De Volkswil BIJVOEGSEL van van 27 September 1913, Feuilleton. Van alles wat. Tweëerlei Raad. o— Voor eenigen tijd werd in een ge zelschap deze raad gegeven tegen van Dalsum. Een gaf voor raad de hardhandige middelenze moeten van Dalsum Hulst uitdonderen. De tweede echter gaf voor raad Neen, laat van Dalsum in Hulst blij ven, maar niemand moet hem kennen. Deze tweede raad werd aanvaard als de beste. En het is ook naar dezen raad, dat de Zeeuwsche Christelijk heid handelt om hem in stilte, onge merkt, te ruineeren, niet alleen in het groot maar zelfs tot op het gebied van enkele centen, langs gluiperswe gen, en hem te beschouwen als niet bestaande. Deze tweede raad is inderdaad, van het belagersstandpunt gezien, zeer verstandig. Maar toch.... hoe verstandig ook, deze raad is in het licht van Gods woord .gezien zeer dom, omdat dit woord zegttot den een als een woord van vertrouwen„Hij is een be schermer in tijd van nood", tot den ander als een woord van waarschu wingv„wie voor een ander een kuil graaft, valt er zelf in." Alle belaag tegen ons haalt niets u i t. Zelfs indien dit schijnbaar succes zou hebben, doordat zij hun doel hadden bereikt van ons Hulst te doen verlaten, dan zou ditsucces zijn hun ondergang. Want wij zouden, indien wij om die reden Hulst moesten verlaten, met ons nemen de zegen Gods. Wij toch hebben dezen zegen hier gebracht voor het volk niet voor ons zei ven, en mochten w-ij hier afschudden het stof van onze voeten, dan keert deze zegen voor anderen terug tot ons. Hun overwinning (de over winning der boosheid) zou dus zijn ons voordeel, en hun verlies. Er is nog meer. Nu bijten de wolven van hier allen naar ons, maar als wij eens om die opgegeven reden Hulst zouden ver laten, dan bijten de wolven naar elkander, dan zal inen na verloop van eenigen tijd zien, dat de wolven de wolven verscheuren. Laat men dus dien raad maar op volgen ons zal hij niet deren, maar onze vijanden zullen door den eigen raad worden verpletterd. „Gij vergeet, mijnheer Sutherland, dat grootpapa mij het zijn in de avondlucht verboden heeft. Ik geloof wel niet dat het veel nadeel doet, maar grootpapa denkt er anders over." „Gij zijt de gehoorzaamheid zelve miss Rohan." „Grootpapa heeft mij ook zoo lief," antwoordde zij met kinderlijken een voud, „en dan is 't gehoorzaam zijn geen onaangename plicht, niet waar Een oogenblik van stilte. Mevr. Sutherland belde om licht en Intusschen wierp de opkomende maan haar fantatisch schijnsel in het vertrek. De kleine, witte gestalte methetdon- kerlokkige hoofd 't welk zich scherp afteekende op den lichtnevel, die haar omringde, prentte zich onuitwischbaar in de harten der beide mannen. Zij bleef daar ten minste nog langen tijd, nadat haar treurig levensdrama reeds was afgespeeld, „Ik dacht, dat gij van avond met Lucy en Augusta bij den overste Ma dison moest gaan eten," sprak Arthur eindelijk. „Ik was wel uitgenoodigd, doch grootpapa vond het beter, dat ik niet ging." „Die grootpapa is eigenlijk een on uitstaanbare tiran dacht Arthur. En terwijl hij dit dacht, zag hij dat Eula- Wat is valschheid o— Men hoort, vooral in Hulst, zoo dikwijls spreken dat iemand valsch is, dat het wel de moeite loont om een zielkundige verklaring te zoeken wat eigentlijk valschheid is. Men gevoelt, dat valschheid ver band houdt met bedrog, maar toch is bedriegen en vaisch zijn niet hetzelfde. Bij gewoon bedriegen beoogt de bedrieger, daarbij aan zich zeiven of anderen te bezorgen een voordeel of een genoegen, zooals bijverleiden, koppelen, vleien, simonie, tooverij, waarzeggen, veilheid in ambt, huiche len, stelen, rooven, muntvervalsching, valsche raad, meineed, stoken, verraad, al welke boosheden vallen onder het begrip van bedrog. Bij valschheid echter vallen weg het eigen of anderer voordeel of ge noegen en blijft alleen over het zui vere bedrog, dat is, eene daad van de gesteltenis eener ziel, die geheel koud i s, en geen ander doel heeft, dan uitsluitend om aan een an der eenig kwaad te gunnen of te doen, alleen dus maar om kwaad te doen, of om eenig goed te beletten. Deze valschheid, dus daad van zonder voordeelofgenoegen kwaad doen of beletten, is de echte kwade wil, dus in de graden der boosheid zelfs grooter boosheid, dan de daad van verraad van vaderland, familie of vrienden uit voordeel. Als Judas Christus verried voor 30 ziiverlingen, was dit verraad nog niet valschheid. Zijn verraad werd eerst tegelijk valschheid toen hij verried niet alleen uit hebzucht maar ook uit afgunst jegens zijn Meester en Vriend, want deze afgunst bracht hem geen enkel voordeel noch genoegen. Afgunst is de bron, waaruit de valschheid voortspruit, en een mensch of een volk waarin de afgunst als het ware is ingeboren, is vatbaar voor het gevolg er van, de valschheid. Een ingeboren afgunstig karakter, dat deze neiging tot afgunst wil tegengaan, moet trachten deze neiging te over winnen door te pogen te komen tot eene tegenovergestelde gewoonte. Dante geeft deze poging tot overwin nen van de afgunstige neiging aan in zijn Louteringsberg, alwaar hij de af- gunstigen ziet boete doen door zich eigen te maken de deugd van liefde voile welwillendheid jegens anderen. Door den nijd (afgunst) des duivels is de zonde in de wereld gekomen. Gave het, dat de geest van afgunst, lia's oogen op hem gericht werden en hoorde hij het meisje fluisteren „En ik bleef zelve ook liever t'huis. Ik ben, geloof ik, nergens zoo gaarne, als bij groot Op eens hield zij op en sprong over eind. Arthur en Philip schoten tege lijkertijd toe en allen staarden naar den ouden man. Hij sliep nog, maar in zijn slaap was hem een kreet van schrik ontsnapt, zoo vol ontzetting, dat hij allen door 't hart ging. Zijn gezicht was pijnlijk samengetrokken en zijne bevende handen hield hij krampachtig uitgestrekt. „Neen, neen, 't is niet waar 1" riep hij op klagenden schreienden toon. „Zij hoort aan mij en gij zult haar niet hebben! O Eulalia, Eulalia! Hij ontwaakte met den naam van zijn kleinkind nog op de lippen, het gezicht nog verwrongen van den ake- ligen droom en zijn oogen woest rol lend door het hoofd. Eulalia knielde naast hem neder en greep zijne beide handen. „Hier ben ik, hier ben ik, grootpa pa 1" riep zij. „Wat deert u toch Met een gil vatte hij haar op en sloot het meisje in zijn sidderende armen. „Goddank stamelde hij. „Het was slechts een droom. O, mijn lieveling! Ik dacht, dat zij u van mij wilden wegrukken." Hij liet het grijze hoofd op hare schouders vallen en barstte daarbij los in een hartstochtelijk gesnik, dat akelijk was om aar» te hooren. Met marmer witte wangen zag Eulalia naar die zoozeer beïnvloedt ons volkska rakter hier, eens moge vervangen worden door den geest van liefdevolle welwillendheid, alsdan zou tevens ver dwijnen de geest der valschheid, die jammerlijk zoo algemeen is en alle vooruitgang tegenhoudt. Feitelijk is er niets dat dommer is dan valsch zijnzich zeiven het leven verbitteren en aan een an der zonder eigen voordeel of genoegen kwaad doen of toewenschen en het goede misgunnen. Als onze geestelijke herders eens door woord en voor beeld, voorbeeld vooral, de valsch heid des volks gingen bestrijden zouden zij een goed werk doen, en wel door te gaan tot haar bron het bestrijden van de afgunst. SUF WORDEN. o Wij werden opmerkzaam gemaakt op dit eigenaardig verschijnsel, dat sommigen van onze stille vijanden bepaald suf worden. Dit verschijnsel is wel eigenaardig, doch zeer goed te verklaren. Van Dalsum en de Volkswil zijn gewoon steeds die zaken aan te pak ken en te bespreken, welke aandacht waard zijn. En omdat w ij dit doen, en steeds stelselmatig tot in de kleinste zaken moet worden dood gezwegen alles waarin wij belang stellen, heeft dit doodzwijgen van ons en de Volkswil dit gevolgdat onze benijders blind worden voor alles wat om hen heen gebeurt. En het gevolg hiervan is weder dat zij in blindheid, evenals een hol lend paard, alleen kunnen doorrennen om kwaad te doen en te vernielen, doch verliezen de macht om goed te doen en op te bouwen. Deze blinde lui zijn en worden de leiders van het Hulstersche volk Voor dezen een schoon vooruitzicht De Schrift althans zegt er van Als de eene blinde den anderen blinde leidt vallen zij samen in den put. Deze put is een kuil, door leiders en volk gegraven voor van Dalsum. WAT IS EEN „STREBER'' O Dat is, de redactie van Boeken schouw zegt het, iemand, die op de teenen van anderen gaat staan om zelf opgemerkt te worden. Deze omschrijving achten wij juist, en zullen daaruit enkele toepassingen maken. De katholiek voor wien de gods dienst is een middel om geld te ver dienen en om, door de gunst der geestelijkheid, een politieken rol te spelen, staat op de teenen van an deren. Het woord „op de teenen" vraagt bizondere aandacht. Als iemand op eens anders teenen staat, doet hij dezen anderen pijn. Zooals de Streber zijn godsdienst gebruikt om geld te verdienen, doet hij den godsdienst pijn, doordat hij deze verlaagt tot een handelszaak, terwijl hij juist voor doel heeft eener- zijds den mensch te verheffen naar boven, anderzijds hem te verheffen Arthur op en het kostte haar blijkbaar een ontzettende inspanning om zich zelve rustig te houden. „Wilt ge mij helpen," vroeg zij, om grootpapa naar zijn kamer te brengen, mijnheer Sutherland Lieve, beste grootpapa, ween toch zoo niet. Eula lia is hieris bij uhet was niets dan een droom, een vreesijke droom. Niemand wil mij van u rooven." Zij vleide, kuste den armen, ouden man, streek met hare lieve handjes langs het zilverwitte haar en zocht hem met haar zoete stem te troosten en gerust te stellen. Eindelijk hief de oude het hoofd op en zag haar aan. De aanblik van dit bleek en ontdaan gezicht scheen hem, als door een wonder op te rich tenhij stond uit eigen beweging op, zonder zijn kleindochter daarbij los te laten, maar nog altijd scheen de schrik al zijne ledematen te doen beven. „Ik heb een akeligen droom gehad," fluisterde hij. „Ik vrees, dat ik hier iedereen schrik heb aangejaagd. Eula lia, breng me. als 't u blieft, naar mijn kamer." Arthur trad nader. „Miss Rohan is niet sterk genoeg," sprak hij, sta mij toe, u te geleiden." Maar de oude man wilde geen an dere hulp aannemen, dan die van zijn kleindochter en Arthur moest het aan zien, hoe hij op de teedere maagd ble 2f steunen, terwijl hij de groote trappen beklom. Geen der drie achtergeblevenen uitte een enkel woord. Mevr. Sutherland ging met een zeer ernstig gezicht naar de door hem zedelijk te verbeteren. En als hij politiek wil stijgen met gunst van de geestelijkheid, dan doet hij deze misbruik maken van haar gees telijk gezag door dit te maken tot een instrument tot wereldsche dwang, en daardoor verlaagt hij dit geestelijk gezag in de oogen van het geloovigc volk, doet dit gezag dus pijn. De politieker, die van de kiezers „stemvee" weet te maken, en op dit stemvee zich opricht, doet pijn aan het volk van de kiezers, omdat het stemrecht voor doel heeft den kiezer te doen uitoefenen een eigen vrij recht, en stemvee niet uitoefent een eigen vrij recht maar doet den wil van anderen. Dit den kiezer maken tot stemvee is het doel.overal van de officieele politieke partijen, die daartoe gebruiken haar partijpers en haar kiesvereenigingen. Wie wil stijgen op de teenen van anderen tracht dit zoo te doen, dat deze anderen hun pijn niet zeiven opmerken, waarom deze anderen wor den bedwelmd. Deze bedwelming ge schiedt door geestelijk en verstande lijk zelfbedrog door het doen vleien van begeerlijkheden, door het verbor gen houden van de waarheid, door recht en plicht te doen verwarren met belang. Er is niets wat een „Streber" meer haat dan eigen verdiensten in een ander, en dan een zien, dat een an der stijgt door dienen. Want ook door dienen kan men stijgen, daar „dienen is regeeren." Voorbeelden. Een christelijke echtgenoote en moeder dient in nederigheid haar man en haar kinderen en haar huis houden, maar door dit dienen stijgt zij tot Koningin van den huiselijken haard. Een geestelijke is zachtmoedig en nederig van hart en vindt zijn roe ping in het ten allen tijde ieder, zon der onderscheid, met raad en daad bij te (staan. De geestelijke is die naar in zijne parochie, maar stijgt door dit dienen in de achting en in de wederliefde zijner parochianen. Een man van toewijding stelt zijne gaven van geest en van hart ten dien ste van anderen, in eigen en in wij deren kring. Hij is dienaar van allen, maar hij stijgt in achting en roep. Er zijn in onzen tijd in Staat en in Kerk meer „Strebers" dan dienaren, daarom is er ook een crisis zoowel in het parlementarisme als in den godsdienst. Een „Streber" wrokt en haat bij het mislukken zijner pogingen, een dienaar kan het betreuren dat hij zijne gaven niet kan aanwenden voor an deren, maar is spoedig zich zeiven weder en zoekt zijne afgewezen gaven aan te wenden voor anderen op an dere wijze. Een „Streber" is daarom dikwijls vol ijverzucht en toorn, een dienaar is altijd in vrede. De Orangisten. O Zooals men weet, heeft het Engel- sche parlement aan Ierland home- rule toegestaan, dat is zelfregeering, en dit dus met wil van het Engelsche sofa terug en Philip zocht zijn eigen kamer op. De zaal scheen leeg, woest en ledig, nu zij er niet meer was en Arthur ging naar buiten om in de maneschijn te rooken en te loopen peinzen over deze zonderlinge ge schiedenis. „Daar steekt wat achter." dacht hij. „Aan dien droom ligt ongetwijfeld een waarheid tot grondslag. Van waar komt de angst des ouden mans, dat men hem zijn kleinkind met geweld zou willen ontrukken Dat kind stoort hem in den slaap en maakt hem bij zijn ontwaken ellendig. Die gedurige vrees moet een grond hebben of de man is inderdaad krankzinnig. In beide gevallen is dit arme kind zeer te be klagen. Hoe bleek en verschrikt was dat lieve gelaat 1 Hoe vleiend sprak ze hem aan en welk een schat van liefde en onschuld woont er in dat kinderlijk hart Ik beklaag haar van ganscher harte Ja, Arthur butherland had een diep medelijden met de zwartoogige erf dochter en vergat daarbij hoe nauw verwant dikwijls het medelijden is aan een ander gevoel, dat hij tot geen en kelen prijs voor haar had willen heb ben. Hij had medelijden met haar om dien vreeselijken grootvader en liep, van allerlei sombere voorstellingen vervuld, nu eens nadenkend en lang zaam, dan weder als wilde vaart door het park, tot eindelijk het rijtuig, 't welk met zijn zuster en zijn nicht naar de woning van den overste Madison gezonden was, met de beide dames huiswaarts keerde. Het was toen zeer volk in zijn groote meerderheid, waar voor het zich tweemaal op duidelijke wijze uitsprak. Men is nu gekomen tot den lijd van inwerkingireden van deze zelfregeering, en ziet, de Orangisten in Ierland, dat zijn de protestanten van en rondom de stad Belfast, dreigen te zullen overgaan tot wapengeweld, indien deze zelfregeering wordt ingevoerd. Waarom dit Omdat Ierland in groote meerder heid katholiek is, en de Orangisten zijn protestanten, die, indertijd stel selmatig ingevoerd onder de regeering van Cromwell en van onzen Willem III van Oranje, stadhouder van Hol land en Koning van Engeland, niet verkiezen te staan onder eene katho lieke lersche regeering. Wat blijkt hieruit Dit. Die Orangisten zijn ingevoerd in Ierland door kolonisatie van Engelsche en Schotsche protestanten nadat Crom well en Willem van Oranje eerst de landgoederen van katholieke Ieren had den verbeurd verklaard, deze gegeven aan protestanten, en alles met gevolg, dat de katholieke Ieren allen pachters werden van protestansche landeige naren op den grondslag van pacht van losse landen en de gebouwen op huurgrond, het pachtstelsel van het Huis van Oranje bij het Kroondomein Rentambt Hulst, indertijd door ons om deze reden vooral behandeld. Dit pachtstelsel heeft in den loop der eeuw geleid tot algemeenen trek naar Amerika en tot groote binnen- landsche onrust, met gevolg, dat er algemeen werd ingezien, dat het zoo toch eigentlijk niet langer kon. De home-rule nu is de slothervorming van den toestand, onder Cromwell en Willem van Oranje geschapen. En nu is de zaak de groote meer derheid van katholieke Ieren is zoo laugen tijd onderdrukt door de kleine minderheid protestansche Ieren, dat de laatsten bevreesd zijn voor weder wraak, die echter niet te duchten is bij eene zelfregeering. Wat nu blijkt uit den tegenstand der Orangisten is ditdat z ij niet zijn zelfs voor eigen volks rechten, indien zij niet zijn de baas in de uitoefening der volksrechten. Het is de zuivere toestand van partij- en per soonlijke belangen zich stellende tegen het algemeen belang, het is de geest van heerschzucht die spreekt tegen den geest van dienen. Die Orangisten, al noemen zij zich Oranjemannen, zijn ons niet sympa thiek. O Klimaat en wcreldrnimte. De Duitsche geo-physicns Prof. Hopfner heeft zich langen tijd bezig gehouden met de studie der klimaat veranderingen op aarde en de kosmi sche oorzaken daarvan. Hij heeft aan genomen, dat de temperatuur van het heelal niet constant is (-27 gr. C.), zooals de wetenschap heeft aangeno men, doch aan veranderingen onder- laat reeds, over middernacht, en nog altijd zag hij het licht branden in de kamer van Mr. Rohan. Twee schadu wen vielen op de nederhangende gor dijnen, die van den ouden man en die zijner kleindochter. Zij zaten tegenover elkander aan een tafel en waren, zoo het scheen, in een druk gesprek. Ja, grootvader en kleinkind waren in het middernachtelijk uur nog steeds bij elkander. De hevige ontsteltenis die de eerste door het droombeeld had ondervonden, was de reden waar om Mr. Rohan zijne Eulalia niet uit het oog wilde verliezen. Het scheen, dat hij door niets anders overtuigd kon worden, dat zijn droom werke lijk een bedrog was geweest, dan door aanhoudend zijn'kleindochter in zijne nabijheid te zien. Hij zat in een armstoel en Eulalia weder tegenover hem. „Gevoelt gij u iets beter, grootpa pa?" vroeg zij. „Wilt ge mij dan niet zeggen welk vreeselijk droombeeld u heeft gekweld Alleen de herinnering van 't geen hij in het droomgezicht had doorleefd, deed hem opnieuw huiveren en hij vatte Eulalia's handen met zooveel heftigheid, dat hij het arme kind on willekeurig pijn veroorzaakte. „O mijn lieveling, riep hij uit, „het was de altijd durende angst van mijn leven, die mij ook in den droom ver volgde. De vrees, die mij nooit verlaat, dag noch nacht, slapend noch wakend, de vrees van u te moeten verliezen, scheen in mijn droom hare vervulling te vinden."

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1913 | | pagina 5