rabbijnsche wet,
welke alle Jodenverplicht hun Paasch-
feest met christenbloed te vieren, dit
vermengd in het deeg van het Paasch-
brood en in den wijn voor het avond
maal op den avond van hun Paasch-
feest. En uit die processtukken zou
tevens blijken, dat men dat bij de
Joden niet geschreven vindt, maar dat
zulks onder hunne geleerden en ken
ners van de wet wordt gezegd, dat
wil zeggen door mondelinge overleve
ring, dat dit joodsche geheim ver
borgen wordt gehouden en alleen de
huisvaders het bloed moeten hebben
om zich er van te bedienen.
Neofitus haalt aan de processtukken
van 1475 zaak Simon van Trente, en
de verklaringen daarin zijn zeer duide
lijk voor het bestaan van een joodsche
leer van christenbloed, maar Paus
Sixtus IV was met de wijze, waarop
dit proces was gevoerd, niet tevreden.
Daartegen vermeldt hij de tegen
spraak uit het boek van dr. Frank en
tegen deze tegenspraak haalt Neofitus
weder aan een geschrift van 1725 en
van 1889, en uit het feit, dat deze
kleine Simon door Paus Gregorius
X'll is doen inschrijven in het Marte
laarsboek der Roomsche Kerk, en dat
Sixtus IV na een tweede proces het
eerste proces goedkeurde.
Wij, dit alles overwogen hebbende,
komen wel tot het besluit dat die
kleine Simon gemarteld en gedood is
uit haat tegen het Chris
tendom maar niet om te heb
ben het bloed voor ritueele
doeleinden.
In Katholieke Gids van 1902 gaat
Neofitus voort met het brengen der
bewijzen van wel bestaan van rituee
len moord. En als men dat leest,
en gelooft dan moet ieder wel be
sluiten, dat de Joden voortdurend
Christenen dooden, hetzij ter herinne
ring aan den moord op Aman (voof
het Purimfeest), hetzij ter herinnering
aan den Kruisdood van Jezus Christun
(voor het Paaschfeest), en dat het ri
tueele bloed dient voor een Joodsche
Paaschcommunie, het aficómen,
door derabbijnen ingesteld nt
de verwoesting van Jerusalem, met het
doel toch zalig te kunnen worden
voor het geval jezus Christus eens
werkelijk de verwachte Messias zou
zijn geweest wat zij ontkenden in het
openbaar en erkenden in hun hart
En tochhoe verpletterend de
bewijzen zijn van Neofitus, w| honden
ons aan wat het Centrum van 13 No
vember 1899 schreef: «dat er ritueel*
„moorden onder de Joden plaats zou-
„den hebben (wel te verstaan, als
„voorgeschreven godsdienstgebruik), is
„moeilijk aan te nemen sinds wij nog
„altoos dr. Schaepman's verklaring
„hebben in deze zaak. Het geldt hier
„natuurlijk de vraag niet, of sommige
„joden geen moorden hebben bedre
den krachtens hun persoonlijke
„godsdienst-ideën, maar wij moeten
„den bepaalden ritus kunnen bewij
zen". En hierop volgt dan wat wij
hiervoor onder h hebben overgenomen
van dr. Schaepman.
En wij voegen hier nog bijde
reeds gemelde verklaring van 700
rabbijnen uit de verschillende landen
is toch afdoende, terwijl wij niet ver
der behoeven te gaan dan te besluiten
uit de houding tegen ons: dat, als
twee personen hetzelfde zien, dat
2lj toch beiden kunnen komen tot een
tegenovergestelde raeening.
En hoeveel te meer dit laatste op het
gebied van vooroordeelen
En ten slotte: ziet men niet Jn
Katholieke kringen hoezeer zelfs de
grondslag van de eigen godsdienst,
die moet zijn een weg ten hemel,
hoewel men de leer onaangetast laat,
in de prakt|k wordt verlaagd tot rtn
wereldsch en politiek zaakje en zelfs
tot het fanatisme? Maar zoo weinig
als fanatisme van enkele of vele la-
tholieken weergeeft de leer, even zo»
weinig mag men aaneraen, dat het fa
natisme van enkele of vele Joden
aangeeft de leer van hun godsdienst
en van de gebruiken van hun gods
dienst. En op de leer komt het
hieraan. En deze leer wordt ont
kend door 700 rabbijnen, en tegen de
beschuldiging van de leer zijn ver
ontwaardigd de Joodsche leeken, die
dus ook niet kennen de praktijk va>
deze leer.
Om te eindigen maken we nog de
opmerking, dat zij, die beroep doen
op wel bestaan van de leer e»