Mengelwerk. Het Verlaten Dorp. Links, dan is het bijna een absolute zekerheid, dat de Tweede Kamer een Linksche meerderheid krijgt. Zal dit de Linkerzijde gelukken Amsterdam II is het eilanden-dis trict. Hiertoe behooren de havenwij ken, zooals Oostenburg, Vittenburg, enz. Duizenden bootwerkers wonen hier. Zij geven hier den doorslag. Nu is de invloed van de S. D. A. P. onder deze menschen in den Iaatsten tijd zeer toegenomen, en de kans is dan ook buitengewoon groot, dat Mr. Snoek Henkemans, de Christelijk-His- torische afgevaardigde, zal vallen te gen Mr. Mendels, de candidaat van de S. D. A. P. In Amsterdam VII is de conjunctuur voor de Rechterzijde evenwel veel gunstiger. Het zal erom spannen, dat is zeker, het zal waarschijnlijk van eenige stemmen afhangen, maar de Rechtsche Partijen staan er op' het oogenbiik in dit district inderdaad iets beter voor dan de Linksche. Amsterdam VIII heeft altijd een vrij zinnige afgevaardigde, n.l. jarenlang den bekenden arbeider Piet Noltïng. Deze viel in 1909, doordat de Recht sche Partijen reeds bij de eerste stem ming al hun energie ontwikkelden, zoodat het niet op een herstemming uitdraaide; de Rechterzijde heeft dit district dus bij overrompeling ver overd, maar thans is het zeker, dat het weer Links wordt. Onze prognose is derhalvede Rechterzijde verliest in Amsterdam twee districten, en de zes districten, die op het oogenbiik door de ver schillende partijen der Linkerzijde wor den bezet, zullen alle Links blijven alleen op Amsterdam VI wordt trou wens door de Rechterzijde een wer- kelijken aanval gedaan, De kans be staat echter, dat Amsterdam VII door de Rechterzijde behouden blijft, en die^ kans is nog niet zoo heel klein. Is "dit het geval, dan wijst de poli tieke barometer op veranderlijk; de Rechterzijde zal veel verzwakken, zal mogelijk tot 52, misschien tot 50 da len, maar de Linksche meerderheid komt niet in ons Parlement. Ja, gij lacht erom lezer, maar let eens op I Onze barometer zal ons niet bedriegen. Op Crooswijk, de Rotterdam- sche begraafplaats, is, naar de Tel. meldt. Woensdagmorgen opgegraven, in tegenwoordigheid van autoriteiten eu twee geneesheeren, het lijk eener jongedoehter, lid eener Chris telijke jongedochtersvereeniging, die op Goeden Vrijdag gestorven en op Paaschmaandag begraven was. De opgraving geschiedde op verzoek van 'n predikant, die 'n ingeving gekregen had, dat het meisje was opgestaan. De kist werd geopend en de dood door beide geneesheeren opoieu w geconstateerd. M. C. o— Engelsche parlementsleden leggen soms een voor de ministers zeer pijnlijke nieuwsgierigheid aan den Kevelaar of Sittard en daar ter loops eens biechten, want daar is geen een biechtvader die mij kent.) nu en in de uur. (Ik weet waarlijk niet, of ik wel weduwe zal blijven, wanneer mijn man eens komt te sterven.) van onzen dood. Amen. (Ik geloof dat Griet ook weer zal trouwen, die heeft haren man ook gauw vergeten hoorMaar zij heeft ook gelijk, want met de dooden kan men niet huishouden. Maar kom, ik moet maken dat 'k weg kom, ik heb nu lang genoeg nagebe- den In den naam des Vaders, des. Zoons en des Heiligen Geestes. Amen/ Wat zeg je dierbare lezer of lezeres van zoo'n gebed 't Is prachtig hé Geloof echter rnaar dat de meeste vrouwen zóó bidden. Het hondje van Tobias heeft in den zomer zooveel vlooien niet gehad, als de veinzende vrouwen allerhande gedachte onder hunne gebeden. Nu eens hebben zij nijdige gedachten met Kaïn, dan weer It ovaardige gedachten met Jesabel, nu eens gierige gedachten met |udas, dan weer achterdochtige gedachten met de Joden, nu eens diefachtige met Achab, dan toornige en wraakgierige gedachten met Esau en dan weer on rustige gedachten met Holofernes om kort te gaan, zij denken in hunne gebeden niet minder, dan otn God, zoodat men dikwijls uit vier en twin tig litanieën en tien rozenkransen die zij op één morgen bidden, niet één goed Onze Vader bijeen kunnen krij gen. Dat mag waarlijk wel den naam hebbenDit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van dag. Zoo heeft bijv. Viscount Wol- mer te kennen gegeven, dat hij in Lagerhuis den minister van marine zal vragen, of het waar is, dat deze met het oorloggsschip Hussar" on langs eeu bezoek aan Monte Carlo heeft gebracht, hoe lang hij daar gebleven is, of de vHussar'1 op hem heeft liggen wachten in de haven van Villefranche, gednrende al den tijd, dien hij in Monte Carlo heeft doorgebracht en welke voordeelen dit bezoek voor den staat heeft op geleverd. Nina Bobo. Er was een aardig meiske Met lokken van satijn Met oogen als de helme Een lijfje mollig fijn. Ze was zoo graag bij moeder De zoete kleine meid, Maar die kon haar niet hebben Daarvoor had zij geen tijd, Weg zond zij 't kind naar baboe2) En 't meiske huilde zoo Doch troostend zong de baboe Van nin nina bobo. Eens was het kindje ziekjes Haar hoofdje deed zoo pijn, Het lijfje gloeide koortsig Waar toch zou moeder zijn Haar moeder kon niet blijven Moest naar de soos naar 't bal Daarom riep zij de baboe Die bij haar blijven zal. En baboe liep naar binnen Want 't kindje huilde zoo En sussend zong nu baboe Van nin nina bobo. De handjes werden heeter Star werd het kinderoog Een stuip' het teere lijfje Verwrong te zamen boog, Vol angst streelt boe het handje De lokken van satijn, Dan werd het kindje rustig O God zou 't beter zijn Met d'oogjes half gesloten Hoe stil lag 't kindje zoo En snikkend zong nog baboe Van nin nina bobo. (Locomotief). J) „Nina bobo", Maleisch liedje slaap kindje slaap. 2) „Baboe", kindermeid. uit het Duitsch van Fritz M 11 e r. Twee of drie uur waren wij van het meer de helling opgeloopen. Toen zagen we een dorp, Goed, zeide mijn vrouw, wejzijn beiden moe en hebben honger. Merkwaardig zei ik, als dat een dorp is, dan moet het toch een straat zijn, waarop we loopen. Het ziet er niet uit als een straat, dat is waar. Vroeger was het een straat, maar Mij. Marc. VII vs. 5. Eene uitwen dige Godsvereering, van ware gods vrucht ontbloot, kan immers Gode nie-t welgevallig zijnDe uitwendige Godsdienst moet geest en leven ont vangen van de inwendige gezindheid. Dikwijls gebeurt het nu nog, dat zulk eene veinzeres, wanneer zij des middags uit de kerk thuis komt, da delijk onder hare dienstboden begint te schelden, te razen en te tieren als eene helsche furie. Als eene onzin nige loopt zij het huis door, nu eens bij de meid in de keuken, dan bij den knecht in den stal en scheldt en bromt en knort op hen, alsof zij bezeten was. Dan is de haas niet goed ge braden, dan is de soep te dik, dan is de kamer niet goed geveegd, in één woordaan alles mankeert iets, van achteren, van voren boven en van onderen en iedereen in huis moet maar oppassen, dat hij van haar geen slag op het hoofd krijgt met haren rozenkrans, waaraan wel vijf en twintig medailles hangen, want hare gods vrucht is eensklaps veranderd in kop pigheid, hare heiligheid in boosheid en die zich zoo even nog in de kerk als een engel aanstelde, is nu eene ware duivelin geworden. Welk eene schoone heiligheid 1 Tegen zulken mag men gerust zeggen, wat iemand tegen een zekere veinzeres zeide „Gij draagt het gebedenboek in uwe han den, God in den mond, maar den duivel in 't hart." Men moet name lijk zich zeiven weten te bedwingen en het wederspannige lijf aan het ver stand, dat alles moet beheerschen, on- dat moet lang geleden zijn. Nu groeit gras en mos op dezen wandelweg en hier en daar was reeds een plant opgeschoten. Toen we dichterbij kwamen, zeide mijn vrouw Het lijkt wel of dit dorp slaapt. Waarom Ik weet niet hoe ik het zeggen moet. het ziet er uit, alsof zijn oogen zijn toegevallen. Ze had gelijk. Het dorp sliep in derdaad. Neen, het was dood. Wij liepen door verlaten straten - geen geluid. Wij klopten aan half-open deuren geen antwoord. Met aarzelende stappen liepen we door Ieege huizen trap-op, trap-af geen mensch. We plaatsten onze handen als roe pers voor den mond en riepen geen hond blafte, geen haan kraaide. Het dorp was gestorven. Als het geraamte van een reus lag het daar en zijn knoken verbleekten in de zon. Voorzichtig stegen wij in den toren van de oude knrk over de uitgesleten treden. We dachten, dat ze steunen zouden, maar ze steunden niet. Wie dood is steunt niet meer. In het klokkenhuis hing de klok nog. Een beetje scheef. De door roest aangetaste klapal scheen ge stoord in zijn plan om te slaan. Toen was hij ingeslapen en niet meer ont waakt. Dat is het stadhuis, geloof ik, fluisterde mijn vrouw. Waarom fluister je? Jij doet het ook. En we wilden lachen. Maar ook het lachen stierf weg. Er was iets angstigs. En toch vluchtten wij niet. Iets geheimzinnigs trok ons aan. Wij deden de deuren van de dorps herberg open. Daar lag een omge vallen tafel. Een bank in de muur was er half uiigerukt. De man, die haar weg wilde nemen, moest mid den in zijn werk weggeloopen zijn. Een pakkaat hing vernield aan den want. Scheuren in de muren bevroren weerlicht. Stof lag op alle dingen, die zouden kunnen praten sust, mondje toe Toen hielden onze oogen op te vragen. Opdringerig tegen dingen zijn, die zwijgen willen, is niet goed. De dingen worden boos en wij niet wij zer. Toen namen we elkaar bij de hand en liepen zwijgend door het verlaten dorp naar het bosch. Daar was een hut. Eene oude vrouw zat er voor. We spraken haar aan. Eerst was ze schuw. Men kon zien, dat het praten haar moeilijk viel. Reeds te lang had ze het niet gedaan. Doch op eens ruischte het van haar oude lippen als een lang gestremde stroom. Ze vertelde van den tijd toen dit dorp nog leefde. Zoo levendig als dit was er in den omtrek geen corp. geweest. Vroolijkheid en arbeid leef den daar, zoodat het dagelijks schalde van gehamer en lachen. Zelfs het meer had het dorp hartelijk lief gehad. Zij zelf, de oude vrouw, was toen jong geweest. En ook het dorp scheen steeds jong te zijn. Jong en in staat om goede dingen ie doen. En dat derwerpen en zoo zal men een Gode welgevallig werk doen, want wanneer men de mirre stampt dan riekt zij eerst goeddaarom zegt de dichter Dum premor, praemior. Het slaan brengt voordeel aan, en zoo is het ook met het menschelijk lichaam ge legen. Een paard wordt eerst goed, wanneer het den toom kan verdragen, daarom zegt de dichter: „Dumfrenor fenor". Wanneer ik mij weet te be- toomen, zal de fortuin ook tot mij komen. Een bal loopt de hoogte niet op, tenzij men hem slaat, daarom zegt de dichter'. Evehor, dun inehor. Wan neer wordt gedreven, zal ik in de hoogte zwevenzoo is het nu ook met het menschelijk lichaam gelegen. De wijnstok is onnut en zal geene vruchten voortbrengen, tenzij men hém bindt, daarom zegt de dichterVino dum vincior. De touwen deden mij niet benauwen; want toen ik met binden was begonnen, heb ik mij zeiven ook overwonnenzoo is het nu met het mensch,elijk lichaam gelegen. De aarde brengt eerst vruchten voort, wanneer men haar met den ploeg doorboort, daarom ze$t ook de dich ter Dum sausior, satio. Het ploegen doet mij genoegen, want tucht geeft vrucht, zoo is het nu ook met het menschelijk lichaam gelegen. Wan neer men eene netel zachtjes en teer aanraakt, dan brandt zij, maar wan neer men hard drukt, brandt zij niet, daarom zegt ook de dichterDum ludis, luedis, uw streelen zal haar ver velen. 't Is derhalve een heilig godvruchtig werk om het lichaam te de Romeinen door de plaats getrokken zijn, zou men zeker niet gezegd heb ben. Hoe hadden ook de bewoners van het dorp bemind. Ze bleven elkander trouw, de bewoners van 't dorp. Wel trokken mannen de we reld in. Maar hun wegen leidden vroeger of later weer in het geboorte dorp terug. Vooral als het stervens uur naderde, werden ze matig aange trokken naar den geboortegrond. Daar is geen man en geen vrouw in het dorp geboren, zeide de oude vrouw ons, die daarbuiten be graven zijn. Toen zweeg de oude. Wij met haar. En zoo zaten we een lange poos voor in het mos, tot het zwijgen zelf een vraag werd, een stomme vraag, onaf wijsbaar En toen En toen En toen, vertelde de oude vrouw verder en toen gebeurde het op een dag dat een man in het dorp onrecht vaardig behandeld was. Eerst een klein onrecht, nauwlijks de moeite waard Omdat hij op zijn stuk bleef staan en zijn recht tot eiken prijs krijgen wilde, groeide het onrecht. Bij het eene onrecht kwam een tweede en een derde. Verbittering sloeg hef tig op. Onzichtbare hindernissen wer den in het dorp opgeworpen. En daarachter lagen ze op de loer met gebaren, woorden en daden. Tot op een dag de man zijn schop over zijn schouder gooide en weg trok. Ze hebben gezien, hoe hij uit het dorp ging. Dan ze hebben er naar gekeken, hoe hij zijn hand ophief te gen dit dorp, dat hem onrecht had aangedaan, dat hem in den vreemde dreef. En het moet een vloek ge weest zijn, die hij uitstootte. Maar de menschen hadden slechts gelachen. Een dorp vervloeken, had den ze gezegd, was onzin. Wat be kommerde een dorp zich er om, dat iemand het vervloekte Dat liep er langs als regen. Toen waren jaren verloopen. En de weggetrokken man was reeds bijna vergeten. Toen kwam een brief van hem uit de nieuwe wereld. Daarin stond, dat hij rijk geworden was. De vruchtbaarheid van de nieuwe aarde had het gedaan. Die was zoo won derbaarlijk, stond in den brief, dat men haar alleen met een hark een beetje behoefde te kietelen om jc met een oogst toe te lachen. En het was onzin om zich zoo af te jakkeren op den geboortegrond- Toen waren twee anderen uit het dorp denzelfden weg gegaan. Die zouden schrijven of alles waar was. En hun brieven waren nog veel hoop voller geweest. En steeds werd aan het slot geschrevenKom toch, laat de armoede in het oude dorp achter, en kom hier. Hoe eerder hoe beter. Toen scheen de ziekte in het dorp uitgebroken te zijn. Jaar in, jaar uit verlieten ze in groepen hun land. Er was geen houden aan. De smid ging weg en een poos la ter hingen alle deuren scheef in het dorp. De timmerman vertrok, en in het dorp kraakten de kapotte kasten. De bakker ging heen, droog werd het brood in het dorp. De akkeis waren kastijden, dewijl het een moedwillige kwant is, die de ziel gedurig met den dood dreigt en daarom is het raad zaam, dat men zulk een booswicht maar eerst de rest geve, voordat hij zelf geen kwaad sticht en dat geschiedt gelijk gezegd is, door de versterving en de kastijding des lichaams. Nu, als dat zoo is en dat zoo zijn moet, o hoe wel, gaat dan juffrouw Catha- rina, Justina, Christina van Magerbeen tot Dorrekast te werk, die haar teeder lichaampje zoo verschrikkelijk kastijdt. Vooreerst draagt zij een zoo eng en geheel en al met baleinen gevoerd ruglijf, dat hare zachte huid nog meer gepijnigt wordt, dan een gevangene in zijn dwangbuis. Zij pleegt niet meer te eten als eene jonge musch die voor drie dagen nog in de eier schaal logeerde en onthoudt zich ge heel en al van wijn, niettegenstaande haar kelder van het lekkerste diuiven- sap voorzien is. Zij mortificeert haar tenger vleesch veel meer, dan de Is raëlieten deden, toen zii veertig jaren door de woestijn en bijna ongenaak bare wildernissen moesten marcheeren en dan komt er bij haar nog bij dat zij nog dikwijls den slaap opoffert en nooit voor middernacht naar bed gaat. O dat is een vrome en heilige vrouw, die buiten twijfel met een kroon zal versierd worden Zeker 1 ja zeker zal zij eens een groot loon voor alle die kastijdingen van haar lichaam ont vangen, maar niet van God, maar van den duivel, de vader van alle vein- zaards en veinzeressen, want Catha- rina, Justina, Christina van Magerbeen rondom verwilderd. Gras groeide oP alle straten. Het vee stierf uit. En steeds was de eene brief na den anderen uit de nieuwe wereld gekomen. En elk schrijven had weer een ander uit het dorp weggehaald. Spoedig was slechts een derde der huizen bewoond. Twee derde van alle dorpelingen waren in Amerika geweest. Af en toe was iemand van daar naar het dorp teruggekeerd. DaaJ staarden hem de leege huizen aan. Iets afschuwelijks was dat voor hem. Weer was hij weggetrokken. Weer hadden anderen zich bij hem aange sloten het was als een vlucht. Toen het te laat was, had de regee ring zich er mee bemoeid. Men loofde premiën uit voor dengene, die bleef. Het waren de slechtsten van 't dorp geweest, luie kerels. Ze bleven een poos en verdwenen. Ten slotte was zij alleen met haar man nog overge bleven. Toen zweeg de oude vrouw weer. En voegde ze er bij Wij konden niet scheiden van het dorp. Wij hadden het dorp te lief gehad, begrijpt u. Wij knikten. Liever zelfs dan onzen eigen zoon. En is uw zoon wel naar Amerika gegaan Ja—die-die was de eerste, die was de man, wien ze onrecht gedaan hadden. O, en uw man Dien heb ik verleden maand daar begraven, zeide ze eenvoudig en wees naar het dorp. En toen ben ik uit het dorp gegaan ik had er niets meer ik leef hier in het bosch, vlak bij het dorp als het nog iets noodig mocht hebben, weet u, voor ik sterf. Het dorp, wat noodig? zeiden we en keken de oude vrouw ver schrikt aan. Ja, ja, zeide de oude langzaam, men kan niet weten... en dan, ik ben het ook aan het dorp verplicht, be grijpt u? Wat, moedertje Mijn zoon heeft toch het dorp vermoord, zeide ze hard. Maar hij heeft misschien daar over den Oceaan een ander dorp doen ontstaan 1 Ja, dat weet ik, het heeft denzelf den naam. Het ligt aan het meer, maar bloeiend begrijpt u, bloeiend als dat is het niet. Het heeft geen wor telen, De menschen zijn als kaf in den wind. Hel is recht en billijk wie zijn geboortedorp... Vronwtje, kunnen we iets voor u doen Ja, geef me lucifers, ik heb er geen meer. Ik aarzelde. Geef ze dan, zei mijn vrouw. Toen gaf ik ze. Gisteren hebben we van af het meer rook gezien op de bergen. Ook vlam men stegen op. Toen we naar boven lie pen, bestond het doode dorp niet meer. Het was een hoop asch. We liepen het bosch in naar de eenzame hut, waarin de vrouw woonde, Ze was dood. tot Dorrekast is een aartsveinzeres, eene martelares van Satan, die met recht kan zeggen„Uwentwege, o duivelpijnig ik mij den ganschen dag." Dat zij namelijk haar lichaam zoo hard behandelt en het op zulk eene compendieuse manier te samen krimpt, geschiedt alleen om er zoo rank mogelijk uit te zien en niet het aanzien te hebben alsof zij met een Boheemschen hoppezak vermaagschapt isde dikte van een suikerbrood mag zij niet te boven gaan. Dat zij matig in het eten is, geschiedt alleen met het doel om niet al te dik te worden en op een botervat te gelijken. Dat zij zich van wijn onthoudt, is om de roode wangen te vermijdendat de voeten in zulk eene strenge orde tre den en de teenen over elkander wassen, geschiedt alleen met het doel, dat hare voetjes zoo klein mogen blijven als die van een kanarievogeltje en zij daarom Chineesche muiltjes kan dra gen dat zij den halven nacht met waken doorbrengt, geschiedt alleen daarom, dat zij met hare krullen nog eerst een papier duel moet houden. Kortom zij lijdt, zij kastijdt en ver sterft zich alleen voor het uiterlijke; niet ter eere van God, maar van den duivel, die haar eenmaal zeker daarvoor dank zal zeggen. O afschuwelijke veinzeressen, die vol boosheid en on- reinigheid steekt en toch voor braaf en rein wilt worden aangezien 1 Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1913 | | pagina 6