Van alles wat.
maakt, tot zelfs de groote nieuwe
uitheemsche gebouwen in de stad en
de leutig pronkeringe huizen zelfs in
de nieuwste wijken.
Hoe die atmosfeer ontstaat, ik weet
't niet wellicht uit een bijzondere
uitwaseming van den Amsterdamschen
bodem maar dit staat vast, dat zij
er is, en dat zij van invloed is op
alles, op de huizen, op de boomen,
op het water, op alles én ook op de
menschen. Hoe vaak gebeurde 't mij
niet in Den Haag, dat ik de menschen
tegenkwam die ik nooit had gezien,
die mij zoo maar voorbij gingen op
straat, en aan wie ik dadelijk kon zien,
dat zij Amsterdammer waren, waar
door dan even een stille genegenheid
in mij werd gewekt voor die menschen.
Ik had er geen idee van, waaraan ik
hen als Amsterdammers herkende, en
tóch was er geen twijfel mogelijk. Zij
waren opgegroeid in de Amsterdam-
sche atmosfeer, die was in hen heen,
en die geeft hun iets eigenaardigs,
dat hen dadelijk herkennen doet, zooals
zij aan alles dienzelfden eigenaardi-
gen Amsterdamschen geest geeft. Ik
hoor, gedempt over de huizen komen,
het geroep van venters uit de straten
rondom. En ik hoor daarin alweer
Amsterdam. In andere steden roepen
de venters, ieder zooals 't invalt, zoo
dat niemand weet of begrijpt wat zij
roepen. In Amsterdam is 't volmaakt
duidelijk wat een venter roept, zelfs
al is er geen woord van te verstaan.
Omdat iedere roepende koopman zich
zorgvuldig houdt aan de bestaande
tradities, die bijna tot een code heb
ben geleid. Hoor heel in de verte
roepen, en ge weet aan den toon, aan
de melodie zou ik willen zeggen, wat
er te koop geboden wordt, ge weet
of de man sinaasappelen, Keulsche
potten om in te leggen, plumeaux,
kersen, oublieën (en dribbeldrabbel
óók), of wat óók te koop heeft, dan
wel of hij u verzoekt hem den ouden
rommel dien gij met de schoonmaak
nu toch eindelijk eens wilt wegdoen,
aan hem te verkoopen.
't Moet gezegd, in het roepen van
de laatste categorie van kooplieden,
bestaan eenige variaties, maar wie
zich eenmaal één „roep" gekozen
heeft, zal er zich ook aan houden.
Een chaos, waaruit niet wijs te wor
den is, word het nooit. 'Andere „roe
pen" daarentegen zijn aan zeer strenge
regels gebonden. De koopman, die in
het najaar achter een volgeladen kar
met stoofappelen en peren loopt, heeft
altijd denzelfden deunhij noemt zijn
waren altijd in dezelfde volgorde
„zoete appelen, mooie peren, en bel
lefleur". (Ik vraag d e aandacht voor
dat „mooie", dat er niet staat omdat
de peren mooier zijn dan de appelen,
maar omdat ik constateerde het
reeds zelfs de venter met appelen
in Amsterdam een geboren „woord
kunstenaar" is, en toch immers wan
neer dat „mooie" er met stond, de
cadans van den zin heelemaal iou zijn
verloren). Maar ook in anderen zin
zijn er regels, waarvan niet wordt af
geweken. Zoo is er het woord „biout",
waarschijnlijk een verbastering van
„wie moet nou dat slechts in
twee roepen gebruikt wordt. De ven
ter met augurken gebruikt het en de
man die asperge verkoopt. Er is nie
mand die het in zijn hoofd zal halen,
dit woord „biout" aan eenige andere
waar te verbinden. Gij kent het allen,
nietwaar, het roepen van den man
met augurkjes, dat altijd hetzelfde is,
vroeg of laat in het „augurkjes-sei
zoen" „'t binne de allerlaatste van
't jaar, biout augurkie
De asperge-koopman is niet zoo
lang van stof. Hij roept maar een
voudig weg „biout sparzie", zonder
meer.
Mijn raam staat open. Ik zit stil en
luister. In het lange vierkant tusschen
de warm-grauwe huize-doozen trilt
in het nog vroege middaguur een
loome stilte, die hangt daar gespreid
over de struiken en boomen, met neer
hangende flarden in de keuterige
schuttingtuintjes. Het leven aan den
achterkant der huizen, dat er 's mor
gens druk en beweeglijk is en dat
tegen den avond weer, maar dan ge
moedelijker, rustiger naar buiten komt,
is nu neergeslagen. Er is stilte. Stilte
niet slechts door afwezigheid van ge
luid, maar de positieve stilte. Ik kan
haar zien neerdruilen in de tuintjes.
En hoor, hoordaar wordt ineens een
felle barst geslagen in de stilte. Een
dienstmeisje, dat een kleed klopt met
harde slagen, zoodat plotseling de
lucht in de huizenkom vol is van dreu
nend geruchtTóch zie ik nog
de stilte hangen, laag in de tuintjes
Nu houdt het kloppen op. En de
stilte zakt weer neer tusschen de hui
zen .Maar watfis dat? Nu is er ineens
brommend gerucht, ergens hoog bo
ven de huizen en boven de stilte die
hangt in mijn tuintjes. Het is een
gestaag ruischen, al maar door, al
maar door.... Er komen afzonderlijke
geluiden uit... ha, ik hoor het! Het is
het leven van de stad, het is het rui
schen van het bloed van de stad.
Het is het zware, dreunende leven
van Amsterdam, dat daar ruischend
doet trillen de lucht hoog boven de
dompige middagstilte van mijn tuintjes.
T. Landre.
(Uit het Handelsblad.)
1813 1913", de Grafische Ten
toonstelling en toch
Men schrijft ons uit Amsterdam:
Ondanks de drie tentoonstellingen
is het aantal vreemdelingen, dat
onze stad bezoekt, iets meer dan in
andere jaren. Het vierde perron op
het Centraalstation, dat speciaal
voor 1913 gebouwd is, en dat, naar
wij vernemen, tegen den winter
weer zal worden afgebroken, is nog
slechts enkele keeren gebruikt Ook
de café-houders en restaurateurs zijn
niet te vreden, en de besturen van
den tentoonstelling evenmin. Vooral
de E N.T O.S. schijnt een „strop*
te worden.
In het vroege voorjaar was het
niet ligt in een zekete oppervlakkige
lieflijkheid, maar die Is in het wezen,
in het karakter, een karakter, dat
wordt bepaald door de vormen, de
kleuren, de atmosfeer, door allerlei
elementen die wellicht niet zuiver en
scherp zijn aan te duiden, maar die
elk toch essentieel zijn, en die ook
aan de stad in haar geheel dat bij
zondere karakter geven, dat haar van
alle andere steden onderscheidt.
Ik zit, terwijl ik dit schrijf, in een
achterkamer van een huis in een der
oudere wijken. Het raam waarvoor
ik zit staat open, en ik zie uit op
de achterzijde der huizen van de vol
gende straat en op een door uitbou
wen en schuurtjes onregelmatigen
rechthoek van door schuttingen ge
scheiden tuintjes. Van de plaats waar
ik zit, zie ik, wanneer ik opkijk,
allereerst, een hoekje dat gevormd
wordt door een achtergevel en den
zijkant van een uitbouw. Daarbij is
nog een grauwig-geel geschilderd
schuurtje. Dit alles staat in de scha
duw van al vrij grooten, nu licht
groenen kastanjeboom. Een dergelijk
hoekje kan men allicht van uit tal-
looze achterkamers over de geheele
wereid zien. Toch zie ik aan dat
hoekje volmaakt overtuigend, dat ik
in Amsterdam ben. Zit dat in de kleu
ren. De steenen muren zijn niet van
een te noemen kleur, maar toch ook
zeker niet grauw. Er is in wat rood
zou kunnen heeten, en bruin, en zwart,
zoo maar geleidelijk in elkaar ver
vloeiend, met de lichte kalklijntjes ge
vlochten er doorheen. Het schuurtje,
dat ik grauwig-geel geschilderd noem
de, is eigenlijk heelemaal niet graauwig-
geel, het is wit, neen het is warm
bruin-geel, neen het is grijs, het is...
ach neen, 't hééft geen kleur En
zelfs de helder gehouden raamkozijnen
hebben geen kleur. Ze zijn niet wit,
niet geel
Toch is het alles innig Amster-
damsch. Waaraan herken ik dan zoo
zeker Amsterdam in dat kleine hoekje,
dat toch niet anders is wellicht dan
tal va i hoekjes over de geheele wereld
zijn Is het aan het warme van den toon
aan het levende van de kleuren, die
geen kleuren zijn aan den vlagge-
siok die gelegd is van het schuurtje
naar een tak van den kastanjeboom,
waarschijnlijk om als droogstok te
dienen aan dien kastanjeboom zelf,
die daar staat als een ding van diepe,
stille wijsheid tegen het speeisch-
levendige van ramen met verschillende
gordijnen er achter en traliebalkonnetjes
met gerei is het aan het wat koude,
ijle licht, dat druilt tusschen de hui
zen nu de lucht zwaar is van wol
ken aan diefiucht zelve, die koepelt
over de huizen heen als een stolp
van transparantig zilver vol schittering
Maar waarom zijn dan al deze
dingen hier anders dan zij elders zijn
Omdat nergers een atmosfeer is als
de Amsterdamsche, die dat zeer bij
zondere geeft aan de kleuren en de
tinten en de tonen en het licht, en
óók aan de geluiden, aan het mus-
schengetjilp en aan de huisgeluiden,
die opkomen van overal uit deze
huizenkom.
De atmosfeer, ja, de Amsterdamsche
atmosfeer, die .alles Amsterdamsch
hem zier, breng hem gerust mee naar
Maplewood.
Al is hij geen groot licht, ik vind
hem toch wel een goeden jongen en
het zal hem zeker geen kwaad doen,
zoo hij in den zomer hier wat gekoes
terd en gevoed wordt. Zeg hem maar
dat ik gezegd heb, dat hij mee moet
komen. A S."
Arthur's horloge stond reeds op
half twee, toen hij met de lezing der
beide brieven gereed was. Hij stond
op, rekte zieh uit, wikkelde zich in
zijn kamerjapon, draaide het licht uit
en begaf zich naar het aangrenzende
slaapvertrek.
„Gusty, Gustymompelde hij in
zichzelf „ik geloof niet, dat het ver
blijf in 't klooster u eenigszir.s ver
anderd heeftGe zijt nog altijd de
zelfde 't Schijnt dat zij," dacht hij
verder, ,,'t schijnt dat zij met die Kre-
oolsche schoonheid niet zoo erg is
ingenomen als mama Trouwens ik
kan niet zeggen, dat Gusty ooit met
iemand heeft gedweept."
Dokter Philip Sutherland kwam den
volgenden morgen tegen den tijd van
't ontbijt zijn neef in 't hotel opzoeken.
Terwijl de beide heeren de koffie ge
bruikten, reikte Arthur zijn bezoeker
den brief van Augusta over, met den
vjnger wijzend naar het post-scriptum.
„Weet ge wat. Phil," zei hij, „ge
moest maar dadelijk besluiten om mee
te gaan. Daar zijn te Saint Marys
prachtige gelegenheden om te jagen
en te visschen en als het u verveelt
om te hengelen naar zilverschubbfge
vischjes, werp dan uw hengel uit naar
het goudvischje naar de schoone
erfdochter van Cuba
„Ik," antwoordde Phil., „ik heb er
waarlijk niets tegen om een paar
maanden te Maplewood te zijn en
naar den paradijsvogel, die men daar
op het oogenblik gekooid heeft, ben
ik werkelijk zeer nieuwsgierig. Wan
neer reizen wij af
„Van middag met den trein van
12.50. Ga dus als de drommel naar
huis en pak uw boeltje bijeen, ik heb
intusschen ook nog iets te doen."
„Ja, dat vat ik wel. Ge wilt mis
schien nog eventjes voor uw vertrek
om de hand van Isabella Vansel! gaan
vragen De goede God geve, dat zij
„ja" zegt want zonder dat, blijft ervoor
mij denkelijk een heel klein kansje op
de rijke erfdochter!"
Het antwoord van Arthur Suther
land was, dat hij zijn neef bij den
kraag vatte, de deur uitwierp, hem
het uitdrukkelijke bevel gaf om zich
zoo spoedig mogelijk uit de voeten te
maken en zich met zijne eigene zaken
te bemoeien, aan welk bevel dan ook
de jonge dokter eene gedeeltelijke
uitvoering gaf door lachend de trap
pen van het hotel af te springen, ter
wijl Arthur naar binnen trad om zijn
toilet te gaan maken. Eu het was een
i zorgvuldig toilet 't welk hij maakte,
i Arthur was geen fat of gek, maar geen
gek of geen fat had met ernstiger in-
spanning zijn haar kunnen gladstrij-
I ken of een knoop in zijn das kunnen
1 leggen, dan Arthur het op dezen mor
gen deed.
Hij had dan ook redenen van tevre
denheid over zijn wrrk toen het spie
gelglas hem een pracht van een hoofd
terugkaatste met zachte, bijna vrouwe
lijke trekken, groote, helderblauwe
oogen en een onnoemelijk tal van don
kerbruine haarlokken.
ja, hij was een schoon jonkman en
hij wist, dat hij het was. Gereed zijnde
met zijn toilet, wipte hij de trappen
af, de deur uit, sprong op een voor-
bijgaanden tram en reed de stad in.
Het doei van zijn tocht gold inder
daad de jonge dame, die zijn neef
had genoemd. Hij stapte uit den tram
in een nieuw geplaveide straat, be
klom de marmeren trappen eener aan
zienlijke woning, belde aan en werd
door de vrouwelijke dienstbode, die
hem de deur geopend had, ver
welkomd met een groet, die duidelijk
verried, dat hij geen vreemdeling in
dit huis kon genoemd worden.
„Is Miss Vansell te huis?" vroeg
de heer Sutherland. Ja, Miss Vansell
was te huis en bevond zich nog in
het ontbijt-salon, welks deur voor den
bezoeker door het dienstmeisje geo
pend werd
Arthur Sutherland had zijn eigen
schoonheids-, of laat mij liever zeg
gen zijn eigen liefdes-ideaal
Een teedere effen-gestalte, in wit moe-
selien gehuld, hel hoofd door gouden
lokken omlijst, het voorhoofd hoog
en blank en de oogen van het hel
derste en diepste blauw. Een schoon,
een bijna volmaakt schepseltje, ver
sierd met iedere deugd, een wezent
welks tegenwoordigheid alleen reeds
aantal vreemdelingen in Amsterdam
buitensporig groot, zelfs in Mei en
in de eerste helft van Juni viel men
bijna over de Amerikanen en de
Duitscbers. De hotel-houders waren
toeu zeer optimistisch, maar spoedig
kwam een down. In Juli hebben de
verschillende hotels zeer slechte za-
kan gemaakt.
Thans boort men weer in alle
drnkke straten van de hoofdstad
Fransch, Duitsch of Engelsch spre
ken De Amsterdamsche nering
doenden hopen vooral op September,
wanneer de upper-ten reist. Vooral
de kunsthandel en de antiquairs
moeten in September hun kosje ha
len. Zij hebben enorme voorraden
ingeslagen, en het zal ongetvsijield
heel Amsterdam ten goede komen,
wanneer zij in September dien voor
raad dunnen Hierdoor komt er geid
in ons land.
o
Amsterdam zetel van de Regeering.
Men schrijft ons uit Amsterdam
Naar wij vernemen, wordt hier
de oprichting voor bereid van een
vereeniging, waarvan het doel is,
propaganda te maken voor de ver
plaatsing van de verschillende de
partement van Den Haag naar Am
sterdam Men wil van Amsterdam
dus den zetel van de Regeering
maken. Gelukt het, dan zal de Am-
8telslad inderdaad de hoofdstad van
ons land zijn. De Koningin zal er
dan meer vertoeven eveneens de
Ministers zouden er wonen, de hooge
departementsambtenaren. Natuurlijk,
zouden de prijzen kunnen stijgen,
eveneens de huren, enz. Huiseige
naren zouden er ongetwijfeld een
aardig voordeeltje door hebben
Hardhooreudheid.
In de „Umschau" vinden we een
geneeswijze tegen een soort hard-
hoorendheid, die veroorzaakt is door
een ontsteking van de trommelholte.
Dr. Hamm te Braunschweig, de uit
vinder van de methode, heeft haar
reeds meermalen met succes toege
past, in gevallen, die men vroeger
ongeneeslijk achtte. Hij verwarmde
het oor door middel van warmte
straling, die door electriciteit werd
opgewekt. Hij gebruikte hiervoor een
instrument, dat hij den naam „Otot-
herm" gaf.
o
De nieuwe Hudson brug.
Om de eigenlijke stad van New-
York met Hoboken te verbinden, heeft
men een brug over de Hudson-rivier
ontworpen. Het bouwwerk wordt een
wonder der techniek, met een lengte
van 2588 Meter. Over vier jaar
moet hijgereed zijn. Tot nu toe werd
een gevoel van heiligheid verspreidt
en in welks hart geen ander beeld
geleefd had, of leven kon dan het
zijne. Een engel met liefelijk stemge
luid, vrij van iederen wereldschen
hartstocht, die aan hem haar gansche
ziel en geheel haar hart had gegeven
voor haar gansche leven, in nederig
heid, in liefde en in onveranderlijke
trouw.
Slechts met zulk een ideaal kon hij
zich het geluk voorstellen en in het
meisje, 't welk hij op dezen zonnigen
Mei-morgen zag, was alles vereenigd,
wat schoon èn goed èn edel mocht
heeten.
Isabella Vansell stond bij het geo
pende raam, terwijl de Meiwind
speelde met hare blonde lokken met
een weerschijn van matgoud, met het
blauwe lint van haar ceintuur en met
de plooien van haar wit en luchtig
morgengewaad. Voor de ramen ston
den rozen en geraniums, wier liefde-
lijke geuren het vertrek vervulden.
Met hare witte vingers bracht zij kleine
stukjes door de verguld? traliën van
een vogelkooi waarin een kanarie met
onrustige gejaagde bewegingen op en
neer ging.
Waarlijk, dit meisje, wier blauwe
oogen van zoete vreugde straalden en
wangen door een zachten blos wer
den getint, terwijl zij den bezoeker
haar kleine hand toestak, was het ten
volle waardig, om het idéaal van de
zen man te zijn en te blijven.
I Langen tijd later, toen er reeds duis-
- tere, stormvolle en treurige dagen over
zijn hoofd waren gevaren, kwamen
de verbiuding tot stand gebracht door
middel van stoomporden, zooals hier
de overkant van het Y met Amster
dam en zooals de iwee deelen van
Velscn met elkaar. Wanneer komt de
tijd, dat men hier ook eens metAme-
rikaanschen durf^een brug slaat over
de breede wateren van Y en Noord-
Zeekanaal
o
Gebrek aan manschappen bij de
Canadeesche marine.
In „The naval and military record"
lezen we, dat de poging van den kant
van Engeland, om jonge Canadeezen
op te wekken voor den dienst der
oorlogmarine, een volkomen fiasco
heeft geleden. De Britsche marine had
aan de Canadeesche regeering zestig
onderofficieren en matrozen ter be
schikking gesteld. Deze manschappen,
die de Canadeesche jongelui moesten
opleiden, bevinden zich weer op de
terugreis.
Dat er in Canada weinig of geen
animo bestond voor de marine hangt
samen met de goede vooruitzichten,
die de jongelui hebben, wanneer zij
zich aan landbouw en veeteelt wijden.
De weinige recruten, die zich aan
melden, deserteerden bij de eerste de
beste gelegenheid. Voor de instructie
schepen is nauwelijks voldoend per
nee!.
—o
Prijsvraag voor eon opera.
De Musical Club te New-York heeft
een mooie prijsvraag uitgeschreven.
Haar leden betreurden de „lichtzinnig
heid" en „wuftheid" der modere ope
ra's en operettes. Om het componee-
ren van meer ernstige muziekstukken
aan te moedigen heeft zij 10 0()0 dol
lar voor den componist van een
goede opera uttgeloofd.
o—
Goedkoope aardappels.
Het Ministerie van Landbouw in de
Vereen. Staten is op het oogenblik
druk in de weer, naar alle hoeken van
het land zaden te zenden van een
nieuwe plant, die een concurrent voor
den aardappel zal worden. Het is de
Dasheen, die op Florida al geruimen
tijd gekweekt wordt. De Dasheen heeft
een mooie, harige schil, en ziet er
uit als een reuzen-aardappel. Zij ge
dijt het best in streken met een warm
en vochtig klimaat, waar de aardap
pel ziek wordt, ja zelfs dikwijls in den
grond verrot. Het loof van den Das
heen is een heerlijke groente, die met
andijvie concurreert.
De smaak van den Dasheen over
treft dien van den aardappel. Men kan
de vrucht koken, stoven en bakken,
terwijl er ook kalfsvleesch-pasteitjes
van kunnen gemaakt worden, wan
neer men de groote knollen althans
met kalfsvleesch vult.
In enkele jaren kan de Dasheen-
oogst de aardappel-oogst overtreffen.
Door de concurrentie tusschen de twee
voedings-middelen zal dan de prijs
der aardappelen ongetwijfeld in snel
tempo dalen. Reeds thans heerschNin
Amerika op de aardappel-markt een
flauwe stemming.
hem dit oogenblik en dit onschuldige
beeld meermalen voor den geest, met
al de bitterheid van het ware berouw.
Dan zag hij in zijn droomen weder
dit lieve, aanvallige, bijna heilige kin
derhoofd, waarom de morgenzon een
aureool scheen te hebben getooverd.
De heer Sutherland zette zich bij
het geopende raam tusschen de bloe
men en de vogelkooi en praatte daar
met Miss Vansell want hetgeen er
tusschen die beide jongelieden gespro
ken werd, kan kwalijk meer dan „pra
ten" genoemd worden.
Zeer bewonderde hij het meisje.
Zij was inderdaad voor hem het toon
beeld van liefde, schoonheid en deugd
en hij beminde haar teeder of meende
althans dit te doenmaar niettegen
staande dat, praatte hij over allerlei
onverschillige dingen en liet zelfs geen
woord van hartelijkheid of van be
wondering aan zijn lippen ontgaan.
Zij spraken over zaken, waarover
iedereen en bij alle gelegenheden
spreken kan, en dit, helaas, maar al
te dikwijls, tbt vervelens toe, doet.
Miss Vansell had geene pikante of
schitterende invallen, maar zij sprak
met eene onnavolgbare lieftalligheid.
Misschien was zij een weinig schroom
vallig, maar al ware dat zoo, in Ar
thur's oogen verleende die schroom
haar eene nog veel grootere bekoor
lijkheid. En toch kwam er geen woord
van bewondering uit zijn mond, toch
verried geen blik, wat er bij hem
moest omgaan en eerst toen hij op
stond om heen te gaan, sprak hij van
het voorgenomen vertrek.
Wordt vervolgd.