De Volkswil
BIJVOEGSEL
van
van 30 Augustus 1913.
Feuilleton.
Van alles wat.
Wij nemen hier uit de Nederlander
over het onderstaande „De laatste
dagen". En wij doen dit, omdat onze
kijk op de wereldgeschiedenis ook de
richting uitgaat om te letten op wat
in Palestina geschiedt, en omdat wij
in de houding van God jegens het
Joodsche Volk in de dagen van het
oude Testament zien de les ook voor
onze dagen, hoe Hij op de aaide
beloont en straft het nakomen of het
overtreden van Zijn geboden.
De laatste dagen.
Beleven wij de laatste dagen Voor
zichtigheid, nuchterheid is bij alle
eschatologische beschouwing, hoe ook
al te vaak vergeten, niettemin gebie
dende noodzakelijkheid. Toch valt het
niet meer te betwijfelen, dat, wat
Palestina aangaat, de wereldpolitiek
zich in eene voor ons beteekenisvolle
richting bggint te bewegen.
Zoo ging het in de oudheid, toen
wereldmachten als lichte schaakstuk
ken over het bord heen en weer wer
den verplaatst, enkel om den raad
Gods te volvoeren ten opzichte van
het bondsvolk.
Zoo ging het in de jaren der ge
nade, toen Romeinsche legioenen in
het Syrische Oosten Romeinsche ad
ministratie en Romeinsche strafwetge
ving invoerden en toen het geschiedde,
dat in die dagen er een bevel uitging
van Caesar Augustus, dat de geheele
wereld beschreven zoude worden.
Bethlehem weet de gevolgen van dit
wijdsch bevel.
Toen kwam de groote verstrooiing
en het scheen, of deze afgelegen stre
ken voortaan niet dan eene passieve
rol in de historie te ondergaan zou
den hebben. Eerst ontrukte een vloed
van Arabische dweepers het aan het
gebied der Westersche cultuur Seld-
zjoeken-benden vertrapten daarop het
laatste grasscheutje onder hunne hoe
ven. Plantastische kruisvaarders ver
woestten ten slotte het land in ijdel
ridderspel. Toen werd de dorheid al
gemeen en de eeuwenlange vergetel
heid.
Maar ziet, nieuwere ideeën brengen
emancipatie aan de vroegere bevol
king des lands thans over de aarde
verspreid, en weldra verheft zij zich
door financieel beheer tot een macht,
welke gansch de wereld bedwingt.
En tegelijk ontstaat onder hen, alle
redelijkheid en bezonnenheid ten spot,
een drang tot verlaten der wijde, vette
landen, waar het hun goed ging, en
tot terugkeer naar het woeste land der
vaderen.
Wie onzer kent het Zionisme niet
De heeren waren zooeven uit de
eetzaal aangekomen. Mevr. Sutherland
gemakkelijk en toch bevallig geleund
in een lagen fauteuil, luisterde met
meer beleefdheid dan aandacht naar
het verhaal van een zeer gezetten
hoofdofficier met kalen schedel, terwijl
hare blikken schier onafgewend op de
deur gericht waren. Met een lachje
van verontschuldiging wendde de gast
vrouw zich van den militair af en de
beide Sutherlands werden door haar
met alle plechtstatigheid voorgesteld
aan den overste en aan Mevr. Madi
son. De laatste was eene bleeke, on
beduidende, spichtige dame, die nooit
iets scheen te zeggen te hebben.
„Een oogenblikje, overstezeide
daarop Mevr. Sutherland beleefd, „ge
zult mij niet kwalijk nemen, dat ik mij
even ga voorstellen aan den heer Ro
han en zijne lieve kleindochter die
voor mijn Arthur nog geheel onbeken
den zijn. Het slot uwer Mexikaansche
geschiedenis is u echter in geen geval
geschonken 1
Zij nam dit zeggend den haar aan
geboden arm van Arthur en ging met
hem door het salon, terwijl de arme
Phil een buit werd van den krijgs
man, die hem aan een roksknoop vast
hield en niet meer los liet.
in een overschaduwde vensternis
Wie onzer weet niet, hoe het, in den
aanvang om het hartst gehoond, tot
eene voortreffelijke en invloedrijke
organisatie zich ontwikkelde, en hoe
het Congres dier Zionisten dit jaar te
Weenen gehouden van zins is e n
corps een inspectiereis te doen door
de joodsche landbouwkoloniën, weike
allerwege in Palestina gesticht, dit
land reeds met over het millioen Is
raëlieten (een vierde aller inwoners)
bevolkte
Maar wat niet ieder weet, is het
geen ik zooeven vernam van eene
zeer begaafde en geleerde vrouw, die
heden alhier arriveerde regelrecht van
den Berg van den berg Karmel, waar
zij 26 jaren doorbracht, land en volk
van Palestina terdege bestudeerende.
Ik vernam, dat niet slechts de joden
bij duizenden hun vroegere vaderland
weder binnen trekken, in 1913 zelfs
in buitengewoon grooten getale, maar,
wat eigenlijk nog belangwekkender is,
dat gedurende maanden van het vo
rige de huidige niet-Joodsche bevol
king bij duizenden het land verlaat en
voor de Joodsche immigranten plaats
maakt.
Op het moment geldt deze land
verhuizing en massa de zeer talrijke
Christelijke bevolking, Syriërs, Arme
niërs en Grieken, en de bewerker er
van is het Joodsche vrijmetselaars
comité, dat onder den naam van
„jong-Turken" te Constantinopel re
geert. Dit comité bedreigt met zware
straf en de gruwelijkste vervolging
ieder, die tot het Christendom zoude
overgaan en tracht door „onwelwil
lenden aandrang" afval van het Chris
tendom te bevorderen. Voorts dwingt
het alle Christenen tot den krijgsdienst
en drijft het hen bijeen in kazernes,
waar het alleen voor ruwe Turken uit
te houden is Liever dan zich hieraan
te onderwerpen, vlucht al, wat Chris
ten heet naar Argentinië en de Ver-
eenigde Staten, have en goed voor
een prikje aan Joodsche opkoopers
overdoende. Alleen te New-York reeds
ontstond dientengevolge in den laat-
sten tijd eene belangrijke Syrische
colonie, wier aantal mijne zegsvrouw
op 50.000 zielen meende te mogen
stellen, hoewel het getal haar niet
meer vast voor den geest stond.
Ook van de achterlijkheid der
Moeslim plattelandsbevolking maken
Joodsche geldschieters en speculanten
op zeer handige wijze gebruik, zoo
dat zij de zoo bij uitstek vruchtbare
vlakte van Esdrelon reeds voor meer
dan drievierden in bezit kregen, ter
wijl zij door middel van hypotheken
van 15 steden in die buurt er niet
zag Arthur twee personen zitten. Een
groot, deftig oud-heer met zilverwitte
ïiaren en een van ouderdom en zorg
doorploegd gelaat. De andere was een
lang, gedécideerd leelijk meisje, dat
zeer volgens den laatsten smaak was
gekleed. Tusschen die twee stond een
sofa, die, beschaduwd door de zware
venstergordijnen, er uitzag alsof ze
met kussens en banen van een schar
laken-kleurige stof bedekt was.
„Zou 't mogelijk zijn," dacht Arthur,
„dat dit meisje met die kleine oogen
en dien grooten mond hier voor eene
erkende schoonheid wordt gehouden
De menschen moeten waarlijk door
den glans van het goud verblind zijn,
als zij zulk een voorkomen liefelijk
vinden."
Terwijl hij dit dacht, werd de naam
der jonge dame genoemd, maar dien
naam luidde niet, zooals hij verwacht
had Eulalia Rohan, maar miss Long
en nu herinnerde Arthur zich, dat zijne
moeder ook van deze dame gesproken
had. De statige oude heerwas Mr Ro
han van Eden op Cuba en deze stond
stijf op en maakte eene zeer ceremo-
nieele buiging, toen de zoon des hui
zes hem werd voorgesteld.
„Miss Rohan," klonk het daarop van
Mevr. Sutherlands lippen, „Miss Ro
han vergun me, U mijn zoon te pre
senteeren. Arthur, Miss Eulalia Rohan."
De massa van scharlaken-roode
vouwen werd door een kleine hand,
schitterend van diamanten met snelheid
ter zijde geduwd en uit de schaduw
der vensternis verscheen eene betoo-
verde figuur terwijl een I'e'elijk geluid
minder dan 13 bemeesterden, verove
ren, kan men gerust 2eggen, want het
geldt hier eene herovering van Pale
stina. Indien dit 200 blijft voortgaan,
behoort binnen weinige jaren geheel
het land hun toe.
Vooral de groote kusts tuien, waar
door Palestina met de buitenwereld
in verband staat, Jaffa en H rf... wor
den aI meer meer joodsch. In de
laatst genoemde plaats werd o ilangs
een groote Joodsche Universiteit ge
bouwd, welke men nu op h-t
oogenblik bezig is met eene aan alle
moderne vereischten voldoende Jood
sche wijk te omgeven, een werk, waar
aan zich Duitsch-Joodsche aannemers
met Joodsche arbeidskrachten wijden.
De Duitsche regeering tracht uit dit
feit en andere van dien aard zich een
politiek fortuintje te maken. Zeker is
het, dat Duitsche, (ik bedoel ditmaal
echt Duitsche, niet Duitsch-Joodsche)
invloed aanmerkelijk is toegenomen
zeer tegen den zin der Syrische be
volking, die bemerkt heeft dat Duitsche
administratie in tegenstelling met
Fransche en Engelsche veel van uit
buiting weg heeft, en die zich daarom
liever van het kapitaal van beide laatst
genoemde landen bedient.
Een ander belangrijk punt is, dat
de belangrijke havenstad Haifa, aan
den voet van den Karmel, het centrum
is van het Bahaïsme. Het Bahaïsme
is een pantheïstisch bedenksel van
eenen Pers, die zich Bab, dat is „de
Deur", noemde. Hij verklaarde de weg
bereider te zijn van een ophanden
zijnde Godsincarnatie, veel heiliger
en volmaakter dan die van Jezus.
Deze incarnatie verscheen in den vorm
van Baha Dellah (dat is „de Heerlijk
heid Gods"), eveneens een Pers. De
Moeslimin evenwel sloegen den Bab
dood en verbrandden zijn huis. Met
groote moeite slechts gelukte het Baba
Oellah zich met het lijk van Bab uit
de voeten te begeven en zich naar
de Syrische kust te begeven. Toen
hij hier met zijne propaganda voort
ging, zetten de Turken hem en de
zijnen gevangen te Acco, waar hij
overleed.
Na de afkondiging der consti
tutie in Turkije evenwel werden de
drie zoons van Baha Oellah losge
laten.
Aan elk van dezen had de vader bij
zijnen dood eenen brief gegeven. Twee
hunner waren zoo dom den hunnen
in het publiek te openen, waarop
bleek, dat geen van hen beiden tot
opvolger van Baha Oellah was aan
gewezen. De derde zoon, Abbas effen-
dig weigerde echter, en weigert nog
steeds zijn mandaat te publiceeren en
verklaarde zich zelf de stedehouder
van den vleeschgeworden God Baha
Oellah.
Het fraaiste is evenwel, dat dit heer
de wereld rondtrekt, algemeene broe
derliefde predikende, terwijl hij zijne
eigene vleeschelijke broeders met hunne
gezinnen van gebrek liet omkomen,
omdat zij hem, den bedrieger, niet
als hunnen meester, in de religie wil
den erkennen. Eerst sedert de honger
hen willig gemaakt heeft, verzorgt
hij hen uit zijnen overvloed, gelijk de
Oostersche wet dit eischt.
zooals Arthur nog nooit had gehoord,
hem tegelijkertijd in de ooren klonk.
Een groene sluier had de jonge dame
bij het opstaan geheel naar achteren
geworpen en Arthurzag, dat die sluier
met een rij van smaragden aan het
dikke en zwarte hoofdhaar bevestigd
was. Hoe 't kwam wist hij niet maar
niettegenstaande al de schittering dier
plotselinge verschijning, deed de groene
sluier en de fonkelende edelgesteen
ten, die hem ophielden, denken aan
een slang, wier vurige oogen op hem
waren gericht en 't was hem niet mo
gelijk om dat denkbeeld los te laten.
Bij haar opstaan was een scharla-
kenkleurige, kostbare sjaal van hare
schouders gegleden en vertoonde de
Kreoolsche schoone zich als een ver
licht beeld met donkeren achtergrond.
Arthur Sutherland zag een voorko
men, dat met geen ander 't welk hij
ooit gezien had, kon vergeleken wor
den, groote vuurstralende zwarte oogen.
een mat-witte gelaatskleur, en blinkend
witte tanden tusschen kersroode lippen,
t Zou hem niet doenlijk geweest zijn
om bij dien eersten aanblik te zeggen
of het meisje schoon was dan niet
hij was als betooverd door den gloed
dier oogen en het ravenzwarte haar,
dat het bleek gelaat omlijste. In verre
Aziatische landen had hij wel iets der
gelijks gezien en hij droomde zich on
der dadel- en palmboomen, bij de
verzengende zonnestralen van een Oos-
Jerschen hemel, 't Was als een sprookje!
t Was hem, alsof een toovenares voor
hem stond, die op eenmaal al hare
lompen had weggeworpen om met
Abbas effer.di verkoos het Palestijn-
sche Haifa als zijne residentie. Weldra
vergaderde hij talrijke proselyten uit
gansch het Oosten om zich henen.
En op den Karmel bouwde hij een
monumentaal mansoleum, waar het
gebeente van den Bab bijg'zet werd,
j dai, vrru-lt Albas, hem teruggegeven
is uit den hemel, waar het gedurende
de vervolgingen bewaard was.
„Het mocht wat," zegt mijne zegs
vrouw, „niet in den hemel w; rd liet
bewaard, maar in mijn kippenhok.
Baba Oellah namelijk vertrouwde h^t
j vóór zijne gevangenschap toe aan den
Perzischen consul te Haifa, en deze
plaatste het in een gebouwtje in zijnen
tuin. Ik kocht sedert het Perzisch
consultaat aan, en bewoon het als
mijne villa. En het gebouwtje in den
tuin is thans mijn kippenhok." (!k heb
de photographic van dat kippenhok
gezien).
Ook zal eenmaal het lijk van Baha
Oellah op den Karmel begraven wor
den, waardoor Haifa, thans reeds het
brandpunt der Joodsche beschaving,
het eindpunt der spoorlijnen naar
Damascus, naar Bagdad, naar Mecca
en Palestina's eenige twaarlijk goede
haven, ook het centrum zal worden
van deze sterk wassende mystiek pan
theïstische beweging.
Mijne zegsvrouw vertelt mij en dit
is voor den huidigen toestand karak
teristiek, dat de Turken zich zoo on
zeker gevoelen in het bezit ook van
Syrië, dat zij ongeneigd zijn aan de
ontwikkeling der havenwerken van
Haifa gelden ten koste te leggen. Dit
schijnt daar ter stede een publiek ge
heim.
Voorloopig echter kan Abbas zijn
plan tot het bijzetten van Baha Oellah
nog niet ten uitvoer brengen, daar zijn
jongere broeder, Moehammed Ali, te
Acco in het bezit van zijns vaders lijk
is, en dit bewaart als een middel om
van Abbas effendi geld los krijgen
En wat nu Baha Oellah en zijn Ba
haïsme aangaat, hebben wij, zoo vraag
ik mij af, geene aanleiding ons hier
gesteld te meenen tegenover een der
„vele anti-christen", voorloopers en
wegbereiders van „den mensch der
zonde, den zoon des verderfs", die op
zal staan en zich verheffen tegen al,
wat God genaamd wordt en als God
in den tempel Gods zal gaan zitten,
zich voor God latende doorgaan, heb
ben wij geene aanleiding ons dit te
herinneren, wanneer wij in het nummer
van 23 November 1912 van de S t a r
o f t h e West, het officieele Bahaï-
orgaan, dat te Chicago verschijnt Ba
ha Oellah op godslasterlijke wijze hoo-
ren noemen „de Machtige Openbaring",
„den Beloofden God", „het Eindelijk
Doel", „den door allen Aangebedene"
en hem worden toegekend „de zegen,
eere, heerlijkheid, en macht tot in alle
eeuwigheidOp bladzijde 11 komen
de volgende woorden voor„Weet dan
o volk, dat op den dag. waarop God,
de Almachtige, in vorm van eenen
man, bekend als Baha Oellah, zich
openbaar maakte (21 April 1863) en
het uitsprak tot de bewoners der om
liggende wereld, tot de bergen, tot de
bergen, tot de heuvelen, tot de hoo
rnen en het gras, de heesters en bloe
men, de kruiden en steenen, het zand
Assyrische pracht en weelde te ver
schijnen te midden van de sombere
grauwe steenmassa, die men als het
slot Maplewood betiteld had. Maar die
edelgesteenten tusschen de zwarte lok
ken hinderden hem. Hij haatte dat
geflonker en dacht intusschen aan Isa-
belle Vansell, die alleen paarlen droeg
zoo wit en zoo rein als zij zelve was.
Hij bedacht ook, hoe goed het voor
hem mocht heeten, dat hij de zachte
Isabella had leeren kennen en bemin
nen, alvorens deze donkeroogige sul
tane te ontmoeten, wier eigenaardige
verblinde schoonheid hem anders wel
licht in hare netten hadden verstrikt.
Nu echter bezat hij zoo hij meende
een talisman tegen iedere bekooring
Zijn blonde ideaalEn omdat hij zoo
zeker was van zijne zaak kende hij
ook geene verlegenheid en gevoelde
hij zich in staat om op hoffelijke, in
nemende wijze te praten ovtr allerlei
onderwerpen. Hij nam een stoel, p'actste
dien in de nabijheid en opende met
het drietal gasten zijner moeder een
ongedwongen gesprek.
Arthur was een uitstekend prater
en dan ook weldra in eene niet on
aangename woordenwisseling met miss
Long een soort van blauwkous, die
gaarne voor een vrijgeest doorging
over het kenmerkend onderscheid
van den gezelschapstoon van de „oude"
en de „nieuwe" wereld. Dit onderwerp
bracht hem als van zelf op zijne veel
vuldige reizen en spoedig sprak hij
met opgewondenheid over Florence en
over de plechtige grootschheid der
eeuwige stad. In de St. Pieterskerk
I en de zeeën en de golven en tot
ieder stofje der aarde en ieder deeltje
der lucht „Ik ben God en er is geen
God dan ik!" dat van dat oogenblik
alle dingen zijn nieuw geworden, en
hetgeen dat was, te niet is gegaan."
Staat dit, zoó vraagt ge mij, in
the Star of the West, in een
Bjhat-orgaan dat in de Engelsche taal
in Amerika wordt uitgegeven Ja,
zeker, lezer. Abbas effendi toch heeft
zijnen zendingsijver ook tot het Wes
ten uitgestrekt, heeft ook in het Westen
taüooze bekeerlingen gemaakten
zijne leer breidt zich in het Westen
niet minder snel uit dan in het Oos
ten. Juist deze wereldwijdheid bracht
mij den anti-christ te binnen.
In Londen werd hij tot den kansel
van City Temple opgeleid door den
Rev. R. J. Campbells, den bekenden
modern-ethischen predikant, te Edin
burgh door den orthodox-etischen
predikant dr. John. Keiman.
Als gij ooit eenen Bahaïst ontmoet,
lezer, vraagt hem dan eens waar Baha
Oellah begraven ligt. En als hij zegt
„te Accovraagt hem dan, waarom
niet bij den Bab in het mausoleum op
den Karmel. Want de boom wordt aan
zijne vruchten gekend.
Verwondert het u nog. zoo ik u ver
zoek eens te letten op de wordende
geschiedenis van Palestina, van dat
Palestina, dat thans zoo plotseling uit
de vergetelheid werd gerukt en ge
maakt werd tot het middelpunt van
tweeërlei wereldbeweging? Wat zal
toch uit deze dingen worden. Het Oos
ten herleeft, alle de landen om de Oude
Wereldzee, Palestina, Egypte, Tripoli,
Italië. Griekenland, de Balkan, Rusland,
en Klein-Azlë, maar boven alles Pa
lestina.
Zijn dit dan de laatste dagen Laat
ons oordeelen in nuchterheid en voor
zichtigheid thans boven alles noodza
kelijk, doch laat ons niettemin toezien,
angstvailig toezien.
Ook is deTurksche quaestie geens
zins opgelost. Welhaast komt Constan
tinopel in het gedrang, m o g e I ij k
nog dit jaar. Dan zal het Kaliphaat
aller Moeslimin verlegd moeten wor
den, een feit van wereldberoerende
beteekenis. Zal Damascus de uitver
koren plaats zijn, of Bagdad, of Jeru
zalem Gezien de macht, welke de
Joodsche kliek der „ojng Turken"
over den Sultan uitoefent, heeft Zion
niet de slechtste kans, om regeerings-
middelpunt te worden.
Doch in ieder geval is het waar
schijnlijk, dat binnenkort het hart eener
gevaarlijke en anti-christelijke organi
satie als Islam binnen Palestynsche
spheer zal kloppen.
Of er samenwerking zal zijn, en
zoo ja, welke tusschen de drie
wereldbewegingen van het nieuwe Pa
lestina, Bahai, Islam en Jodendom, is
bezwaarlijk te voorspellen.
I. I. BRANTS.
Chateau d'Ox, 11 Aug. 1913.
O—
De volmaakte fono-kinematograaf,
of de zingende film.
Naar wij vernemen is Prof. Luigi
had hij dat wondervolle „Miserere"
gehoord. Hij had den Mont-blanc be
stegen. Hij had een karneval van Ve-
neiie mede gemaakt en zelfs den kruis
weg van het beloofde land betreden..
De groote, vurige oogen van Eula
lia Rohan zagen gedurig naar den ver
teller, naar wien zij met ingehouden
adem en met kinderlijke verrukking
bleef luisteren. Misschien maakte die
gestadige opmerkzaamheid hem nog
welsprekender dan hij anders zou zijn
geweest, hoewel hij niet een enkele
maal in het bizonder het woord richtte
tot de meest opgetogene van zijn klein
auditorium. Een paar malen had hij
wel beproefd om den grootvader in
het gesprek te mengen, doch de korte,
afgemetene antwoorden, die hij van
den grijsaard ontving, deden hem al
spoedig die proeven opgeven. Eulalia
bleek ten slotte toch zelve een even
goede praatster, als toehoorderes te-
zijn, want toen Arthur haar naar Cuba
had gevraagd kwam er een nog
schitterender licht in de zwarte oogen
en sprak zij van haar land met zijn
citroen- en oranjeboomen met zulk een
dichterlijk enthousiasme, dat het hem
voorkwam als voelde hij een warnie
ren luchtstroom van Cuba langs zijn
voorhoofd glijden, als hoorde hij 't
geritsel van Cuba's palmen boven zijn
hoofd. Met kinderlijke opgewektheid
vertelde zij ook van haar „te huis" en
hare omgeving aldaar, en dat alles met
een allerliefst vreemd accent, 't geen
aan hare spreekwijze een cachet van
eigenaardige bekoorlijkheid verleende.
Met open mond stond de jeugdige