Aan de Kiezers
Kiezers
Fruijtier of van Dalsum.
Van alles wat.
Zooals U weet, trad de heer Fruijtier overal op in kleine,
besloten vergaderingen, waarin wat onzin werd verkocht, of
waarin anders werd verzwegen de groote zaak die weldra
zal gaan beslissen over de grondslagen zeiven van het
Nederlandsche staatsleven, de groote zaak der voorgestelde
Grondwetsherziening.
Deze grondwetsherziening heeft voor doel
a. om te verminderen den volksinvloed.
Dit niet door het Kiesrecht te ontnemen of te verminderen,
maar wel op deze wijzedat de door de kiezers ge
kozenen feitelijk niets meer te zeggen hebben.
b. om te niet te doen de idee van burgerplicht.
Dit niet door vormelijk uit te roeien de gedachte van liefde
tot het vaderland, maar door de rechtstreeks door
de Kiezers gekozen Kamerleden te maken tot
loontrekkende en pensioentrekkende ambte
naren, waardoor de Kamercandidaat wordt een baantjesjager,
en met gevolg, dat op den duur geen man van eer zich
meer beschikbaar zal stellen voor het Kamerlidmaatschap.
c. om het Nederlandsche Volk terug te brengen onder de
Kerkelijke macht, dat is, onder moderne vormen terug te keeren
tot een Staatskerk, afgeschaft in 1795.
Waar een Staatskerk is wordt stelselmatig het geloofs
leven gedood, onder het uiterlijk van vroomheid zonder liefde,
en wordt het geloof, ook het Katholieke Geloof, geheel en al een
wereldsche zaak.
Het bereiken van die drie doeleinden wordt niet met d i e
woorden genoemd het doel der Grondwetsherziening, maar blijkt
uit het bezien der voorgestelde wijzigingen in het licht van het
voorstel om te doen vervallen artikel 109, waarmede de Regee
ring aan de Volksvertegenwoordiging wil ont
nemen de Wetgevende Macht, wat beteekent, dat wij
Nederlanders niet meer worden geregeerd door onze eigen wetten,
maar door opgelegde wetten, waardoor wij van een eigen,
vrij volk, worden gemaakt een overwonnen volk.
Op den 29 Mei 1913 schreef ik aan den Heer Fruijtier, die
zoo dapper is in besloten vergaderingetjes van zijne kiesveree-
niging, om met mij te komen spreken in eene groote vergade
ring, met toegang vrij voor ieder, en onder leiding van zijn eigen
partij, en waarin hij zich zou mogen laten bijstaan door wien hij
wil. Den brief plaatste ik ook in verschillende Zeeuwsche bladen.
Maar typisch is ditdat de heer Fruijtier zweeg, dat zijne hem
toegenegen bladen Zelandia en Hulsterblad met geen enkel woord
er van melding maakten, hoewel ook zij een exemplaar kregen
van den brief. Alleen de Zeeuwsche Koerier nam der. brief over,
doch alleen, om naar het karakter van verrader te hoonen
en te beleedigen.
De heer Fruijtier acht zich dus niet in staat
o m, ondanks alle gemakken die ik hem wilde toestaan, t e
durven geven het hoor en wederhoor over die
Grondwetsherziening.
De Grondwetsherziening is voorgesteld door onze tegen
woordige Regeering, de heer Fruijtier maakt uit deel van de
Regeeringspartij, die grondwetsherziening wordt gewild door
zijne eigen partij dus ook door hem, als partijman. D e
vraag is nu maar, willen onze Kiezers derge
lijke grondwetsherziening als zij weten waar
het om gaat?
We zullen beknopt zeggen hoe de zaak zit.
Op 1 December 1813 bood het Algemeen Bewind uit naam
van het volk aan den Prins van Oranje de souvereiniteit,
en in eene proclamatie van 2 December 1813 nam de Prins
van Oranje de souvereiniteit aan, zoo luidt deze proclamatie
in zijne handen gelegd door het vertrouwen.de
liefde der Nederlanders. En het is krachtens deze
opdracht en aanneming, geformuleerd in de Grondwet,
dat onze Koningin Wilhelmina is K o n i n g i n krachtens
denwildesvolks. Dit is geformuleerd in artikel 10: De
Kroon der Nederlanders is en blijft opgedragen aan enz.
In dezen geest, dat de Koningin de Kroon draagt krachtens
een tweevoudigen wil, van haar en van het volk, en dat
de opdracht is geschied door een v r ij volk, en dat een vrij
volk zich zelf regeert door eigen wetgeving, heeft de
Grondwet als middelpunt art. 109: De wetgevende
macht wordt gezamentlijk door den Koning en
de S t a t e n-G e n e r a a 1 uitgeoefend.
De regeering stelt voor deze wetgevende macht te onttrek
ken aan de Staten-Generaal, dat is aan de volksvertegenwoordi
ging, en deze uitsluitend te geven aan de Kroon, waarom
wordt verandeid artikel 55. De Kroon moet dan wel overleg
plegen met de Kamers, maar dat is niet meer het zelf willen
van de Kamers. Het gevolg van dit ontrekken van de wetgevende
macht is
a. dat de Koning, die nu art. 71 aan de Kamer
draagt-gvoor ontwerpen van wet, voortaan voordraagt
voorstellen van wet.
b. dat, terwijl nu elk wetsvoorstel a 11 ij d vooraf door de
Kamer wordt onderzocht, zal dit voortaan art. 111 alleen
geschieden, als er een eindbesluit wordt genomen. De Kamer zal
dus geen invloed meer hebben op de wording van een wets
voorstel.
c. dat de Koning, dat is de Regeering, die nu aan de
Kamer verantwoording doet van de Rijksontvangsten en
uitgaven, geen verantwoording meer doet aan
de volksvertegenwoordiging, alleen aan deze kennis
geeft van de rekening (art. 126),
d. dat de Hooge Raad nu wordt benoemd op voordracht
van de 2e Kamer, omdat de Hooge Raad toezicht moet houden
op de juiste toepassing van de wetten der volksver
tegenwoordiging. Maar omdat het voortaan
wetten zullen zijn van de Kroon, vervalt dit recht
van voordracht (art. 163).
e. dat de Gemeenteraad, die nu heeft de regeling en h e t
bestuur van de huishouding der gemeente (art. 144), niet
meer zal hebben hetbestuur, want die woorden door
het bestuur worden geschrapt.
f. dat het zwaartepunt nu ligt bij de r e c h t s t r e e k s
door de kiezers gekozen Tweede Kamer, doch voortaan zal dit
zwaartepunt zijn bij de onréchtstreeks door de kiezers
gekozen Eerste Kamer (art. 114 bis). En zoo zijn er meer, alle
in dézen geest: dat de rechtstreeks door de kiezers
gekozen leden van de Tweede Kamer, de Provin
ciale Staten en den Gemeenteraad weinigof
niets te zeggen hebben.
En wat wordt dan een Nederlander Hij wordt vreem
deling in zijn eigen vaderland.
De Grondwet gaat uit van de gedachte, dat een Tweede
Kamerlid als zoodanig het Vaderland dient uit burgerplicht,
niet om persoonlijk voordeel, waarom hij krijgt vergoeding voor
reis- en verblijfkosten, en dit in een vaste som van f 2000. Nu
wordt voorgesteld te geven f3000 plus pensioen als Ka
merlid (art. 89).
Wat wordt ii> dit licht het Kamerlid Hij wordt van
volksvertegenwoordiger een ambtenaar, met
gevolg:dat ons volk niet meer bij de regeering
wordt vertegenwoordigd, maar dat de regeering amb
tenaren krijgt die zij om raad vraagt (art. 55).
Om deze ambtenaren te benoemen raag het volk
voor kiezer spelen, en om een dergelijk ambtenaar te worden
wordt de verkiezingactie een gewone baantjesjager ij met
voor middel het volk te bedriegen alsof dit aan den
gekozene wat heeft terwijl het aan den gekozene
niets heeft, daar deze zelf niets te zeggen heeft.
Gelooft nu in waarheid één Kiezer, dat, als
dit er door komt, er nog een eerl ij k man in Ne
derland te vinden is, die 2e Kamerlid wil z ij n?
Neen, het worden alle baantjesjagers, en baantjesjagers zijn
dwingelanden, zooals men wel weet in het Land van Hulst.
En opdat deze baantjesjagers ook nog zullen verliezen alle
volksrespect, geeft de regeering aan de Eerste Kamer het recht
van amendement (art. 114 bis), en geeft zij aan de Eerste Ka
merleden alleen reis- en verblijfkosten, moeten deze
worden gekozen door de Provinciale Staten (art. 82), met gevolg
dat, hoewel de Grondwet ook anderen wil kunnen laten be
noemen, lid van de Eerste Kamer, practisch toch alleen zal zijn
een der hoogstaangeslagenen zooals nu.
Het eerste Kamerlid st ij gt in volksrespect,
de volksvertegenwoordiging daalt in volks
respect, daarmede wordt gedood de idee van burgerplicht
in den boezem van het volk, de grooten stijgen steeds
hooger en de kleinen dalen wat is de zuivere geest van het
Conservatisme, waarvan dr. Schaepman eerst schilderde
den boozen geestaan ieder zij de vrijheid doch den sterkste
zij de heirbaan, den weinigen zij de eere, zij de macht, om
te besluiten
Aan hen behoort de wereld
Het volk, de maatschappij
De wijsheid en de waarheid,
Het recht, de macht zijn zij 1
Als het volk niets is, en de Kroon alles is, en als de Kroon
dan nog heeft een aureool van Goddelijkheid, dan wordt de
Kerk de macht in den Staat.
Om dit doel te bereiken
a. wordt in de Grondwet vastgelegd in art. 72, dat de
Koningin regeert „bij de Gratie Gods."
Als de Koningin regeert bij de Gratie Gods, terwijl is ver
vallen, dat het volk zelf zijne wetten maakt door zijne vertegen
woordigers (art. 109), dan wordt de Koningin geacht te zijn
benoemd door God, en van God zijn Zijne directe dienaren
de Kerkdienaren, die in den Koning zien hun uitvoerder, waarom
zij zien te beïnvloeden óf den persoon des Konings, öf de Re
geering, en waardoor het geheele staatkundige leven wordt een
kerkelijke strijd. Feitelijk is dit laatste reeds nu zoo in
Nederland, maar nu is dit niet vastgelegd in de Grondwet. Door
het dit vastleggen in de Grondwet wordt de Kerkelijke strijd in
den vorm van politieke partijen nog heviger, met als eindgevolg,
dat het geloof als geloofsleven zich ontwikkelt tot een ongeloof
en geloofshaat, en van de zijden der „vromen" tot een huichelarij.
Ik noem, zonder dat iemand mij durft tegen te spreken in
het gezicht, een staatkundigen strijd op Kerkdijken grondslag
een vermoorden van den godsdienst, zoowel
bij Katholiek als bij Protestant,
b. worden de Kerkgenootschappen ge
steund met Staatsgeld om de kinderen door
middel van de school te maken tqt politiek-
kerkelijke geloovigen.
Dit is de beteekenis van het nieuwe art. 192, om openbaar
en bizonder onderwijs gelijk te bekostigen uit 's Rijkskas.
Op zich zelf is dit laatste goed en recht. Maar
het gaat in Nederland niet om het o n d e r w ij s zelf maar
de vraag wie baas zal zijn in school, de Kerk of de
Staat. Wij noemen om dit te bewijzen de twee Katholieke bi-
zondere scholen in het Hulstersche Land, in Hulst en St. Jansteen.
Zoowel in Hulst als in St. Jansteen waren de openbare onder
wijzers Katholiek, in St. Jansteen zijn het zelfs dezelfde onder
wijzers, het onderwijs ademde een katholieken geest, en toch
moest er verandering komen, omdat de pastoor baas wilde
zijn in school en niet kon dulden, dat dezelfde onderwijzers
door den gemeenteraad werden benoemd. H ij moest
ze benoemen, opdat ze zouden zijn z ij n knechten.
c. wordt onveranderd gelaten art. 172.
Dit artikel bepaalt, dat de Koning waakt, dat de kerkge
nootschappen zich houden binnen de gehoorzaamheid aan de
wetten van den Staat.
Maar de Koning heeft geen middel om er voor te waken,
dat de kerkgenootschappen niet door kerkelijken dwang
aan de burgers feitelijk ontnemen hun door de
Grondwet gewaarborgde rechten. En dit geschiedt
toch gelijk ieder weet, doorbroodroof tegen hem, die niet
danst naar hun willekeur, verbod van trekken en uitgeven van
kranten, vervolgen van wie zich niet aansluit bij hun vereeni-
ging of het door vrees beletten dat er vergaderingen worden
gehouden, dreigen met hel en verdoemenis wie niet stemt naar
hun wil.
Deze Kerkelijke dwang, die nu b.v. in onze streek reeds
tergend is, maar gelukkig haar man heeft gevonden, zal nog
heviger worden, als de Grondwet er door gaat zooals die is
voorgesteld. En de burger zal machteloos zijn tegen
dien willekeur, omdat de Koning geen recht
heeft hem er tegen te beschermen en h ij zelf
daartoe niet in staat is.
De heer Fruijtier en zijne partij hebben gezwegen op mijne
uitnoodiging. leder zal nu wel begrijpen waarom z ij wisten
wel, dat zij het in die zaak tegen van Dalsum
zouden moeten afleggen, en zij wisten en weten ook
wel, dat geen kiezer, die kent de grondidee der voorgestelde
grondwetsherziening, zal noch kan stemmen voor den heer
Fruitier, maar zal stammen voor VAN D/U-SJJM, o.mfefee i.s
de éenige der candidaten die in die zakén en in de verdeit
nog meerdere zaken der Grondwetsherziening heeft doorzicht en
heeft wil tot handelen.
Tegen VAN DALSUM gaat als taktiekdoodzwijgen of be
leedigen. Daarom verdacht maken zijn werken en zijn Volkswil
vervolgen. Maar hij liet zich niet trappen en laat zich niet trap
pen, omdat hij niet handelt voor zich zeiven maar als burger en
als geloovige, die lief heeft zijn Vaderland en lief heeft zijn
Schepper en die meent, dat hij eenmaal rekenschap zal moeten
afleggen van de hem geschonken gaven van geest en van hart.
De kiezer van het Kamerdistrict Hontenisse zal moeten be
slissen tusschen den heer Fruijtier en mij. Kiest hij den heer
Fruijtier, net is goed, dan stemt hij voor de grondwetsherziening,
dat hij vreemdeling wordt in z ij neigen vader
land. Kiest hij mij, dan stemt hij voor óf behoud van de be
staande Grondwet öf voor eene Grondwetsherziening waarbij de
volksinvloed van burger, boer en arbeider
wordt vermeerderd, en waarbij hem zal worden gegeven
een nieuwen waarborg tot vrije en wettige uitoefening
van zijn rechten en plichten als staatsburger.
De strijd tusschen de heeren FRUIJTIER en VAN DALSUM
gaat daarover, is een ware strijd van beginselenAan de zijde
van den heer FRUIJTIER dwang en onoprecht, aan de zijde van
VAN DALSUM vrijheid en eerlijk.
Als gij dit hebt gelezen weet gij met kennis met zaken waar
het omgaat, als gij gaat kiezen tusschen
Doet wat gij wilt, wat mij betreft even goede vrienden.
Niet ik heb er belang bij, of die Grondwet er door gaat,
omdat ik mij kan en zal verdedigen. Maar gij zelf zult dit niet
kunnen, en wie zal het voor U nog durven opnemen als gij
mij aan den dijk zet
HULST, 9 Juni 1913.
H. A. VAN DALSUM.
Een weerprofetie.
De abbé Moreux een bekend Fransch
sterrekundige, die beweert de aard
bevingen van Messina en San Fran
cisco lang te voren te hebben voor
speld, verklaart, op grond van zijn
studiën over de zon, met zekerheid
een tijdperk van groote droogte te
kunnen aankondigen, die duren zal
van 1918 tot 1938. Maar reeds voor
den aanvang van die droogteperiode,
zullen wij den overgang bemerken.
Het zal allengs minder gaan regenen,
er zullen derhalve ook minder over
stroomingen voorkomen, het niveau
van de groote Europeesche meren zal
geleidelijk dalen en er zal een tijdperk
van buitengewonen bloei voor den
landbouw aanbreken.
Voor echter het tijdperk van voort
durend mooi weder begint, zal de we
reld geteisterd worden door een reeks
aardbevingen, eerst op het einde van
dit jaar, dan in 1914 en vervolgens
1917 en 1919. En het tijdvak van 1915
tot 1916 zal zich kenmerken door
krachtige magnetische stormen.
o—
Slechte mortel.
De Bouwwereld toont een afbeel
ding van de kerk en pastorie te Wol-
vega. De kerk schijnt een kloek-op
gaand gebouw met sprekenden toren.
Alles staat recht in het lood het
bouwwerk is eerst vijftig jaren gele
den gebouwd.
Toch luidt het opschrift van een
door prof. J. A. van der Kloes bij de
afbeelding gevoegd opstel „Binnen
50 jaren een bouwval".
Dat dit niet maar een sensatie-ma
kenden titel is, bewijst een dagblad-
bericht, waarin de aanbesteding wordt
aangekondigd van een nieuwe nood
kerk om de oude te vervangen, waar
van meer dan eens steenen naar be
neden vallen. Men vreest ongelukken.
De schuld ligt, betoogt prof. v. de
Kloes, bij den mortel. De steen is in
goeden staat, doch het bindmiddel
laat los.
„Telkens en telkens weer", zegt de
Delftsche hoogleeraar, „doemen groote
werken op als lijders aan een onge
neeslijke kwaal en al als stomme ge
tuigen van de onkunde op het gebied
der morteltechniek van hun makers,
die met den besten wil bezield en prat
op datgene, wat zij hun practische
ervaring noemen, de natuurwetten met
voeten hebben getreden,"
Het geval te Wolvega geeft een
voorbeeld waarbij het einde aan de
deur staat.