No. 183. Zaterdag 22 Maart 1913. 4e Jaargang. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst. Richting': Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van persoon of partij. VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG. Geiitschestraat C 7 te Hulst. w? Stichter: H. A. van Dalsum. Bierkaaistraat A 28 te Hulst. Geiitschestraat B 4 te Hulst. Bericht. Faschen. DE VOLKSWIL REDACTIE: Abonnemeut per drie maanden NEDERLANDf 0.50. BELGIEfr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voorden inhoud van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën. ADMINISTRATIE: DRUKKER IJ: Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant 10.25. Wie ziels legen 9 April abonneert ontvangt de nummers reeds vanaf 1 Maart, voos1 zooverre voorradig. ISit met Siet oog op den komenden verkiezingstijd. Me Lijdensweek. O Enkele korte overwegingen. 1. Het verraad van Judas. Judas, met Jesus als kind opge groeid, later Zijn metgezel, leeriing en apostel, getuige geweest van Zijne goedheid en van Zijne wonderwerken, maar jaloersch en hebzuchtig van in borst, was afgunstig dat Zijn Meester meer was dan hij. En, vvie zal de zielkundige verklaring geven mis schien wegens de volkseer op Palm zondag, besluit, in zijn afgunst, Hem aan de Joodsche Overheden over te leveren, die reeds zoolang op eene gelegenheid daartoe wachtten maar niet durfden te handelen uit vrees voor het volk, dat Hem liefhad. Hoe koud moet zijn de ziel van den mensch, in welke woont de af gunst wegens Gods Genade. 2. De geeseling. Pilatus is overtuigd dat Jesus on schuldig is aan de beschuldiging te gen Hem ingebracht door de Joodsche Overheden, en hij wil Hem vrij laten. Doch hij is geen rechtvaardig rech ter, die de wet niet wil toepassen zonder bewijs van schuld. Hij weifelt tusschen vrijlaten en voldoening geven aan den eisch van het opgeruide volk. Hij kiest een middenweg om Hem daarna vrij te laten, en geeft Hem over ter geeseling, in de hoop, dat de volks woede er mede zal zijn voldaan. Hoe karakterloos is de ziel van den rechier, die den onschuldige straft uit vrees van de achting te verliezen van den volkshoop. 3. De bespotting. Overgebracht naar den kerker en daar in het gezelschap van gerechts dienaars en van de dienaren van het Sanhedrin en van ruwe soldaten, wordt Hij bespot, in het aangezicht geslagen en gespuwd en op verdere laagste wijze gesmaad, bespot met een doornenkroon als antwoord dat Hij Koning is. Hoe verdierlijkt is de ziel van den slippedrager, die, om zijne meesters te behagen, zich zeiven verlaagt. 4. De volksrazernij. Als een woelige zee, opgezweept door de woede der losgebroken hel, zoo verloonden zich de straten die naar het Rechthuis voerden, als Pilatus zijn eindbeslissing zal geven, en deze als laatste poging om Jesus vrij te laten de keus liet tusschen Hem en een oproermaker die een moord had begaan. Het was wel het echte uur i der duisternis als het opgeruide volk, opgehitst door de Joodsche overheden die zich onder de menigte verspreid den, riep, Barabbas vrij, kruisig Hem, kruisig Hem. Als de woede der hel, zich open barende in een razende opgehitste volksmenigte, reeds zoo angstwekkend is, hoe zal het dan zijn in de Hel zelf, waar de duivelen en de verdoemden in alle eeuwigheid van wanhoop en razernij moeten weenen en knarse tanden? 5. De Kruisiging. Gelijk op den dag vóór Paschen in den tempel van Jerusalem een bok symbolisch werd beladen met de zon den van het Joodsche Volk, daarna buiten de stad geleid tot aan de woes tijn, in welke de bok ellendig moest omkomen, zoo had de Zoon Gods op Zich genomen de zonden der geheele menschheid, en door den Kruisdood wilde Hij een ellendigen, vernederen den dood sterven om voor deze mensch heid het eeuwige leven weder te ver werven. En welk een bezorgdheid voor het zieleheil zelfs van zijne beu len, als Zijn laatste bede was „Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen." Wie zooveel liefde heeft getoond voor den mensch, heeit recht om we derliefde te vragen en in waarheid. Hij vraagt ook wederliefde, Hij vraagt geen geld en goed, Hij gaf Zijn hart, hij vraagt en heeft recht om te vra gen de harten der menschen. En de mensch, die zijn hart geeft aan Hem, verliest zijn hart niet, neen, hij krijgt een grooter hart terug waarin woont het grootste geluk op aarde de Vrede des harten. Dat deze vrede des harten moge zijn in allen, in allen zonder onder scheid of zij jegens ons goed of niet goed gezind zijn. I. Paasclimorgen. I. De Verrijzenis. En zie, in den morgen van den der den dag, was er eene geweldige aard beving. Een engel des Heeren daalde uit den Hemel nederden steen na derende, wierp hij hem af en ging erop zitten. Zijn gelaat schitterde als de bliksem, zijn kleed was wit als sneeuw. Door schrik en ontzetting geslagen, werden de wachters als dooden. II. De H. vrouwen bij het Graf. Nu, den sabbatavond, toen het op gaan der sterren den volgenden dag had doen beginnen, waren Maria Alag- dalena, Maria, moeder van Jakobus en Salome, welriekende kruiden gaan koopen om Jezus te balsemen. Den volgenden dag in de vroegte, toen het nog donker was, wendden zij hare schreden naar het grafzij droegen dè welriekende kruiden, die ze gereed gemaakt hadden, bij zich. Onderweg zeiden zij tot elkander: Wie zal ons den steen verwij deren, die den ingang van het graf sluit Maria Magdalena kwam het eerst ter plaatse en zag, dat de steen om geworpen was. Dadelijk liep zij tot Simon Petrus en tot dien anderen Leerling, di'en Jezus liefhad, en zeide zij hebben den Heer uit het graf weggenomen, en wij weten niet, waar zij Hem hebben gelegd Intusschen kwamen de andere vrou wen ook aan op hare beurt, toen de zon opkwam. Zij keken en zagen ook, dat het rotsblok, 't welk ont- zaggelijk was, achteruit was gerold. In 't graf gegaan zijnde, vonden zij er het lichaam van den Heer Jezus nietzij waren ervan ontstèld. Maar zie, staande naast haar, ver schenen twee mannen in schitterend gewaad. Geheel verschrikt bogen zij het voorhoofd ter aarde. Wilt niet vreezen, zeide haar de Engel, die ter rechterzijde zatIk weet, dat gij Jezus van Nazareth zoekt die gekruisigd is. Waarom wilt gij Hem, die leeft, vinden te midden der dooden Hij is hier niet meer Hij is verrezen, zooals Hij gezegd heeftKomt en ziet de plaats, waar de Heer was nedergelegd... Herrin- nert u, wat Hij u zeide, toen Hij nog in Galilea was: „De Zoon des men schen moet overgeleverd worden in „de handen der zondaren en gekrui sigd worden, maar den derden dag „zai Hij verrijzen." „En nu, gaat zónder toeven aan zijn Leerlingen en aan Petrus mede- deelen, dat Hij is opgestaan. Hij zal vóór u in Galilea zijn. Daar zult gij Hem zien, zooals Hij zelf u gezegd heeft.... Ziedaar de boodschap, die ik u brengen moest." Toen werden zij de woorden van Jezus indachtig en geheel bewogen en bevende van vrees en blijdschap, gingen zij haastig uit het graf, en de ontsteltenis belette haar iemand iets te zeggen. III. Petrus en Johannes bij het Graf. Door Magdalena verwittigd waren intusschen Petrus en de andere Leer ling dadelijk opgestaan en beiden be gonnen te loopen om aan het Graf te komen. Maar de andere leerling liep sneller dan Petrus en kwam het eerste bij het graf. Zich gebogen hebbende, zag hij het lijnwaad op den grond liggen, maar hij ging er niet in. Petrus, die hem volgde, kwam wel dra aan en trad het graf binnen. Hij bukte zich en zag het lijnwaad op den grond liggen en ook den zweet doek, die het hoofd van Jezus be dekte, gevouwen en niet bij het lijn waad, maar liggende op eene plaats terzijde. Toen ging de Leerling, die het eerst aangekomen was, ook binnen op zijne beurt. Hij zag en hij geloofde. Werkelijk zij begrepen de Schriftuur nog niet, die aankondigde, dat Jezus uit den dood zou opstaan. De Leerlingen keerden huiswaarts en Petrus bleef zeet verwonderd over wat was gebeurd. IV. Verschijning van Jezus aan Maria Magdalena. Magdalena nu stond dicht bij den ingang van het graf. Zij weende Weenende bukte zij en keek naar het inwendige van het graf. En zie, zij zag twee in het wit gekleede engelen, den eer.en aan het hoofdeinde, den anderen aan het voeteneinde op de plaats zelf, waar men het lichaam van Jezus ge legd had. Zij zeiden tot haar: „Vrouw, waarom weent gij „Zij hebben mijnen Heer weggeno men, antwoordde zij, en ik weet niet, waar zij Hem gelegd hebben. Nauwelijks had zij zoo gesproken, of zich omkeerende, zag zij Jtzus \oor zich staan, maar zij wist niet dat Hij het was. „Vrouw, zeide Hij tot Haar, waarom weent gij Wien zoekt gij Zij dacht, dat het de tuinman was. „Heer, indien gij Hem weggenomen hebt, zeg mij, waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem gaan halen Jezus zeide tot haar „Maria „Rabboni, o Meester! riep zij en wilde zich aan zijne voeten werpen. „Raak Mij niet aanl hernam Jezus. Ik ben nog niet tot mijnen Vader op geklommen. Ga, breng aan mijne broe ders dit woord„Ik zal opklimmen tot mijnen en uwen Vader, tot mijnen en uwen God." V. Verschijning van Jezus aan de heilige vrouwen. Jezus was dus verrezen in den mor gen van den dag, die op den Sabbat volgde, en zijne eerste verschijning- was voor Magdalena geweest, uit wie Hij zeven duivels gedreven had. Nu, terwijl de heilige vrouwen haas tig naar Jeruzalem wederkeerden, om aan- de Leerlingen te zeggen, wat zij gezien hadden, stond Jezus eensklaps voor haar. „Ik groet u 1" zeide Hij. Onmiddellijk vielen zij aan zijne voe ten, kusten die en aanbaden Hem. „Vreest niet! ging Jezus voort, maar gaat aan mijne broeders zeggen, dat ze zich naar Galilea begeven adaar zullen zij mij vinden." VI. Ongeloovigheid der Apostelen. Maria Magdalena had zich naar de Apostelen gespoed. Zij had hen in tra nen en weeklagen gevonden. „Ik heb den Heer gezien, had zij uitgeroepen, en ziehier wat Hij mij gezegd heeft Te vergeefs had zij hun verzekerd, dat Hij leefde, dat zij Hem gezien had zij geloofden haar niet. Kort daarop kwamen Johanna, Maria, moeder van Jacobus en de anderen, die bij haar waren, haastig en overge lukkig aan bij de Elf en degenen, die hen omringden, en deelden hun mede, wat zij hadden gezien. Hunne verhalen schenen aan de Apostelen het gevolg van opgewonden heid en zij geloofden niet. Intusschen verscheen Hij aan Petrus, vervolgens verscheen Hij aan jakobus. VII. Terugkeer der wachters naar Jeruzalem. Zoodra de vrouwen het'graf hadden verlaten, keerden eenige der wachters naar de stad terug, en verhaalden aan de Prinsen der priesters alles, wat ge beurd was. Dezen belegden eenen raad met de Oudsten des volks en na overlegd te hebben, overhandigden zij aan de soldaten een zware som gelds en leg den hun dit wachtwoord op Zegt, dat zijne Leerlingen ge komen zijn gedurende den nacht, en Hem weggenomen hebben, terwijl gij sliept, En, indien de Landvoogd iets te weten komt, zullen wij hem weten te winnen en zorgen, dat gij niet ge straft wordt." De soldaien namen het geld en de den, wat men hun gezegd had. En die fabel verspreidde zich onder de (a) Te zeer door hare wallen in gesloten kon de stad Jeruzalem de menigte pelgrims niet bevatten, die zich jaarlijks naar de voornaamste plechtigheden des Tempels begaven. Daarom had men in de omstreken der H. stad eene streek aan elk ge west toegewezen deze streek droeg den naam van het Gewest. De Ga- lileërs kampeerden ten noorden van den Olijfberg, en die plaats heette „Galilea". Het is ongetwijfeld daar heen, dat de apostelen zich op de uitr.oodiging des Verlossers begaven. Een groot gebouw, bestemd voor de samenkomst der Galileërs bood hun eene veilige schuilplaats. Joden en wordt heden ten dage nog herhaald. II. Paascli a rond. Jezus verschijnt aan de lingen van Emmaus. Leer- En zie, hoe denzelfden dag twee van de Leerlingen naar een vlek gin gen, Emmaus genaamd en gelegen op zestig stadiën van Jeruzalem. Onder weg spraken zij met elkander over alles wat gebeurd was. Terwijl zij nu zoo redeneerden en elkander hunne gedachten mede deelden, kwam Jezus zelf bij hen en ging met hen mede. Hij vertoonde zich niet onder zijne gewone gedaante en zij hadden als een sluier voor hunne oogen, die hun belette Hem te herkennen. Waarom spreekt gij zoo met elkander op den weg, vroeg Hij hun, en hoe komt het, dat gij zoo treurig zijt Een hunner, Kleofas genaamd, ant woordde Hem Zijt Gij dan zulk een vreemde ling in Jeruzalem, dat Gij niet ge hoord hebt, wat daar in deze laatste dagen is gebeurd?" - Wat is dat dan vroeg Hij hun. Welmet Jezus van Nazareth, hernamen zij. Hij was een Profeet, machtig in werken en in woorden voor God en geheel het volk. En toch hebben de Hoogepriesters en onze Opperhoofden Hem ter dood doen veroordeelen, en men heeft Hem gekruisigd. „Wij nu hoopten, dat Hij de Ver losser van Israël zou zijn. En nu hebben wij reeds den derden dag se dert dat alles geschied is. „Er zijn wel eenige vrouwen onder de onzen, die ons verbaasd hebben door ons vreemde dingen te verhalen. Vóór het daglicht zijn zij naar het graf gegaan, en, toen zij het lichaam niet meer vonden, zijn zij ons komen zeggen, dat haar zelfs engelen ver schenen zijn en haar verzekerd heb ben, dat Jezus leeft. „Toen zijn eenige onzer naar de grafplaats gegaan zij hebben bevon den dat de zaken waren, zooals de vrouwen ze hebben verteld, maar Hem hebben zij niet gevonden." O, gij onverstandigen en tragen van harte, sprak Jezus tot hen, om te gelooven al wat de profeten hebben gezegd Moest de Christus dat al les niet lijden, om zoo in zijne heer lijkheid binnen te gaan En alle Profeten doorloopende, be ginnende met. Mozes, verklaarde Hij hun alles, wat de Schriften hebben verhaald van den Christus. Zoo kwamen de Leerlingen aan het vlek, waarheen zij zich begaven. Jezus hield zich, alsof Hij verder wilde gaan. Maar zij noodigden Hem met aan drang uit, bij hen te blijven. Blijf bij ons, zeiden zij, want het wordt avond en reeds neigt de dag." Hij ging dan met hen naar binnen. En zie, terwijl zij aan tafel waren, nam Jezus het brood en zegende het het vérvolgens gebroken hebbende, bood Hij het hun aan. Toen gingen hunne oogen open, en zij herkenden Hem. Maar Hij verdween uit hunne oogen. En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, toen Hij onderweg tot ons sprak en ons de beteekenis der sehrif-

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1913 | | pagina 1